Het tafereel, dat vóór mij ligt, is stil en rustig en 't stemt dan ook tot rust. 't Is of er een plechtige sabbat-stilte heerscht in de natuur, nu de zon zich ter kimme nijgt, en nog slechts met een roodachtig gelen gloed de toppen der Pijnboomen verguldt, die juist dáárdoor nu des te helderder afsteken tegen de in 't Oosten reeds donkerblauwe lucht.
De golvende ligging van het terrein geeft aan het vóór mij uitgestrekte landschap een, inzonderheid voor den bewoner van het vlakke Holland, eigenaardige bekoorlijkheid. Aan de andere zijde van den zandweg, dicht bij mij, teekenen de grenzen van het akkermaalshout zich scherp af tegen een reeds rijp roggeveld. Onmiddellijk daarachter ligt een akkermaalsboschje, uit hetwelk, op tamelijken afstand van elkander verwijderd, twee arbeiderswoningen, de ééne met riet, de andere met pannen gedekt, zich even met de daken boven het donkere eikengroen verheffen. Met een kijker kan ik vóór de ééne woning een open plaatsje onderscheiden, waar een paar kinderen elkaar in een kruiwagen rijden. Verder op stuit de blik tegen het groen van den Hullenberg, die zijdelings den achtergrond van dit landelijk tafereel