op, want ze gaven zulk een frissche schaduw; als men ze door jonge boomen verving, zou het tegenwoordige geslacht daar niets meer aan hebben, enz.[1]
Toch werden ze, op weinigen na, opgeruimd, en toen ze lagen en stuk gezaagd waren, hielden de pruttelaars zich stil, want nu bleek het dat er geen een gave stam bij was, en dat ze inderdaad voor de veiligheid gevaarlijk waren.
Er kwamen betrekkelijk zware jonge boomen voor in de plaats, die toevallig in een ander gedeelte der stad overcompleet waren. Deze werden met zorg geplant, en ze groeiden uitmuntend.
Door de ondervinding van vroeger geleerd, houdt men daar nu geregeld de hand aan. De takken worden nu en dan 's winters wat gedund en in den zomer, als men goed over den vorm kan oordeelen, worden ze wat ingekort.
Op die wijze wordt dat ruwe hakken later overbodig.
Dit is oordeelkundig werken en verdient zeker goedkeuring.
Maar nu komt er een betweter, die zegt dat men ze mishandelt. „Niet snoeien, nog veel minder hakken, maar de de boomen laten groeien, zooals de Natuur het wil", dat is de leer waarmee geschermd wordt.
En velen juichen die toe; ze verwenschen die snoeiers, ze noemen het tijd- en geldverbeuzelen, bovendien boomenbederven.
Maar ze vergeten dat, als men hun raad volgde, men over weinige jaren weer boomen zou hebben, die de huizen donker en vochtig maken; dan zou men er de bijl in moeten zetten, en men had na korten tijd weer in den grond bedorven boomen.
- ↑ Dit werd geschreven in 1885. Die nu de jonge boomen daar ziet juicht over die verandering.