Die niet blind is voor hetgeen in de natuur dagelijks, deels ten aanschouwe van iedereen, plaats grijpt, of die niet, omdat hij zich nu eenmaal den titel van „heer der schepping" aanmatigde, zoodanig door eigenwaan is verblind, dat hij brutaal weg alles negeert, wat den glans dier heerlijkheid zou kunnen doen tanen, ziet er dagelijks de bewijzen van in aantal. Toch, vreemd inderdaad mag het schijnen, was het als of die overtuiging vroeger maar geen ingang kon vinden, niettegenstaande ze immers zonder eenigen twijfel lang reeds de overtuiging moet geweest zijn van elk denkend mensch, vooral van hen, die zich met de studie der natuur bezighielden, en die nagingen hoezeer het ééne schepsel dienstbaar moet zijn aan het leven van het andere, daaraan vaak noodzakelijk moet worden opgeofferd, wil dit leven duurzaam mogelijk zijn. —
Inderdaad was het aan lateren, bleef het aan onzen tijd voorbehouden, de noodzakelijkheid, de geldigheid dezer wet in een helder licht te plaatsen. Dit was eerst mogelijk, nadat men er toe gekomen was de natuur met meer onbevangen blik te beschouwen, dan vroeger zelfs door de degelijkste natuurkundigen werd gedaan: toen men niet meer uitging van vooropgestelde meeningen, met welker prijsgeving men zijn zieleheil meende te verbeuren, en men ophield daaraan de gevolgtrekkingen van 't geen men zag ondergeschikt te maken; nadat men het boek der natuur had leeren verklaren naar de spraakkunst der taal waarin het geschreven is, en niet naar die der tale Kanaäns, die vaak tot zooveel schromelijke vergissingen aanleiding gaf.
De beteekenis van den strijd om het bestaan[1] is
- ↑ Dit drukt nog iets anders uit, de beteekenis van dit woord is ruimer, dan wanneer men, gelijk velen doen, spreekt van den strijd om het leven.