des te natter wezen, wijl hiervoor dan een dubbele reden bestaat: eerstens afscheiding van water uit de bladeren, dat daar droppelsgewijs aan blijft hangen, en dan de dauw.
Ook aan vele andere planten heeft men dit droppelen opgemerkt, terwijl men met genoegzame zekerheid mag aannemen dat er ook velen zijn, die het vermogen van zulk een zichtbare wateruitstooting missen.
Wij kweeken in de warme kas een moerasplantje, dat zeker aan slechts zeer enkele lezers zal bekend zijn, maar dat hier reeds de bewondering wekte van zeer velen, die het in den zomer 's morgens zagen. Dit plantje (Myriophyllum proserpineum heet het) dat op zich zelf door een uiterst sierlijk voorkomen reeds de opmerkzaamheid trekt, heeft stengeltjes, die in de rondte met uiterst fijn verdeelde blaadjes bezet zijn; die blaadjes bestaan eigenlijk slechts uit een aantal haarvormige slipjes. Duizenden van die fijne slipjes zitten dicht bijeen, en ziet men dit plantje nu in den zomer, als de groei sterk opgewekt is, 's morgens, vóór dat de zon er op schijnt, dan zit er op den top van elk van die haartjes een droppeltje kristalhelder water. Onnoodig is het te zeggen welk een tooverachtig effect dit door de lichtspeling maakt. In den voormiddag verdampt dit water echter, en dan ziet men er overdag niets meer van.
Waaruit ontstaat dit verschijnsel en waartoe is het voor de plant nuttig?
De kracht, waarmede het water, dat door de wortels wordt opgenomen, in de planten opstijgt, is bij allen op verre na niet gelijk. Bij zeer velen gaat dit met persing of drukking gepaard, „worteldrukking" genoemd, die, gelijk uit genomen proeven bleek, somtijds zelfs zeer sterk kan zijn.
Men heeft lang gemeend, dat het water opgezogen werd,