die liefhebberij op bedaarde wijze den teugel te vieren, gedurende het sedert verloopen twaalftal jaren niet op ééne hoogte bleef.
Reeds tegelijk met zijn huis was, als uitbreiding daarvan en dus eraan verbonden, een vrij groote kas gebouwd, die in twee gedeelten was gesplitst; een vrij hooge en ruime kas, met een dubbele glazen deur in zijn kamer uitkomende, en, als voortzetting daarvan, een lage warme kas, met middenkisting en tabletten.
Hij begon met het hooge gedeelte als wintertuin in te richten, waartoe eenige Palmen, een paar Boomvarens en enkele andere groote sierplanten werden aangekocht; terwijl het geheel verder werd aangevuld met kleine planten, die hij bezat, hetwelk reeds aanvankelijk uit zijn kamer een zeer vroolijk gezicht opleverde. De lagere, warmere kas moest mede voor reeds in zijn bezit zijnde planten dienen, en tevens om te kweeken; want dit laatste vooral was zijn doel. Het was wel geen kweekkas in optima forma, maar voor hetgeen hij ze noodig had was ze voldoende.
Slechts een klein gedeelte van de plaats was voor moestuin ingericht, met een paar bakken.
Sedert zijn er drie kassen bij gebouwd, deels voor warme, deels voor koude planten, en ook de overplaats werd spoedig aangelegd; het geheel is een der mooiste buitens geworden in die streek en zijn plantencollectie is, als liefhebbers-verzameling, thans een der aanzienlijksten in ons land.
Aanvankelijk werkte hij met gewone „werkkrachten". Wel was er een werkman bij, die zoowat voor baas fungeerde, maar een eigenlijk gezegde tuinbaas was deze toch niet. Dit was geen zuinigheidsmaatregel, maar hij handelde aldus uit principe. Als hij maar goede hulp had, wilde hij zelf de tuinbaas