Baas Dringer was nu reeds ruim zes jaren bij den heer Z. werkzaam, en zijn huisgezin was inmiddels met nog een paar spruiten vermeerderd. Met den koetsier en diens vrouw, die kinderloos was, leefden zij op een innigen voet; met meneer was hij zoo wel als men maar kon wenschen, kleine kibbelarijtjes ten gevolge van zijn eigenzinnigheid nu en dan uitgezonderd, en deze drie gezinnen vormden daar buiten een soort van kolonie, waarin wel de afstanden behoorlijk in het oog gehouden werden, maar waar deze toch geen aanleiding gaven, tot eene verwijdering, welke de levendige belangstelling in het wederzijdsch lief en leed buiten sluit.
Verhoudingen als deze komen meer voor. Alles hangt maar hiervan af dat partijen elkaar begrijpen.
Zoo ging het tot verleden jaar. —
De heer Z. die, volgens gewoonte, tegen negen uren naar buiten was gegaan, kwam op zekeren dag omstreeks den middag in huis, ging naar zijn kamer om zich wat te verkleeden, en kwam kort daarna weer beneden.
Mevrouw was, met haar viertal kinderen, van acht tot zestien jaren reeds present en om de koffietafel gezeten, zoodat men onmiddellijk met het tweede ontbijt kon beginnen. Daar ze allen gewoonlijk volmaakt gezond zijn, hapert het niet aan goeden eetlust en de bevrediging daarvan wordt niet door hinderlijke formaliteiten gestoord. Gewoonlijk gaat het er nog al vroolijk bij toe ook, en ontbreekt het niet aan uien en kwinkslagen, maar dit schijnt thans, nu wij de familie bespieden, niet goed te willen vlotten, De een na den ander doet een poging om den gezelligen toon aan te slaan, maar 't lukt niet. De kinderen zien elkander, zien bij