van allerlei er op nahoudt. De vijfde eindelijk, E., is even als A. en B., op een groot buiten werkzaam, met den titel van bloemist. Hij heeft verscheidene kassen te bezorgen, en de collectie aan hem toevertrouwd is zeer gunstig bekend. Hij was vroeger in België en in Duitschland werkzaam, en ziet er beschaafd en verstandig uit.
Deze vijf hebben zich verbonden eenmaal 's weeks bijeen te komen, met het doel om hetgeen in een paar door hen gezamenlijk gelezen tijdschriften voorkomt te bespreken. Ze vormen geen „Vereeniging of „Genootschap", ze hebben wet, President noch Secretaris, maar 't gaat er niet minder goed om. Zulke kransjes konden, nevens de bestaande Vereenigingen, ook elders veel goed doen.
De onderwijzer, die een heldere en duidelijke stem heeft, is belast met de taak van voorlezer van zulke stukken, die in hun geheel gelezen worden, of hij geeft den hoofdinhoud op van Fransche en Duitsche mededeelingen, of ook van die stukken, welke van minder belang zijn. Daarna wordt over den inhoud van gedachten gewisseld.
Zoo ook nu. De voorlezer heeft een Hollandsch artikel gelezen, en eindigt aldus:
„Hoe het zij, bij alle plantenkultuur is zindelijkheid van het allergrootste belang; zindelijkheid in álle opzichten, niet alleen wat de planten, maar ook wat de kassen en voornamelijk wat de bloempotten betreft. Dezen kunnen niet te dikwijls afgewasschen worden en moeten volkomen zuiver blijven."—
De voorlezer is gewoon, als hij met een stuk geeindigd heeft, stil af te wachten wat men ervan zal zeggen. Hij luistert dan goed naar de discussie, en mengt zich er alleen dán in, als hij werkelijk wat te zeggen heeft.