planten ligt in de meeldraden, die, steeds vijf in getal, met de helmknopjes aanééngegroeid zijn, zoodat deze een kokertje vormen, waar doorheen de zich iets later ontwikkelende stijl, met een tweekleppigen stamper, zijn weg naar buiten vindt.
Zie nu eens hoe het hiermede bij de Scabiosa gesteld is.
In plaats van vijf, niet meer dan vier meeldraden, waarvan niet alleen de helmdraadjes, maar ook de helmknopjes volkomen vrij, d.i. niet aaneengegroeid zijn, en een stamper met een knopvormigen—dus niet gespleten—stempel. Buitendien zijn er nog andere wezenlijke verschillen, maar die niet zoo duidelijk herkenbaar zijn; we hebben trouwens hieraan genoeg.
Dat het kereltje zich vergiste, was hem volstrekt niet kwalijk te nemen; de schijn is in dit geval toch inderdaad zeer bedriegelijk.
De Scabiosa behoort werkelijk tot een geheel andere familie en wel die der Kaardachtigen of Dipsaceeën, aldus genaamd omdat het geslacht Dipsacus (Kaardebol) als type ervan beschouwd wordt.
Het aantal soorten van Scabiosa is zeer groot, vooral wanneer men dit geslacht in den ruimsten zin neemt. Vele vroegere soorten ervan zijn echter later tot andere geslachten vereenigd, ofschoon de meesten toch nog vaak onder den ouden naam voorkomen. Maar zelfs wanneer men het in engeren zin neemt, zal het getal soorten zeker nog wel dicht bij de honderd komen, die meest allen in Midden- en Zuid-Europa, enkelen ook in Afrika thuis behooren.
De oorsprong van den naam, die reeds door de oudere schrijvers gebruikt en later door Linnæus overgenomen werd, is ongetwijfeld te zoeken in de meening, dat enkele soorten