gang der bladeren, bij een sterkere stengelontwikkeling en krachtigere bewapening met vrij lange dorens op te merken, bij de Vijg-Cactussen (Opuntia) verdwijnen de bladeren bijna geheel. Ze zijn teruggebracht tot kleine, groene, schubachtige organen, die alleen aan de jongste stengeldeelen opgemerkt worden, maar die spoedig verdrogen en afvallen; bij sommige soorten zelfs zoo spoedig, dat men ze stellig bladerloos zou achten.
De stengel heeft hier dus reeds volkomen de overhand gekregen, terwijl van de bladeren nog slechts een spoor overbleef; dat deze dan ook voor de plant van geen beteekenis meer zijn, blijkt voldoende hieruit, dat ze zoo spoedig verdwijnen; ook zijn ze zóó klein, dat ze voor de stofwisseling, d.i. voor de voeding der plant, onmogelijk eenige beteekenis kunnen hebben.
De dorens daarentegen treden hier meestal sterk op den voorgrond, terwijl deze vergezeld zijn van een bundel fijne, korte stekeltjes, die zich aan den voet der dorens bevinden, en welke, uiterst fijn en scherp als ze zijn, bij de minste aanraking in de huid dringen, en, daar ze gemakkelijk van de plant loslaten, daarin blijven zitten, hetwelk een brandende jeukte kan veroorzaken.
De onhandelbaarheid van vele dezer planten is dan ook oorzaak dat ze zelfs bij de Cactus-beminnaars het minst in trek zijn.
Die dorens, langer of korter, met het stekelbundeltje aan hun voet, blijven nu bij al de andere Cacteeën de plaats aanwijzen waar de bladeren zouden verschenen zijn, zoo de ontwikkeling aan die van andere planten gelijk was. Dit stekelbundeltje, dat nog bij de echte Loof-Cactussen (Peirescia aculeata o.a.) ontbreekt, verschijnt reeds bij die, aan