Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/326

Deze pagina is proefgelezen
310
DE CACTUS-GROEP.

En werkelijk is dit zoo met planten, die eerst op een beschutte standplaats groeiden en daarna meer aan de zon blootgesteld werden. Een plant die aan de zon gewoon is, zal de hitte goed doorstaan, terwijl een andere van dezelfde soort daaronder zal bezwijken, eenvoudig omdat deze laatste niet geleerd heeft de tering naar de nering te zetten.

Dit is eenvoudig het gevolg van de samenstelling der opperhuid, die minder of meer, kleinere of grootere huidmondjes of stomata bezit, al naarmate de toestand der lucht meer of minder aanleiding tot vochtverdamping geeft. Planten, die in dichte bosschen en daarbij dikwijls in een voortdurend vochtigen bodem groeien, moeten gemakkelijker gelegenheid hebben voor vochtverdamping, dan die welker bladeren voortdurend aan de zon blootgesteld zijn. Daardoor blijft in beide gevallen het evenwicht tusschen hetgeen ze uit den grond opnemen en wat ze door de bladeren verliezen bewaard.

Toch zijn er toestanden, zóó ongunstig, dat dit evenwicht spoedig bij de planten zou verbroken worden, bijaldien het vochtverlies (door verdamping) bij dezen niet zoo goed als volkomen onmogelijk was, en zoo is het gesteld met de in barre zandstreken of op naakte aan de heete zonnestralen blootgestelde rotsen groeiende Cacteeën. Niet alleen toch is dezer opperhuid gesloten, maar de cellen, die het opperhuidsvlies samenstellen, zijn aan de buitenzijde buitengewoon dikwandig, zoodat vochtverdamping zoo goed als onmogelijk is.

Vinden hare wortels dan ook niet veel water in de middenstof waarin zij zich ontwikkelen, toch voeren ze gestadig iets aan de plant toe, hetwelk in dit steeds meer omvang verkrijgende lichaam verzameld blijft.

Als men dit nu in aanmerking neemt, begrijpt men lichtelijk waarom deze planten bladerloos zijn. De bladeren toch