hebben tweeërlei taak ten opzichte van de plant te vervullen, waarvan de vochtverdamping zeker niet de minst belangrijke is. De vochtverdamping in dit geval overbodig zijnde, blijft de assimilatie of omzetting van het opgenomen voedsel, en deze taak is hier aan den stengel zelven opgedragen, die door zijn meerdere vlakteuitbreiding en overvloed van bladgroen daartoe in de gelegenheid gesteld is.
Het dorre aanzien dezer planten is dus niet alleen volkomen in harmonie met het karakter der landstreek waar ze groeien, maar het is een sprekend bewijs van het wonderbare aanpassingsvermogen, waardoor het alleen verklaarbaar is, dat het plantenkleed allerwege, ook onder de allerongunstigste en tegenstrijdigste toestanden, over de aarde is uitgespreid, al is het dan ook waar, dat dit op de ééne plaats dicht en mollig, op de andere kaal en doorzichtig is.
Dit aanpassingsvermogen komt zeker wel het sterkste uit bij die groote plantengroepen, welke hare vertegenwoordigers hebben in landen met zeer verschillende atmospherische toestanden, gelijk dit met de Cacteeën, ook met de Wolfsmelksoorten het geval is.
Zijn die toestanden nu in sommige landen gunstiger, dan bezitten ook de daar thuis behoorende soorten een ander, veel minder door haar uitwendig voorkomen afwijkend karakter. Men denke slechts aan de meestal schijnbaar parasitisch op boomstammen in de bosschen groeiende Epiphyllum's en Phyllocactussen, welker platte, soms zeer in de breedte ontwikkelde stengels, veelal van een frisch groene kleur, het dorre en ongezellige missen, dat de Cereussen, Echinocactussen, enz., die in zandstreken of op rotsen thuis behooren, kenmerkt.