Ofschoon bij een beoordeeling der schoonheidswaarde van wat ook het „de gustibus non est disputandum" niet uit het oog mag verloren worden, en de volbloed Cactus-liefhebber recht heeft hem, die zich over zulk een liefhebberij verwondert, te antwoorden „t is een kwestie van smaak", behoeft men toch niet veel tegenspraak te vreezen, als men beweert dat de Cacteeën alles behalve „mooi" zijn.
Streng genomen kan men zeggen dat ze niets aantrekkelijks hebben; ze groeien uiterst langzaam, zoodat men ze bijna niet ziet veranderen; daarbij hebben ze een dor, en terugstootend aanzien, terwijl de stekels en dorens vrees inboezemen.
Het zijn wat men noemt asplanten, terwijl de peripherische organen, welke juist aan het plantenrijk die groote bevalligheid geven, onontwikkeld blijven; hierdoor wordt de harmonie verstoord, en waar dit het geval is kan van schoonheid, in den strengen zin des woords, geen sprake meer zijn.
Toch geloof ik dat b.v. Schleiden wel wat ver ging, door ze de „gewrochten eener humoristische luim der Natuur" te noemen en ze te beschouwen als een „natuurlijk museum van misgeboorten"'.
Dat de bloemen, zelfs bij de kleinsten, als men ze goed beziet, fraai, in sommige gevallen onuitsprekelijk prachtig zijn, kan dit gebrek aan sierlijkheid niet goed maken. Ze zijn daartoe van te korten duur; ja zelfs kunnen zij niet nalaten de opmerking te ontlokken: hoe jammer dat die fraaie bloemen door zulke leelijke planten gedragen worden. Ook hier ontbreekt harmonie.
Vooral aan hare natuurlijke groeiplaatsen kunnen ze somwijlen door hare monsterachtige grootte imponeeren; men mag er zich vooral dan terecht over verwonderen dat ze het onder