ving, gelijk mij reeds terstond verzekerd was—voor p.m. 25 jaar diep in den grond geraakten, dat de kiemen er latent waren blijven leven, kon niet twijfelachtig zijn, en, konden ze gedurende dat tijdsverloop aan de vochtigheid van den grond weerstand bieden, dan is volkomen droogte geen vereischte voor het behoud van het kiemvermogen. Heeft er nu werkelijk bij de zaden stofwisseling plaats, hoe moet ik 't dan begrijpen, dat die zeer kleine zaden niet reeds lang uitgeput waren, maar daarentegen spoedig en krachtig ontkiemden? Vijf-en-twintig jaar—een paar jaren meer of minder doet er niet toe—is toch geen dag, en de vraag blijft of, zoo ze nog eens zoo lang en nog langer begraven waren gebleven, ze niet even goed ontkiemd zouden zijn.
Hierop kan geantwoord worden dat, daar die stofwisseling, en dus het stofverlies, uiterst gering is, het best mogelijk kan wezen dat de zaden dit b.v. dertig jaren lang kunnen volhouden eer de kiem door gebrek aan voedsel sterft; maar dit is veronderstelling en geen bewijs.
Ziehier andere, nog sterker sprekende voorbeelden, eensdeels wijl ze talrijker zijn en ten anderen omdat hier de ouderdom juist te bepalen was.
Het mag als algemeen bekend geacht worden dat op 12 Januari 1807 een met een groote hoeveelheid buskruit geladen schip, liggende in het Rapenburg te Leiden, in de lucht vloog, terwijl door den daardoor veroorzaakten ontzettenden luchtdruk, ter wederzijde dier met meest aanzienlijke huizen bezette gracht op één oogenblik midden in de stad een ruïne te weeg gebracht werd, waarvan misschen geen tweede voorbeeld bekend is. Nadat het zeer groote aantal ingestorte huizen was weggeruimd en de grond gelijk gemaakt, werd die vlakte niet meer bebouwd, zoodat daar twee groote pleinen