tig jaren onder mijne bijzondere vrienden te mogen tellen, zal mij deze opmerkingen zeker ten goede houden. Ware ik hiervan niet overtuigd, ik zou ze niet gemaakt hebben.
De Hoogleeraar besluit zijn zeer lezenswaardig artikel met eenige interessante mededeelingen en opmerkingen over den verschillenden duur van het kiemvermogen bij zaden van één en dezelfde plantsoort. Zoo zaaide Nobbe, om maar één voorbeeld te noemen, zaden van roode Klaver in een proefschotel en verwijderde geregeld al de opgekomen planten. Aanvankelijk kwamen er velen tegelijk, later wat minder en dit bleef gestadig afnemen, maar toch verschenen er telkens weer kiemplanten. Nadat dit 262 dagen lang vol gehouden was, waren er van de 1000 zaden nog een twaalftal ongekiemd gebleven.
De ondervinding leerde zelfs dat in dit opzicht zaden van één en dezelfde plant soms groot verschil opleveren.
Hieruit blijkt dat het onmogelijk is juiste bepalingen te maken omtrent den duur der kiemvatbaarheid van bepaalde zaden. Wel werden vele proeven in die richting genomen en pogingen gedaan om tot zulke bepalingen te komen, maar de uitkomsten zijn veel te veel van bijkomende omstandigheden afhankelijk, dan dat zij, zelfs al zijn het gemiddelde uitkomsten, onvoorwaardelijk vertrouwen zouden verdienen; het is echter niet te ontkennen dat zij althans dit nut hebben, dat ze een denkbeeld geven van de zeer uiteenloopende eigenschappen in dit opzicht bij verschillende planten.