Het behoort door geheel Midden-Europa en in het Zuidelijk gedeelte van ons werelddeel thuis, en komt in bosschen of half beschaduwde grasvelden Oostelijk tot in Kaukasië voor; in Zwitserland vindt men het, in vochtige bergweilanden, tot op 1600 M. hoogte; verder in de Rijnlanden, in Boheme en in Silezië tot aan West-Pruisen. In vele gevallen, nabij de steden namelijk, is het moeielijk te zeggen waar men dit zoo talrijk gekweekte plantje als verwilderd, waar als geheel oorspronkelijk groeiend moet beschouwen.
Verwilderen doet het zich toch al zeer licht, en het komt inderdaad dán het meeste tot zijn recht, als men het geheel en al aan zich zelf overlaat, zonder er zich in het allerminst mee te bemoeien. Hier en daar tusschen de heesters, er tusschen verward als het ware, in grasbanden of in grasvelden onregelmatig verspreid, maakt het in den nawinter of zeer vroeg in 't voorjaar een alleraangenaamsten, niet zelden verrassenden indruk. Het verdwijnt tegen den zomer, hetzij omdat het met het gras afgemaaid wordt, waar het volmaakt goed tegen kan, of wijl het weggeschoffeld wordt, of dat het, als men het rustig laat staan, iets later vanzelf afsterft, en men ziet er verder gedurende den zomer niets meer van. Als alles tiert en bloeit en geurt, slaapt het, om zich op nieuw tot den harden strijd tegen sneeuw en vorst voor te bereiden.
Tot onkruid ontaardt het niet; het dringt zich niet op; ook doet het geen poging om te trachten ook zijn deel van het zomergenot te krijgen. 't Is nu eenmaal bestemd om de reveille te blazen in de natuur, en aan die roeping blijft het getrouw.
De familie der Amaryllideeën is in onze vaderlandsche flora niet sterk vertegenwoordigd; eigenlijk waagt men niet veel