minder forsch; de bladeren hebben zeer veel overeenkomst met elkaar en zoo ook de bloeiwijzen. Maar zoowel de bladeren als de bloemtrossen zijn wat kleiner en kregen een andere kleur. De eersten werden geelgroen even als die van de purperbloemige Cytisus, en de kleur der bloemen is letterlijk een mengsel van geel met paars. Hier zijn de karakters der beide ouders het meest in 't oogloopend gemengd.
Maar behalve de hierboven genoemde, leveren de bloemen somtijds nog andere zeer opmerkelijke verschijnselen op.
We hebben gezien dat dezelfde heester op zekeren leeftijd tegelijk, behalve zijn eigene, bloemen voortbrengt van de beide soorten waaruit hij ontstond; nóg vreemder echter wordt het wanneer men geheel verschillende bloemen opmerkt aan éen en denzelfden tros. Dit komt slechts bij uitzondering voor, en ik zag het slechts eenmaal en wel aan een tros dien ik van elders had ontvangen.
Nu zou men zeggen dat het toch al mooi genoeg is, en dat die heester het bij die excentriciteiten wel zal laten. Toch niet. Vertoont hij die gemengde karakters aan denzelfden boom, soms aan denzelfden tak, bij uitzondering zelfs aan denzelfden bloemtros, ook de bloem is een uit verschillende organen samengesteld geheel; het kán dus gebeuren, al zou men dit zeker niet verwachten, dat van die organen enkelen het karakter der ééne, anderen dat der andere soort vertoonden.
En inderdaad, ook dit werd waargenomen. Een Boskoops boomkweeker, schreef mij namelijk in Juni 1876, dat hij te Apeldoorn aan een bloemroos van de Adam's Gouderegen tusschen de lichtpaarse, behalve een geheel gele bloem, er ook een zag waarvan alleen het bovenste bloemblad (men noemt dat bij de Vlinderbloemen „de vlag") half lichtpaars en half geel was.