te trekken als maar eenigszins mogelijk is. Ze kiezen het juiste oogenblik voor dit, het beste weer voor dat, zijn altijd aan den gang, en bezitten een hooge mate van op ervaring berustende kennis.
Toch zijn ze meestal niet veel meer dan gewone werklieden, in den gewonen zin des woords, maar werklieden waar ik mijn hoed voor afneem, en wien ik gaarne de vereelte hand druk, als die mij, met aarde bemorst, schuchter wordt toegestoken.
Zulk een is de hier bedoelde.
In den winter zit de kas propvol, zoodat er maar precies ruimte is om er door te kruipen. Geen wonder! Ze moet vorstvrij, een zeer klein gedeelte er van moet zelfs warm gehouden worden. Dat kost heel wat gedurende zoo'n langen winter, en toch mag het voor elke plant maar een luttel bagatel, dooreen genomen nauwelijks enkele centen bedragen, want wat zou er anders voor winst overschieten?
Maar vroeg in 't voorjaar moet er gekweekt, moeten najaarsstekken uitgeplant worden, enz., wil hij tegen Mei klaar zijn. Er moet dus dan ruimte in de kas gemaakt worden, want dán vooral is elke vierkante decimeter veel waard.
Het „harde goed" moet er dan uit, en daartegen bestaat in den regel geen bezwaar, mits er de noodige voorzichtigheid bij in acht genomen wordt.
Onder dit harde goed nu had hij een vijftigtal of meer mooie planten van Evonymus japonicus (de Japansche Kardinaalsmuts), groene en zilverbonte, de beide oudst bekenden.
— Niet veel bijzonders, merkt ge op, Lezer.
— Met uw verlof. 't Is al naar ge 't nemen wilt. Geen planten van beteekenende waarde, maar die moet gij ook bij