val—, terwijl zij vergeten de opsomming te maken van al het betere dat men verkreeg. Hun beschouwing is zachtst gesproken zeer eenzijdig; maar elke eenzijdigheid lokt tegenspraak uit, en doet aan de zaak die men wil verdedigen meer nadeel dan voordeel.
Lettende op wat de jongste tijd ons gaf, is de vraag gewettigd: wat zal de toekomst, mogelijk de naaste toekomst baren?—Deze vraag gaf aanleiding tot de straks gemaakte opmerking, namelijk dat ik wel zou willen weten welk een gezicht wij zouden zetten, als we, vijftig jaar na onzen dood, nog eens even konden komen kijken hoe het dan met den Tuinbouw zal staan.
„Nieuw licht" schreef ik hier boven, en daarmede bedoelde ik licht in wezenlijken, stoffelijken, niet in figuurlijken zin, daarmede bedoelde ik electrisch licht.
Geen enkel lezer kan het meer onbekend zijn, hoeveel pogingen er tegenwoordig worden aangewend om het prachtige, door zijn sterkte zelfs verblindend electrische licht voor meer algemeene toepassing geschikt te maken; hoe door sommigen hardnekkig wordt volgehouden dat dit een vrome—dat is onbereikbare—wensch is, terwijl anderen—en deze maken de meerderheid uit—ten volle overtuigd zijn dat men er in slagen zal, wat vroeger of wat later, om het electrische licht voor algemeen gebruik geschikt te maken[1].
Ik heb geen plan om de pogingen, daartoe in de eerste plaats door den genialen Edison en door verschillende anderen, in het werk gesteld hier op te sommen. Het geldt hier een andere vraag: zal men er in slagen om het electrische licht
- ↑ Dit schreef ik in 1880. Hoezeer bevestigde de ervaring dit vermoeden reeds in de acht eerstvolgende jaren!