Petrus Herman Scheltema/De Haagsche Raadhuisplannen/3

De Haagsche Raadhuisplannen [3]
Auteur(s) P.H.S.
Datum Zaterdag 27 juni 1908
Titel ‘De Haagsche Raadhuisplannen. (Slot)’
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 43, 26, 204-206
Opmerkingen Johan Frederik Lodewijk Frowein vermeld als Frowein
Brontaal Nederlands
Bron [1] en [2]
Auteursrecht Publiek domein

[204]

204

[...]

De Haagsche Raadhuisplannen. (Slot).*)


      Spoediger dan wij konden verwachten, is er op de vraag, die wij stelden aan het eind onzer beschouwing op bladz. 157 een antwoord gekomen. Althans wat de gevelarchitectuur betreft, heeft de Haagsche architect Frowein reeds zijn denkbeelden ten papiere gebracht. Zijn ontwerp geeft iets heel anders te zien dan de gemeentelijke plannen en wij zouden ons kunnen voorstellen, dat een ander bouwmeester, wanneer hij het vraagstuk in studie nam, weder met geheel afwijkende denkbeelden te voorschijn kwam, die op hun beurt de overweging waard waren. In Duitschland zou men er dan ook niet lang over denken, om het vraagstuk tot onderwerp van een „Ideen-Wettbewerb” te maken. Welken loop de zaak hier hebben zal, daarvan is niets te zeggen en het komt ons niet raadzaam voor ons in gissingen daaromtrent te verdiepen. Wil men goede oplossingen voor dergelijke vraagstukken krijgen, dan moet men den architecten de meest volledige gegevens verschaffen, en hen zoo min mogelijk aan banden leggen. In den regel doet men hier te lande juist andersom, beklaagt zich later over de slechte resultaten van een prijsvraag en het prijsvragenstelsel in ’t algemeen krijgt de schuld. Wars van een prijsvraag heeft men thans een Commissie benoemd, maar een Commissie kan ook niets uitrichten, wanneer men haar van meet af aan de grenzen voorschrijft en de lijnen, waarbinnen en waarlangs zij zich te bewegen heeft.
      Terugkeerende tot het vraakstuk der uitbreiding van het Haagsche Raadhuis, met behoud van de historische plek, waarop het thans staat, rest ons nog eenige oogenblikken onze aandacht te schenken aan deze plek en hare naaste omgeving. Historisch is zij in verschillende beteekenissen; als centrum van de oude stadskern komt het contrast met het verleden en heden hier vooral sterk uit in het feit, dat ruimten, die vroeger tot de pleinen gerekend en als marktpleinen gebruikt werden, thans zelfs voor het gewoon verkeer geheel onvoldoende blijken en tot allerlei moeilijkheden aanleiding geven, maar tevens is het deze plek en hare onmiddellijke omgeving, waar in den nieuweren tijd, ten gevolge van verklaarbare en onverklaarbare kortzichtigheid, in het kleinste bestek de meeste flaters zijn begaan.
      Wij zouden nog tal van plekken op de kaart van het hedendaagsch ’s-Gravenhage kunnen aanwijzen, waar leelijke en in afzienbaren tijd onherstelbare fouten gemaakt zijn, zelfs in de nieuwere wijken, waar men aan alle zijden ruimte had. De man, die thans bezig is, zich te kwijten van den zwaren taak, om voor ’t vorstelijk ’s-Gravenhage een fatsoenlijk uitbreidingsplan te ontwerpen, zal die plekken wel opgemerkt hebben.
      Wat evenwel de oude stad betreft is de omgeving van het raadhuis wel een der moeilijkste om te verbeteren; met behulp van het schetskaartje, hierbij afgedrukt zal dit iedereen, die eenigszins met het verkeer in de Residentie bekend is, duidelijk zijn.
      De verbetering van de verkeerswegen in de omgeving vormt een integreerend deel van het raadhuisvraagstuk en men kan dat vraagstuk eigenlijk niet beoordeelen, zonder in letterlijken zin de kaart van het land te kennen.
      Er zijn weinig plaatsen in de stad aan te wijzen, waar het verkeer zich in die mate concentreert en kruist, als juist in de omgeving van het raadhuis. Voor ruim dertig jaren toen de Prinsestraat nog niet doorliep tot het Kerkplein was dit anders.
      Toen was de lijn Wagenstraat — Veenestraat — Hoogstraat — Noordeinde — Scheveningen, de weg van het station van den Hollandschen Spoorweg naar Scheveningen, de drukste verkeersader van de stad. Het Westeinde, ofschoon de verbinding met het Westland, heeft nooit die beteekenis gehad, het raadhuis lag dus eigenlijk niet eens aan den grooten weg en het Kerkplein was een stil hoekje.
      De eerste groote wijziging in dezen toestand ontstond door het doortrekken van de Prinsenstraat, die niet alleen een nieuwe ruimere verbinding van de binnenstad met den Scheveningschen weg vormde, maar ook de poort, waardoor de bewoners van de z.g. zeeheldenwijk, van Duinoord, in een woord van de gansche omgeving van de Laan van Meerdervoort de binnenstad in- en uitgingen.
      De nauwe Schoolstraat werd, als verbinding met het sterkbevolkte en zich steeds uitbreidend Zuid-Westelijk deel der stad, allengs een der drukste straten van ’s-Gravenhage. Het Westeinde vormt thans een voorname verbinding met de nieuwe stadswijken aan de zijde van Loosduinen. Het verkeer door Veenestraat en Hoogstraat verminderde niet. De Gravenstraat bracht allengs meer verkeer van de Oostzijde der stad aan en neemt door de Passage een steeds toenemend aantal wandelaars uit Spuistraat en Poten op. Ongetwijfeld zal de drukte in
————————
      *) In het vorige stuk van dit artikel is de schaal der platte gronden abusief als 1:500 aangegeven; dit moet zijn 1:640. — Voorts is daarin tweemaal de Gemeenteraad genoemd, waar B. en W. bedoeld werden.


[205]

205

Schaal 1 : 2500

de Gravenstraat nog toenemen, wanneer de nu dezer dagen in den Gemeenteraad gevoteerden verkeersweg Spui-Buitenhof tot stand komt. *)
      Hiermede zijn de drukste straten in de onmiddellijke omgeving van het raadhuis genoemd. De daartusschen gelegen straten, daarvan zal ieder, die veel in dit centrum verkeert erkennen, dat zij van ondergeschikt belang zijn, en het is merkwaardig, hoe weinig men bijvoorbeeld in de Nieuwstraat, in de Oude Molstraat, de Annastraat en zelfs in Nobelstraat en Torenstraat bemerkt van de vaak overstelpende drukte in de allernaaste omgeving.
      Een uitzondering hierop maakt alleen de Groote Halstraat, die hare beteekenis daaraan ontleent, dat zij de gemakkelijkste verbinding tusschen Groenmarkt en Prinsestraat vormt.
      In de Raadhuisplannen heeft men het noodig geacht deze Groote Halstraat een breedte van 16 M. te geven, een breedte, die geen enkele gewone straat in de oude stad heeft, een breedte die ook geen zin heeft, wanneer men overweegt, dat de verbinding van de Groenmarkt met de Prinsestraat er in geen enkel opzicht door verbeterd wordt; de nauwe doorgang bij den Noordwestelijken hoek van het Raadhuis blijft, zooals uit het schetskaartje blijkt, bestaan en heeft, evenmin als de Oude Mol staat althans voor het tramverkeer eenige waarde.
      Het is een fout geweest, dat men bij gelegenheid van het doortrekken van de Prinsestraat de rooilijn der huizen van het Kerkplein ten Westen van het Postkantoor niet tot achter het Raadhuis heeft doorgetrokken, het is een fout geweest, dat men later, toen de gelegenheid zich aanboodt, dit althans niet ten deele gedaan heeft; aan het pleintje dat men thans achter het Raadhuis verkregen heeft, heeft men zoo goed als niets, het heeft slechts waarde wanneer men door het blok tusschen Prinsenstraat, Nobelstraat en Oude Molstraat een verbinding van de Prinsenstraat met de Groote Halstraat tot stand brengt, De gebouwen in dat blok zijn in hoofdzaak het eigendom van een groote Assurantie-Maatschappij, van de Coöp. Winkelvereeniging, van een broodfabriek en een firma in verlichtingsartikelen, gevestigde zaken, die niet dan ten koste van zeer groote opofferingen van de zijde der Gemeente geheel of gedeeltelijk hun eigendommen zullen afstaan en het denkbeeld van de verbinding (op ons schetskaartje met kruislijnen aangegeven) zal dan ook wel als onuitvoerbaar worden verwezen naar het rijk der illusies. En toch, wanneer men met de verbetering der verkeerswegen rondom het Raadhuis geen half werk wil doen, zal men tot zoo iets moeten komen.
      Half werk toch moet het gemeenteplan, zooals het daar ligt, genoemd worden, ook nog in ander opzicht.
      Beschouwen wij toch even de Groenmarkt, voorheen tot de pleinen van ’s-Gravenhage gerekend,
————————
      *) Zie hierover „de Opmerker” jaargang 1906 blad. 41.


[206]

206

thans dien naam niet meer verdienend, thans niet meer dan een straatverbreeding, waar men werk heeft zich te bergen voor de van alle zijden aankomende en aansnorrende meer of minder moderne voertuigen, een onmogelijk pleintje, dat al kleiner wordt naarmate de omringende gebouwen hooger worden. Een enkele blik op de schetskaart is voldoende, om te doen zien, dat ook de aankoop van het St. Nicolaasgasthuis en aangrenzende gebouwen (het beschikbare terrein aan de overzijde van de Groote Halstraat opleverend) nog maar half werk geweest is en een veel grooter stuk, liefst het geheele blok tusschen Groote Halstraat, Annastraat en Hoogstraat voor de uitbreiding beschikbaar moest zijn, wil men aan de zijde van de Groenmarkt een eenigszins presentabel voorplein en een der Residentie waardig Raadhuisfront kunnen verkrijgen. Maar daar staat op den hoek van de Hoogstraat het bekende koffiehuis „Het Gouden Hoofd” en daaraan sluiten winkelhuizen waarvan men vertelt, dat er tweehonderd gulden huur per week voor gevraagd wordt. Ondenkbaar, onmogelijk dus om daar te verkrijgen, wat gewenscht zou zijn.
      Het moge zoo zijn en toch, wanneer men afdoende verbeteringen wil, dan moet men ook afdoende maatregelen nemen.
      Er zijn in een groeiende stad als ’s-Gravenhage van die dingen, die als onafwendbare noodzakelijkheid gebeuren moeten; zoo zal het blok tusschen Gravenstraat en Halstraatje ook eenmaal moeten verdwijnen en zoo zijn er meer en komen er meer in de toekomst. De groote fout van de negentiende eeuw is geweest, dat men ten opzichte van die dingen een struisvogelpolitiek en een laissez aller betracht heeft, waarvan wij thans de wrange vruchter plukken en het is nu een gewoon verschijnsel, dat waar eenmaal de noodzakelijkheid eener verbetering zich onafwijsbaar voordoet, men in zenuwachtige gejaagdheid, hals over kop, zonder plan, maar de meest voor de hand liggende, doch lang niet de meest doeltreffende maatregelen neemt.
      Ons schetskaartje is alweder daar, om het aan te toonen en vooral zij, die de nieuwe geschiedenis van dit stadsgedeelte kennen, zullen dit beamen; die kennis is echter niet algemeen verspreid en daarom, al doet het zooevengenoemd verschijnsel zich ook in andere groeiende steden voor, mag er hier wel op gewezen worden.
      Bij de bespreking van de Dam-Prijsvraag hadden wij onlangs gelegenheid even aan te roeren, hoe onze voorvaderen in de zeventiende eeuw, wien het toch zeker niet aan voortvarendheid ontbrak, o,a. gehandeld hebben, om de gronden te verkrijgen noodig voor den bouw van het Amsterdamsche Raadhuis. Men wist toen zijn tijd af te wachten, om te verkrijgen wat men wenschte, men kende in dit opzicht de waarde van den tijd beter dan thans, nu men er den mond vol over heeft en toch zooveel van dit kostbaar goed met allerlei beuzelarijen en nutteloos gedoe zoek maakt.
      Wat dertig jaar geleden tot de onmogelijkheden gerekend werd zien wij thans gebeuren, waarom zou wat thans onmogelijk geacht wordt niet over twintig of dertig jaren in vervulling kunnen komen. De tijd gaat immers steeds sneller. Wat wij niet dadelijk bereiken kunnen, laat ons thans reeds beginnen het met beleid voor te bereiden, opdat althans een volgend geslacht er profijt van kan trekken.
      Wie plannen beraamt voor stedenverbetering weet vooruit, dat hij voor een verre toekomst werkt en de uitvoering meestal aan anderen zal moeten overlaten. Die anderen zullen hem dankbaarder zijn voor welberaamde, doordachte en goed voorbereide plannen, dan voor half werk, dat later blijkt met groote kosten te moeten worden overgedaan.

P. H. S.