De Opmerker/Jaargang 46/Nummer 20/Een zeer belangrijk boek

Een zeer belangrijk boek [1]
Auteur(s) [P.H.S.]
Datum Zaterdag 20 mei 1911
Titel Een zeer belangrijk boek
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 46, 20, 153-154
Opmerkingen Karl Marx vermeld als Marx
Brontaal Nederlands
Bron [1] en [2]
Auteursrecht Publiek domein

[153]


[...]


Een zeer belangrijk boek.


      Bij den uitgever F. van Rossen te Amsterdam heeft onlangs een boek het licht gezien, dat zonder overdrijving tot de belangrijkste uitgaven van onzen tijd gerekend kan worden en alle pennevruchten overtreft, die tot nog toe door de Sociaal-Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en Architecten werden uitgegeven.
      Een langen naam heeft deze vereeniging en het boek, dat wij bedoelen, heeft een langen titel, het heet: „Geschooldheid en Techniek. Onderzoek naar den invloed van arbeidssplitsing en machinerie op de mate van vereischte oefening en bekwaamheid der arbeiders” en is geschreven door den civiel-ingenieur Dr. Th. van der Waerden.
      Wij moeten bekennen, dat de titel ons bij het hardop lezen niet juist als muziek in de ooren klonk en dat de inhoud niet dadelijk groote aantrekkingskracht op ons uitoefende; het zou ons zelfs niet verwonderen, wanneer het bijna 400 pagina’s bevattende boek, bij velen, die zich slechts tot een vluchtige kennismaking bepalen, den indruk maakte niets dan een reusachtige compilatie te zijn. In zekeren zin is het dit, maar wij moeten er onmiddellijk bijvoegen, in goeden zin. Een voorrede werd niet noodig geacht. De titel geeft duidelijk genoeg den aard van den inhoud weer en na de woorden van Hegel te hebben aangehaald:
      Am Emde...... „Die Abstraktion des Producierens macht das Arbeiten ferner immermehr mechanisch und damit am Ende fähig, dass der Mensch davon wegtreten und an seine Stelle die Maschine eintreten lassen kann” valt de schrijver, om zoo te zeggen, met de deur in huis en geeft hij, om te beginnen, een overzicht van den stand van het vraagstuk aan de hand van uitspraken van economen en sociaal-politici.
      Het vraagstuk van den invloed der verdeeling van arbeid, of arbeidssplitsing, is reeds oud en wordt reeds behandeld door den grondlegger der staathuishoudkundige wetenschap Adam Smith, die in 1776 zijn beroemd werk „Inquiry on the nature and causes of the Wealth of Nations” uitgaf. Economen van allerlei richting hebben er zich later mede beziggehouden en er hun meening over gezegd. Die meeningen loopen natuurlijk nogal uiteen, de inzichten hebben zich met de tijden gewijzigd, men heeft een beter inzicht in de zaak gekregen, maar zij hebben allen toch dit gemeen, dat zij min of meer theoretisch zijn, voor een groot deel de vrucht van wijsgerige bespiegeling voor een klein deel maar berustend op een onderzoek van de feitelijke toestanden, zooals dit nu door den heer Van der Waerden is ingesteld en met groote volledigheid uitgevoerd. Bij het ondernemen van dezen arbeid lag het voor den hand, dat de schrijver allereerst eens onderzocht, wat er al zoo door verschillende geleerden over het onderwerp was ten beste gegeven. Dat hem dit niet kon bevredigen blijkt wel, waar hij aan het slot van het eerste hoofdstuk zegt:
      „Wij hebben in het voorgaande enkele economen, sociaal-politici en ingenieurs hunne meening hooren uiten omtrent het vraagstuk, dat ons bezig houdt. Wat ons bij het zoeken naar litteratuur bijzonder opviel was, dat er zeer weinig aandacht aan deze thans actueele kwestie is geschonken.”


[154]


154


      „Zelfs Matschoss, die in 1908 zijn werk over de ontwikkeling der stoommachine liet verschijnen, heeft in zijn 1566 bladzijden ternauwernood 6 bladzijden behandeld over: De sociale invloed der machine. En ook hierin wordt, zooals wij zagen, de revolutie in de arbeidsmethoden, wat den arbeider betreft, slechts even aangeroerd.”
      „Onwillekeurig moet men daarbij denken aan wat Karl Marlo in zijn „Organisation der Arbeit” zegt: Ik had van oudsher, als vele natuuronderzoekers, in de werkplaatsen der industrie mijne blikken alleen gericht op ovens en machines, niet op de menschen; slechts op het voortbrengsel van des menschen vlijt, niet op den voortbrenger....”
      „Een uitzondering, evenwel, moeten wij maken voor enkele monografieën der laatste jaren. De onderzoekingen naar de methoden van loonbetaling in de Duitsche ijzer- en machineindustrie houden zich wel niet, zooals trouwens de titel reeds aanwijst, met de technische verschuivingen in de vereischte bekwaamheid bezig; maar de beschrijvingen van het arbeidsproces raken vaak ons onderwerp, al is het terloops, aan.”
      „Meer direct ermede bemoiden zich sommige der „Technisch-volkswirtschftliche Monographien”. Vooral uit deze zullen wij dan ook nu en dan kunnen putten, tot aanvulling onzer gegevens. Toch geven ook zij geen scherp beeld van de nieuwe eischen, zwijgen bijv. als regel over den tijd, die voor het aanleeren van elk der werkzaamheden noodig is; ook is niet altijd op te maken voor hoeveel arbeiders van het bedrijf bepaald genoemde en omschreven kundigheden vereischte zijn.”
      „Zoo blijkt het ondoenlijk zich uit de genoemde bronnen een oordeel te vormen, terwijl twijfel aan de duidelijkste uitspraken rees.”
      „Immers Adam Smith heeft niet meer dan de geboorte der moderne techniek gezien. De uitspraken van Ricardo, van Sismondi en hunne tijdgenooten, allen nog levende in de eerste ontplooiing dezer techniek, kunnen geenszins in hunne algemeenheid bevredigen. Marlo en Marx, die zich meer dan hun tijdgenooten (Bastiat e.a.) met de analyse der arbeidsverhoudingen bezig hielden, waren tot dieper oordeelen in staat, waar zij leefden in dagen van rijper technische ontwikkeling. De latere uitspraken van Steffen, Sombart, Quack, Harms sluiten zich hierbij in het algemeen aan.”
      „Maar aan dezer meening wordt door gezaghebbenden, zooals Treub, getornd, evenals door enkele andere Marx-critici in of buiten het socialistische kamp. Buitendien bleek, vooral uit onze laatste aanhalingen, een zoo krasse tegenspraak, dat men zeggen moet: ook in de kringen, waar men overeenstemming der bevoegde oordeelen zou verwachten, blijkt eer het tegendeel. Zoodat vóór alles meer gedetailleerde kennis noodzakelijk lijkt.”
      Met deze noodzakelijkheid voor oogen heeft Dr. Van der Waerden toen getracht na te gaan, wat er uit Enquêtes, Verslagen van Arbeidsinspecteurs, Gegevens van Beroepstellingen, Monografieën enz. te leeren viel. Door na te gaan, onder welke omstandigheden het oude gereglementeerde leerlingwezen werd opgeheven en te onderzoeken wat er voor in plaats kwam, heeft de schrijver beproefd een juiste voorstelling te verkrijgen aangaande de veranderingen in geschooldheid op het gebied van den arbeid. Deze weg bleek evenwel ook niet tot het doel te kunnen voeren, wijl men daarlangs wel geraakt tot de kennis van die bedrijven, waar min of meer volledig leerlingvorming plaats heeft, maar niet tot die, waarin van leerlingvorming geen sprake is.
      Wel echter leverden deze gegevens inlichtingen op, die een ruimer blik kunnen geven over een belangrijk deel der industrie, en over de wrijving tusschen handwerk en fabriek, met de veranderingen in geschooldheid verband houdende.


(Wordt vervolgd.)