Petrus Herman Scheltema/J.F.L. Frowein

J.F.L. Frowein
Auteur(s) P.H.S.
Datum Zaterdag 11 juli 1914
Titel J.F.L. Frowein. †
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 49, 28, 217-218
Opmerkingen Pierre Cuypers vermeld als P.J.H. Cuypers, Jacobus van Lokhorst als J. van Lokhorst
Brontaal Nederlands
Bron [1], [2]
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over J.F.L. Frowein op Wikipedia

[217]


[...]


J. F. L. FROWEIN. †


      Onverwacht is Maandag j.l. in het gesticht „Maria Stella” te Scheveningen overleden de architect J. F. L. Frowein. Slechts weinige dagen geleden had hij zich, op voorschrift van den geneesheer, daarheen begeven, om een rustkuur te maken, het heeft niet mogen baten, een hartkwaal waarvan de eerste sporen zich een paar jaren geleden hadden vertoond, heeft vrij plotseling een eind gemaakt aan een werkzaam leven.


      Frowein was een man, die leefde voor zijn vak, de bouwkunst en een der kundigste en bekwaamste restaurators van oude bouwwerken. Gelijk een groot aantal onzer bouwmeesters heeft hij in zijn jonge jaren op het atelier van P. J. H. Cuypers te Amsterdam gewerkt, maar, wat voor zijn vorming misschien van nog van meer beteekenis is geweest, op dat van Leonard Blomme te Antwerpen. Later gedurende vele jaren verbonden aan het bureau voor de Rijksgebouwen van Onderwijs, enz. toen nog onder J. van Lokhorst werd hij reeds spoedig belast met verschillende restauratiewerken, door dat bureau uitgevoerd, zoodat hij op dit gebied reeds over een groote ervaring kon beschikken, toen hij zich in 1902 als particulier architect te ’s-Gravenhage vestigde.


      Vandaar dat Frowein in zijn particuliere practijk herhaaldelijk voor restauratiewerken werd aangezocht en zijn werkkring, vooral in de laatste jaren bij veelvuldig voorkomende kerkbranden een grooten omvang verkreeg en, om zoo te zeggen, zich over het geheele land, van Zuidbroek in Groningen tot Vlissingen uitstrekte.


      Met hart en ziel wijdde hij zich aan deze opdrachten en het is niet onwaarschijnlijk, dat hij daarbij te veel van zijn physieke krachten gevergd heeft, want hij had zich tot gewoonte gemaakt zooveel mogelijk alles zelf te doen en hij gaf niet gemakkelijk een belangrijk détail of een interessante constructie uit handen, voor zij geheel waren uitgewerkt en dan nog was hij niet eens altijd volkomen tevreden over zijn eigen arbeid.
      Het cucces is niet uitgebleven, maar het zou ons te ver voeren de talrijke welgeslaagde restauratiewerken van Frowein hier op te sommen. Noemen wij de kerken van Vlissingen, IJsselstein, Binnenwijzend, Groote Lindt; de torens van Sprang en Soest, dan doen wij slechts een greep, die echter reeds een aanzienlijke hoeveelheid moeizamen en artistieken arbeid omvat; noemen wij de schilderachtige Noord-Hollandsche raadhuisjes van Jisp en Graft en in het bijzonder de bekende Heringa-State te Marssum, dan zal er wel niet veel meer noodig zijn, om de beteekenis van Frowein’s werkzaamheid op dit gebied nader in het licht te stellen.
      Alhoewel deze werkzaamheid hem noodzaakte, zich te verdiepen in de architectuur van vroegere eeuwen, bewijst de kerk te Groote Lindt en de Melkinrichting „de Sierkan” te ’s-Gravenhage, dat hij ook in moderne vormen wist te bouwen en ook aan moderne eischen van comfort wist te voldoen; ook vond hij af en toe tijd zijn aandacht te wijden aan actueele vraagstukken, den Beursbouw te Amsterdam, het Vredespaleis te ’s-Gravenhage, enz. en men zal zeker de voor eenige jaren door hem gepu-


[218]


218


bliceerde oplossing van het Haagsche Raadhuisvraagstuk nog wel herinneren.
      Was hij in prijsvragen niet altijd even gelukkig, op tentoonstellingen, o.a. de laatste Wereldtentoonstelling te Parijs, vielen hem meermalen eervolle onderscheidingen ten deel. Zijn Raadhuis-ontwerp voor ’s-Gravenhage gaf aan de Antwerpsche Bouwmeestersvereeniging, waarvan hij lid was, aanleiding, hem de gouden medaille der Vereeniging te vereeren. Deze onderscheidingen trokken ook buiten onze grenzen de aandacht.
      Frowein was ook geruimen tijd bestuurslid van de Haagsche Afdeeling der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, van het thans vergeten Bouwkundig Genootschap, van de Vereeniging „Kunst aan Allen” enz. In de laatste jaren had hij zich uit het Haagsche vereenigingsleven min of meer teruggetrokken; hij was echter een ijverig lid van den Bond van Nederlandsche Architecten.
      De dood heeft hem verrast en de teekenstift uit de hand genomen, om daarmede zijn naam te schrijven op de vele bouwwerken, aan welker behoud en herstelling hij zijn beste krachten heeft gewijd.


      Hij ruste zacht van zijn arbeid.


P. H. S.