Petrus Herman Scheltema/Uit de residentie

Uit de residentie
Auteur(s) S.
Datum Zaterdag 6 juni 1903
Titel ‘Uit de residentie’
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 38, 23, 177-178
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron [1] en [2]
Auteursrecht Publiek domein
UIT DE RESIDENTIE


      In het voormalig paleis „Buitenrust” aan den Scheveningschen weg is door de vereeniging „Die Haghe” een tentoonstelling georganiseerd met het doel een beeld te geven van de ontwikkeling van Den Haag in de negentiende eeuw.
      Met dit doel zijn daar bijeengebracht een groot aantal steendrukken, gravuren en houtsneden welke in en omtrent de eerste helft der vorige eeuw het licht zagen bij de firma’s Desguerrois, Van Lier, Van Langenhuijsen, Spanier en anderen.
      Daarbij zijn gevoegd fotografieën, welke in de tweede helft der negentiende eeuw de steendruk en gravure nagenoeg geheel hebben verdrongen en eindelijk zijn aan de verzameling toegevoegd tal van schilderijen in olieverf, zoowel als aquarellen, teekeningen en schetsen. In hoofdzaak heeft alles betrekking op de topografie van Den Haag en uit dit oogpunt is voor ons de tentoonstelling niet onbelangrijk. Zij vergunt ons een blik op het ’s Gravenhage uit den tijd, toen, zooals op de Scheveningsche Naard vermeld staat „God Nederland redde”, uit de roerige dagen van Van Speijk en de kindsche jaren van onze Grondwet en uit de jaren, die daarop gevolgd zijn.
      Het is een vreemde tijd geweest en wie de residentie niet gekend heeft in die dagen, en met de meeste bezoekers zal dit, wat betreft de eerste helft der negentiende eeuw, natuurlijk het geval zijn, moet het wel voorkomen of zij veel verder achter ons liggen, dan werkelijk het geval is.
      De ontwikkeling vooral van de laatste vijf en twintig jaren heeft het aanzien der stad zoodanig gewijzigd, dat men op verscheidene punten werkelijk de hier tentoongestelde afbeeldingen noodig heeft, om zich van den ouden toestand nog een goede voorstelling te kunnen maken en die voorstelling is dan nog niet altijd juist, omdat de afbeeldingen wat correctheid betreft wel eens te wenschen overlaten.
      Men vergete toch niet dat de meeste van die prenten niet gemaakt zijn met het doeld voor oogen, waarmede ze hier worden tentoongesteld. Ofschoon we wel bij zijn, die wat meer dan alleen historische waarde hebben, is er een menigte prenten die uit een artistiek oogpunt staan op het peil van den tijd waarin zij gemaakt zijn, en dat peil was evenals dat van de bouwkunst, welker voortbrengselen hier zijn afgebeeld, om een uitdrukking van Busken Huet te gebruiken, laag bij den grond.
      Waarlijk van veel wat verdwenen is, behoeven de met smaak begaafde Hagenaars, en die zijn er nogal, het gemis niet te betreuren en het zou niet veel moeite kosten, om hier en daar nog eenige monumenten aan


[178]

178

te wijzen, tegen welker sloping zich niemand zou verzetten.
      Of de tentoonstelling nu aan haar doel beantwoordt wenschen wij vooralsnog in het middel te laten; wellicht vinden wij laten nog gelegenheid er meer in bijzonderheden op terug te komen. Alleen veroorloven wij ons eene enkele opmerking, wat de indeeling van het tentoongestelde betreft. Die indeeling is niet historisch naar de tijdperken, due wij boven in het ruwe aanstipten, maar topografisch, zoodat het moeilijk is zich een juiste voorstelling van het geheele aanzien der stad in een bepaald tijdperk, laat ons b.v. zeggen van 1830, te maken. Wil men dit trachten dan zou men zeer veel tijd moeten besteden en zou het bepaald moeite kosten, om zoowel in den catalogus die overigens met zorg bewerkt is, als in de zalen zelf, waar de prenten, enz., zeer goed geëxposeerd zijn, de gegevens bij elkander te zoeken, om een zoodanig „Gesammtbild” te kunnen samenstellen.
      Wat aan plattegronden, plans, enz. aanwezig is is ook onvoldoende. Een vollediger collectie op dit gebied zou, althans voor technici, in dit opzicht van veel waarde kunnen zijn.
      Noch onder de namen der comissieleden, noch onder die der inzenders vonden wij de Haagsche architecten vertegenwoordigd.
      Het is wel jammer, dat de commissie zich niet een of meer van de bouwmeesters, die ook leden van die Haghe zijn, heeft toegevoegd. De tentoonstelling zou dan allicht voor de bouwkunstenaars meer aantrekkelijkheid hebben verkregen.
      Dit neemt echter niet weg, dat wij den collega’s een bezoek aan de tentoonstelling, ook om de plaats, waar zij gehouden wordt, niet mogen ontraden.

S.