[11]
11
[...]
Het streven van „Nehalennia”.
De Walchersche Vereeniging „Nehalennia”, die zich, zooals bekend is, beijvert voor het behoud van de schoonheid van Zeeland en daardoor van Nederland heeft eenigen tijd geleden een goed werk gedaan met de uitgave van een vlugschriftje, getiteld: „Woningbouw ten plattelande”, voornamelijk bestemd, om gelezen te worden door den dorpstimmerman en waaraan wij het volgende ontleenen:
Betrekkelijk weinige jaren geleden bouwde de dorpstimmerman op Walcheren nog volgens de oude beproefde traditie.
Eindelijk is echter de wansmaak der 19e eeuw ook tot dit eiland doorgedrongen. De timmerman versmaadt de hem gemeenzame, inheemsche vormen, wil zich op de hoogte van zijn tijd toonen, en begint de huizen te „versieren” met cementen banden, tegeltjes, pinakels enz.
Dakgootconsoles, die reliëf geven aan de daklijn, zijn afgeschaft; een stadskroonlijst is er voor in de plaats gekomen. De luiken aan de ramen, die op zeer gelukkige wijze de eentonigheid der muren breken, worden vervangen door blinden, aan de binnenzijde der woningen aangebracht, zoodat de gevel doodsch en kaal wordt.
De roode pannen, die zeer schoon kleuren met de blauwe
[12]
12
lucht en de groene omgeving, hebben afgedaan. Bijna ale nieuwe huizen worden de laatste jaren gedekt met pannen, wier kleur het midden houdt tusschen vuil-blauw en grijs, en die nòch contrasteeren met de omgeving, nòch met den hemel, al dan niet bewolkt.
Groote ruiten, ook wel schreeuwend geel of groen gekleurd „cathedraalglas”, zijn in de lichtopeningen der huizen aangebracht.
- Heeren dorpstimmerlieden!
Gij meent „met uw tijd mede te gaan”, door het oude Walchersche woningtype te versmaden, en uwe huizen in te richten op de bovenomschreven wijze. In Middelburg en Vlissingen hebt gij de nieuwe stadswoningen gezien, getooid met hare rijk geprofileerde en met allerlei „ornamentwerk” versierde deuren, gekleurde tegeltjes, gekleurd glas, verglaasden steen, groote ruiten, bovendien meestal eentonig bruin of geel geschilderd. Gij meendet, dat deze huizen vertegenwooordigden den laatsten smaak op het gebied van woningbouw. Gij richt thans uwe huizen in naar dien stadstrant: gij meendet te moeten breken met het oude.
Het zij ons echter vergund er uwe aandacht op te vestigen, dat juist de oud-Walchersche huizen, zooals deze tot vóór korten tijd werden gebouwd, het meest nabij komen tot de moderne begrippen betrekkelijk woningbouw.
Deze begrippen zijn: Eenvoud; geen toepassing van vormen, die niet het gevolg zijn van de constructie: geen overtollige versierselen; het zooveel mogelijk zichtbaar laten van de gebezigde materialen.
De boven aangehaalde moderne begrippen zijn nog lang niet tot de „architecten” en timmerlieden doorgedrongen. De nieuwe woningen, die in Middelburg, en inzonderheid in Vlissingen verrijzen, zijn bijna alle smakeloos, opzichtig. Neemt deze niet tot voorbeeld. Het oude Walchersche woningtype zij uw leiddraad!
- Heeren timmerlieden!
Natuurlijk hebt gij rekening te houden met de wenschen uwer lastgevers, doch voor het grootste gedeelte hebt gij den toekomstigen woningbouw in handen. Verleent ons dus uwe medewerking tot het behoud van Walcheren’s schoonheid.
Brengt geen doellooze cementbanden aan onder de dakgoot of langs de gevels; laat de goot rusten op „klossen”.
Dekt de daken met roode pannen.
Bevestigt de blinden aan de buitenzijde der woningen.
Past geen schreeuwend gekleurd glas toe; geen tegeltjes aan de buitenzijde der muren; geen pinakels of andere fabriekmatig vervaardigde opschik.
Bouwt geen schoorsteenen van gelen Yselsteen, wanneer de woning is opgetrokken van rooden Waalsteen. Cement de huizen niet.
Toont U op de hoogte van uw tijd door geen groote, leelijke ruiten meer toe te passen, doch kruisramen of een andere onderverdeeling of roetjes, zooals de moderne architecten aanbrengen.
Ter vergelijking van een rustig geheel is het bovendien noodig, aan de woningen zooveel mogelijk de zelfde verhoudingen toe te passen.
Donkergroen (zooals het tot voor kort steeds aan de boerenwoningen werd toegepast), geel en wit, in combinatie, zijn de beste kleuren ter beschildering van het houtwerk.
Door uw huizen in te richten naar de boven aangegeven begrippen, gaat gij werkelijk met uw tijd mede.
Weest voorzichtig met het aanbrengen van „versierselen”. Deze kunnen de schoonheid van een gebouw verhoogen, doch vooreerst moet de architectuur goed zijn. Het beste is het, zich niet op het glibberig pad der „versiering” te wagen. Wèl verdient het aanbeveling, ter verfraaiing der naakte muren, de hulp in te roepen van de Natuur, en de huizen te doen begroeien met klimop of zelfhechtende wingerd, die desgevraagd gratis door ons verkrijgbaar worden gesteld. Klimplanten verminderen de vochtigheid der woningen, en beschermen de steenen tegen schadelijke weersinvloeden. Te voren moet echter worden nagekeken of het muurwerk geen scheuren vertoont, en of geen voegen zijn uitgevallen; zoo ja, dan dienen deze gebreken eerst te worden hersteld, daar anders de klimplanten in de openingen dringen en het verval van het muurwerk kunnen bevorderen. (Ervaring der meest bekende Nederlandsche architecten, bijv. Dr. P. J. H. Cuypers, Prof. J. A. v. d. Kloes, C. H. Peters.)
De bovenstaande opmerkingen gaan in het geschriftje vergezeld van een aantal illustraties, als voorbeelden en tegenvoorbeelden ter nadere toelichting en wanneer de heeren dorpstimmerlieden nu de gegeven wenken maar ter harte willen nemen, behoeft geen vrees te bestaan voor verdere ontsiering van Walcherens schoon landschap door smakelooze bouwsels? – Hier plaatsen wij een vraagteeken.
Men gelooft zoo gaarne, wat men innig wenscht, maar wij durven hier geen groote verwachtingen uit te spreken, hoezeer het ons ook verheugt, dat er buiten de vakkringen een poging gedaan wordt, om de vakmenschen een beteren weg aan te wijzen, dan die welken zij thans bewandelen.
Wij vreezen, dat de gegeven raad slechts door enkelen zal worden opgevolgd, omdat de meesten dergenen, voor wie hij eigenlijk bestemd is, niet goed zullen begrijpen, wat de raadgevers eigenlijk bedoelen. Wij vreezen dit te meer, omdat hetgeen zij den wansmaak der 19de eeuw noemen iets is, dat niet maar ineens ontstaan of op zekeren dag door een of anderen grappenmaker verzonnen is, maar een sociaal verschijnsel, dat beschouwd moet worden als het gevolg van de samenwerking van talrijke oorzaken. Tot die oorzaken behoort, hoe vreemd het ook moge klinken, in de eerste plaats de algemeene vooruitgang en de daaruit voortgevloeide meerdere welvaart. De bouwkunst heeft daarmede geen gelijken tred kunnen houden, heeft zich op allerlei dwaalwegen begeven; de kunstnijverheid en het ambacht zijn daardoor eveneens het spoor bijster geraakt. Vooral het ambacht heeft treurige dagen beleefd; daarin is de toestand eigenlijk het eerst aan het licht gekomen, de gebreken deden zich gevoelen in het dagelijksch leven. Toen is de beweging ontstaan tot verheffing van het ambacht, die, opmerkelijk genoeg, grootendeels is uitgegaan van belangstellende buitenstaanders. De meeningen over de te verwachten resultaten waren aanvankelijk zeer verdeeld, de ambachtsscholen hebben hier en daar een harden strijd om het bestaan te voeren gehad. Ten slotte hebben zij zich een eervolle plaats onder de inrichtingen van onderwijs weten te veroveren en thans wordt het groote nut der ambachtsscholen vrij algemeen erkend; tegenstanders van het ambachtsonderwijs zijn langzamerhand tot voorstanders bekeerd en in den loop der jaren zijn ook groote verbeteringen in dat onderwijs aangebracht.
Vreemd zullen sommigen er wellicht van hebben opgezien, dat een onzer vooraanstaande bouwmeesters, K. P.
[13]
13
C. de Bazel, in de Heemschut-conferentie, verleden jaar te Amsterdam gehouden, aan het onderwijs der ambachtsscholen voor een deel de schuld gaf van de toestanden, waartegen thans door de vereeniging „Nehalennia” strijd gevoerd wordt, maar ongelijk had hij niet. Hij bedoelde natuurlijk niet, iets ten nadeele van het ambachtsonderwijs in het algemeen te zeggen, maar alleen er op te wijzen, dat dit onderwijs wel eens buiten zijn boekje gaat en dan meer kwaad dan goeds sticht. Dat gebeurt, wanneer sommige leerlingen, die de ambachtsschool verlaten, meenen, dat zij nu architecten zijn en, teruggekeerd in hun woonplaats, ook hun medeburgers in dien waan weten te brengen.
Of nu de ambachtsscholen alleen hier schuld hebben, of niet van andere inrichtingen van onderwijs hetzelfde gezegd kan worden, zullen wij niet trachten uit te maken, maar er moet iets verkeerd zijn in de leiding van ons elementair bouwkundig onderwijs en wel daar waar dit onderwijs zich begeeft op het glibberig pad der „versiering”, zooals het hierboven genoemd wordt. Dit pad geheel te mijden is niet mogelijk en ook niet gewenscht; gezonde begrippen over vorm, verhouding, kleur, kunnen zeer goed op de ambachtsschool worden aangekweekt, maar men vergete niet, dat ook wanbegrippen bij den leerling gereedelijk ingang vinden. Daarom schijnt het zaak, dat het ambachtsonderwijs in dit opzicht obder bevoegde contrôle gesteld worde. Over de daartoe te nemen maatregelen wenschen wij thans niet in bijzonderheden te treden, maar wij meenen, dat zij zouden kunnen strekken, om het kwaad te bestrijden in zijn oorsprong en zouden daarom geneigd zijn, er meer van te verwachten dan van de overigens goed bedoelde pogingen der sympathieke vereeniging „Nehalennia”.
P. H. S.
|