Plantenschat/101
← Koninginnekruid — Eupatorium cannabinum | Plantenschat (1898) door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma | Wilde salie — Teucrium scorodonia → |
Uitgegeven in Groningen door P. Noordhoff. |
Dolle kervel.—Conium maculatum.
De familie, die zulke mooie samengestelde schermen tot kenmerk heeft en wier kleine bloempjes door die opeenhooping toch voldoende de aandacht der insecten trekken, telt verscheidene voor mensch en dier zeer vergiftige leden, die echter voor de geneeskunde vaak van groot nut zijn.
Een daarvan is de Dolle kervel of Gevlekte scheerling, die niet alleen gevaarlijk is, omdat hij langs dijken en wegen nog al eens in 't wild groeit, maar ook doordat de vruchtjes somtijds voorkomen in van 't buitenland ingevoerd anijszaad, dat zijn de vruchtjes van Pimpinella anisum, mede een Umbellifeer, doch die in ons land niet in 't wild wast. De vergiftige Conium-vruchtjes zijn dan met het bloote oog maar beter met de loupe van de anijsvruchtjes te onderscheiden door de 5 gekartelde ribben, die elk hangvruchtje der eersten bezit.
De schermen hebben omwindsels en omwindseltjes; de bladeren zijn herhaald gevind met nog dieper ingesneden blaadjes dan de afbeelding vertoont en de stengel is, het meest van onderen, met roode vlekken bedekt. De plant verspreidt, vooral als men haar kneust, een onaangenamen verdoovenden geur, als een waarschuwing dat men met een vijand te doen heeft. De bloemen echter hebben den gewonen aangenamen honiggeur, zoodat insecten niet geweerd worden.
De Hondspieterselie, Aethusa Cynapium, heeft bladeren, die op die van de vorige en wel wat op Pieterselie gelijken. De hangvruchtjes zijn hier half kogelvormig en van 5 scherpgekielde ribben voorzien. Omwindsels zijn er niet of ze bestaan slechts uit één blaadje, maar de omwindseltjes zijn kenmerkend, daar zij slechts over één zijde in een halven kring ontwikkeld zijn en de blaadjes er van, meest niet meer dan 3, naar beneden hangen. De plant draagt ook wel de namen Kleine dolle kervel en Tuinscheerling en is bijna even sterk vergiftig als de vorige. Tusschen de vingers gewreven geeft ook zij een onaangenamen geur af.
Een derde zeer vergiftige Umbellifeer, die men nochtans niet als de vorige als onkruid in moestuinen, op bouwland en langs wegen, maar in het water aantreft, is de Waterscheerling, Cicuta virosa, die somtijds ook wel Dolle kervel genoemd wordt. Deze plant, die in de sloten in de veenstreken bij ons vrij algemeen is, heeft een rechtopstaanden, knolvormigen wortelstok, die door horizontale schotten verdeeld is en veel lucht bevat, zoodat hij losgeraakt wel drijvende gevonden wordt. De blaadjes der ook hier herhaald gevinde bladeren zijn grooter dan bij de vorigen en scherp gezaagd, omwindsels ontbreken maar de omwindseltjes zijn goed ontwikkeld. De vruchtjes zijn zijdelings samengedrukt en hebben breede vlakke ribben.
Het moet deze Waterscheerling geweest zijn, waarvan een aftreksel bij de Grieken ter vulling van den gifbeker gebruikt werd, dien ook Socrates heeft moeten uitdrinken.
[ 101v ]