[ 137r ]

Wilde thym.—Thymus serpyllum.

Het bruiloftsliedje, waarin het aardige duitsche meisje zingt van

Lavender, Myrth und Thymian
Das wächst in meinem Garten,

doelt niet op onze Wilde thym, maar op de als sierplant gekweekte Thymus vulgaris, doch alle lieflijke eigenschappen van die gekweekte vindt men ook terug bij deze Thymus serpyllum, zoowel den frisschen aromatischen geur, dien blad en stengel bij de minste wrijving afgeven, als de aardige groepeering en den milden overvloed, waarin de sierlijke bloempjes voorkomen.

De kleur zweemt iets meer naar 't paarse dan onze afbeelding het voorstelt, maar wat overvloed van bloemen betreft, doet de werkelijkheid niet voor dit prentje onder. De stand der meeldraden treft u dadelijk als iets bijzonders; de beide lange staan buiten het bijna vlakke getande bovenlipje wijd uiteen en zelfs van de twee korte meeldraden komen de helmknopjes nog boven het lipje uitkijken, terwijl ge reeds met het bloote oog er aan kunt opmerken, hoe de hokjes naar beneden uiteenwijken. Als gewoonlijk bij de Labiaten is de stijl met zijn twee stempeltjes goed tusschen de meeldraden te zien en 't vierdeelig vruchtbeginsel, beschermd door een haarring in het kelkje, krijgt ge ook wel in 't oog. Mocht het, ook met de loupe, in enkele der bloempjes van de saamgedrongen schijnkransen niet te vinden zijn, binnen het tweelippig kelkje met zijn drietandig boven- en tweetandig onderlipje, dan bestaat er kans, dat ge 't zoeken daar maar moet opgeven, want dat ge te doen hebt met een bloempje, dat enkel meeldraden heeft. Deze Thym, een overblijvend heestertje, wiens laatste stengelleden 's winters afvallen en sterven, is namelijk polygamisch, er komen naast tweeslachtige ook mannelijke of vrouwelijke onder de bloemen voor, in 't laatste geval zijn de meeldraden door zeer kleine gesteelde knopjes vervangen of ontbreken geheel. Plantjes, waarbij met al de bloemen dit laatste het geval is, troffen wij ook wel aan, maar dan was 't geheele voorkomen van de plant tengerder.

De eironde kruiswijs geplaatste blaadjes op korte stelen zijn gaafrandig, maar hebben aan hun voet een fraaie wimpering van eenige vrij lange witte haren, terwijl ook het houtige stengeltje, dat van boven zijn karakter van vierkantheid verliest en zoo goed als rond is, donzig behaard blijkt.

Op zand-, duin- en heigrond vindt ge de Wilde thym, dezelfde die in de oudheid op den Hymettus groeide bij Athene, en nog even rijk aan honig als in den tijd, toen de Attische bijen dien in massa verzamelden.


[ 137v ]

Juli tot September.



Wilde thym.—Thymus serpyllum.
Fam. Lipbloemigen, Labiaten.

 

Quendel. H. 412.