Plantenschat/140
← Kleefkruid — Galium aparine | Plantenschat (1898) door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma | Gewone valeriaan — Valeriana officinalis → |
Uitgegeven in Groningen door P. Noordhoff. |
Ruige melkdistel.—Sonchus asper.
Een distel, die erg steekt, is dit niet. Stengel, stelen en bloemen hebben geen stekels, alleen de bladeren, die mooi gekroesd zijn, aan den voet den stengel met groote ooren omvatten en wier zijnerven in scherpe maar toch niet erg harde punten uitloopen. De plant geeft, als gij haar verwondt, een overvloed van onschadelijk, wit melksap af, en konijnen en ganzen eten haar graag.
Als gij een mooi exemplaar van den Ruigen melkdistel, die veel als onkruid op bouwland, in den moestuin en ook wel langs de wegen voorkomt, mee naar huis genomen hebt, en in een glas water gezet, liefst na den hollen, gestreepten stengel onder vvater afgesneden te hebben, is het interessant na te gaan wat uit de vele knopjes of wat daarop gelijkt, die in stervormige groepen bij elkaar zitten, te voorschijn zal komen. In een paar dagen is daar heel wat aan te zien.
De dikke, stompe, als het ware van boven ingedeukte cylindertjes, die maar zeer kort gesteeld zijn, zijn werkelijk bloemknopjes. Uit de grootsten daarvan ziet ge al spoedig van boven, waar de omwindselblaadjes wat uit elkaar gaan, een roodbruin pluimpje komen, de buitenkant van de buitenste lintbloempjes, en na korten tijd opent het zich tot een fraai bloemhoofdje met niets dan dergelijke gele, tweeslachtige lintbloempjes er in, zooals midden in onze figuur te zien is.
De puntig toeloopende dingetjes, die op langere stelen staan, zijn geen knopjes, al lijken zij er veel op. Het zijn uitgebloeide bloemhoofdjes, die nu bezig zijn alle zorgen aan de rijpende vruchtjes te wijden. Uit sommige steekt van voren iets vuil geels, dat langzamerhand verder vooruit geschoven wordt en eindelijk afvalt. Dat is het bundeltje verwelkte bloemkroontjes; deze hebben hun dienst om insecten te lokken verricht en kunnen gaan. In de anderen, die aan den top geheel dicht zijn, vindt ge niets dan de onrijpe vruchtjes, langwerpig, plat, in de lengte een beetje gestreept, op den top met een ongesteeld vruchtpluis voorzien, en eerst nog helder geel gekleurd. Later worden die vruchtjes donkerbruin, en dan slaat op een geschikt moment het omwindsel zijn blaadjes geheel naar buiten en naar beneden en krijgen de vruchtjes gelegenheid om, als vogeltjes uit de kooi ontsnapt, het luchtruim door te vliegen.
Dit alles geldt van de hier afgebeelde Sonchus asper, maar eigenlijk ook van Sonchus oleraceus, want deze twee gelijken verbazend veel op elkaar, zoodat sommige botanici wel beide onder laatst genoemden naam samenvatten en dan de eerste als een variëteit van de laatste beschouwen. Van S. oleraceus moeten de vruchtjes dwarsgeribd zijn, en van S. asper moeten de bladeren wat stekeliger, steviger, glansrijker zijn en de ooren stomper en meer naar achteren terug geslagen. Wie sympathie heeft voor onzen melkdistel kan hier nog iets te ontdekken vinden.