Plantenschat/37
← Voederwikke | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Twee soorten Wilde reseda |
Boschkartelblad → |
| Opmerkingen =
}}
Twee soorten Wilde reseda.—Reseda lutea en R. luteola.
Vele menschen zullen niet weten, dat er reseda bij ons in 't wild groeit en die het wel weten vinden ze toch nog niet dikwijls. Op 3 Augustus 1897 troffen wij op een rijtoertje van Lochem naar Deventer beide soorten aan. Eerst Reseda lutea, terzijde van den grintweg, naast en ook tusschen de tramrails, bij het dorpje Dort, en later, niet ver van Deventer, aan den IJsel, de hoogere en slankere en meer groen dan geel gekleurde R. luteola.
Bij onze vaak zoo krachtig ontwikkelde gekweekte Reseda odorata vergeleken, zijn het maar twee teere plantjes en ofschoon ze het eigenaardig bruin-roode in de trossen missen, daar de helmknoppen niet die kleur maar een bleek-gele bezitten, en gij teleurgesteld wordt als gij de plantjes bij uw neus houdt, daar ze in 't geheel niet rieken, herkent toch, zelfs iemand die ze voor het eerst vindt, ze spoedig als een naverwante van onze uit het Zuid-Oosten van Europa afkomstige welriekende reseda.
Alle drie hebben eindelingsche, puntig toeloopende, rechtopstaande trossen, waarvan de bloempjes bij R. luteola het kortst en bij R. odorata het langst gesteeld zijn. Ieder bloempje heeft een groot aantal, 12 tot 20 meeldraden, die op een scheef geplaatste schijf gezeten zijn, en waarvan we bij alle drie soorten opmerkten, dat van de op het hoogste deel der schijf geplaatsten de helmknoppen hun stuifmeel reeds verloren hadden als de lager gezetene het nog in onopengesprongen antheren besloten hielden. Tusschen die meeldraden, ook op de schijf, zit de stamper, die eigenlijk niets dan een drie- of vierhoekig vruchtbeginsel is, waarvan de vruchtbladen later aan den top uit één wijken, en de vele zaadjes laten ontsnappen. Van stijlen is niets te zien en eigenlijk ook nauwelijks van stempels, want slechts de toppen der vruchtbladen fungeeren daarvoor.
De kelk biedt nog al verschil; bij R. odorata en R. lutea is hij 6 of 7-deelig en bij R. luteola 4-deelig. Het aantal der kroonbladen, die bij alle licht groengeel gekleurd zijn, is bij de beide eerste 6, bij de laatste 4, doch bij al de drie soorten hebben ze het kenmerkende, dat ze van boven zoo aardig en sierlijk in smalle slippen of in licht gekleurde franje uitloopen.
Het eerst in het oog valt echter het verschil dat de bladeren opleveren; bij R. odorata zijn ze breed-lancetvormig en behalve misschien de allerbovenste, oningesneden; bij R. luteola veel smaller maar ook oningesneden, doch aan den voet met 2 fijne puntjes voorzien, terwijl ze bij R. lutea zeer diep zijn ingesneden, zoodat ze vindeelig worden.
[ 37v ]