[ 43r ]


Wilde roos.—Rosa canina.

Dit is de gewone Wilde roos, de Hondsroos, de meest algemeene, die onze heggen opfleurt en tusschen 't kreupelhout aan wegen zoo onvergelijkelijk aardig staat. En zij, zoo bescheiden en zacht van kleur en vorm, zoo tenger en gevoelig, zij is de pleegmoeder van zeer vele dier trotsche veredelde bladerrijke volle prachtexemplaren van rozen, die de roos tot koningin der bloemen hebben doen verklaren. Op haar krachtig stammetje enten de bloemisten hun fijnere soorten en verscheidenheden, en zorgelijk en teeder staat Rosa canina haar voedsel af aan 't schoone pleegkind, dat waarschijnlijk later trotsch zal neerzien op haar stiefzusterkens in heggen en kreupelhout, of aan de uitloopers van eigen stam.

En toch, hoe beeldig is het wilde roosje, hoe mooi geproportionneerd die keurige driejukkig gevinde bladeren met de scherpgezaagde blaadjes, den gevleugelden voet door de met den bladsteel vergroeide steunblaadjes, en de in paren onder dien voet geplaatste roode, sikkelvormig gebogen stekeltjes, breed eerst en puntig uitloopend. En dan daar binnen de vijf mooi gevormde, zoo goed als ongenagelde bloemblaadjes, die mooie meeldraden met de bruin-fluweelen met geel omboorde helmknopjes in overvloed om de vele stampertjes geschaard, op den rand van den urnvormigen bloembodem. Zoo mooi zijn die meeldraden, dat men 't haast jammer vindt, dat zij moeten verdwijnen om in de gekweekte soorten voor bloembladen plaats te maken.

In de aan meeldraden rijke wilde roos dient een deel van het stuifmeel voor de kruis-, een ander voor de zelfbestuiving. Eerst zijn de binnenste meeldraden rijp, maar zij staan lager dan de stempels en komen daarmee niet in aanraking. De langere buitenste meeldraden buigen zich in 't laatst van den bloei naar het midden, zoodat de helmknoppen onmiddellijk met de stempels in aanraking komen. Zij zijn later rijp dan de andere meeldraden en zorgen dus voor 't eind van den bloei nog voor zelfbestuiving, "so zu sagen vor Thorschlusz" zegt Kerner von Marilaun.

Wat is de kelk ook los en sierlijk, met die nuffige slipjes, die van de knopjes al zoo fleurig afstaan, later zich bescheiden naar beneden buigen ter wille van de glorie der zachtrose welriekende bloem, en nog later de schijnvrucht, den vleezig geworden bottel, trouw gezelschap houden. De stempeltjes der in den hollen bloembodem met hun vruchtbeginseltjes veilig geborgen stampers, vormen samen tusschen de meeldraden een aardig verheven middelpunt, een wollig hoofdje als het ware en vallen af als beneden de steenharde dopvruchtjes rijp zijn. Honig wordt in de rozen niet afgescheiden, maar er zijn veel insecten, die zich aan het stuifmeel te goed doen.

Plantkundigen hebben veel moeite met de studie der rozen met hun talrijke tusschenvormen. Daar dient gelet op den stand en den vorm der stekels, op 't enkel of dubbel gezaagd zijn der bladen en hun beharing en of de haren al dan niet klieren dragen, op de dopvruchtjes, die gesteeld en ongesteeld kunnen zijn, op vorm en grootte van den rozebottel en op nog meer kenmerken, wier studie op moeite en tijd van den plantenonderzoeker beslag legt.

[ 43v ]

Juni.



Wilde roos.—Rosa canina.
Fam. Roosachtigen, Rosaceeën.


Hondsroos, Witte bottelroos, Wiepedoorn. H. 330.