Plantenschat/62
← Madeliefje | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Scherpe boterbloem |
Rolklaver → |
Scherpe boterbloem.—Ranunculus acer.
Hier hebben we den echten Ranonkel, de plant, die aan de geheele familie haar naam heeft gegeven, en wat algemeenheid van voorkomen betreft, wint zij het zeker van al haar zusteren in de familie. Vandaar dan ook dat ieder de Boterbloem kent, met Madeliefje en Paardebloem deelt zij de eer te worden opgemerkt en met name te worden genoemd door wie van 't onderscheiden der talrijke Florakinderen geen flauw begrip heeft en die zich dan ook niet begeeft in een nadere kennismaking met de bloemen des velds.
Met de boterbloem is anders die kennismaking wel aan te bevelen; zij geeft in haar glanzige kroonblaadjes, haar aardig bol verkleurend kelkje, in haar bladen en vruchten en zaden allerlei aardigs te zien. Zie wat de voet der als verniste bloemblaadjes een mooi bergplaatsje voor den honig heeft in dat met een schubbetje bedekte honiggroefje, hoe ge tusschen de vele meeldraden duidelijk de massa vruchtbeginseltjes onderscheidt, samen een bolletje vormend, lichtgroen met gele stempeltjes bezet en spoedig na 't afvallen van kelk en kroon en meeldraden, zeven dagen na 't ontluiken van de bloem, uitgroeiend tot dien op een middeleeuwschen knods gelijkenden vruchthoop, waarin ge de mooie gladde vruchtjes duidelijk herkent, elk met een kort scherp puntje of snaveltje, haakvormig omgebogen. Waarschijnlijk hebben aan kruisbestuiving der bloem die vruchtjes hun rijpheid te danken, want daarop is de bloem, wier stampers rijp zijn als nog de meeldraden hun helmknoppen hebben gesloten, zeer goed ingericht. Bovendien rijpen eerst de buitenste meeldraden, die niet in de buurt der stampers staan en daarna de binnenste, wier stuifmeel dus, zoo noodig, nog voor autogamie kan dienen.
De aan de bovenvlakte donkergroene bladeren van Ranunculus acer zijn vijfhoekig en handdeelig, elk deel weer onregelmatig en grof ingesneden en donkerder geaderd, en de allerhoogste bladen zijn veel kleiner, ook handdeelig, doch slechts bestaande uit drie smalle lange slippen. De wortel- en de stengelbladen zijn aan elkander gelijk. Dit en de gladheid van haar vruchtjes en haar ongesleufde bloemsteel zijn kenmerken, die deze boterbloem onderscheiden van de tien andere in ons vaderland in 't wild gevonden soorten. Een bladscheede komt bij alle Ranunculi voor; zij omgeeft hier den stengel zoowel bij de benedenste als bij de bovenste ongesteelde bladeren en is vliezig aan den rand en sterk behaard.