Proeve eener beschrijving der gemeente en oude vrijheid Duisburg - Deel 5
Het rapport opgemaakt door Mr. LeHardy de Beaulieu, in den naam der middensectie van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, over het ontwerp van begrooting van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, voor het jaar 1881, bevat des aangaande vele inlichtingen die ook op onze gemeente toepasselijk zijn en hier bijgevolg op hunne plaats komen. "Het is zeker, luidt dit verslag, dat er in den buiten, zoo niet eenen crisis, dan toch geldsgebrek bestaat; het is zeker dat deze achteruitgang begonnen is van in 1871 , door den slechten oogst van dat jaar, het is ook zeker, en de verslagen der landbouwcommissiën getuigen zulks, dat er sedert 1871 geen enkele volledige goede oogst meer geweest is, dat is, een oogst die in hoeveelheid en in hoedanigheid, een gewoon jaar overtrof.
Ondanks deze onvoldoende oogsten is de openbare voeding verzekerd geweest door het inbrengen van granen en vleesch, komende uit overzeesche landen en wel voornamelijk uit Noord-Amerika, hetgeen op onze markten een betrekkelijk lagen prijs heeft behouden.
De landbouwers hebben dus in de hooge prijzen geen vergoeding gevonden van hetgeen hunne oogsten te weinig opbrachten.
Ongelukkiglijk hebben deze slechte oogsten samengetroffen met eene jammerlijke stremming in de nijverheid en in het verkoop zijner voortbrengselen, waaruit eene daling gevolgd is in de daghuren, een minder verbruik der meest winstgevende landbouwprodukten en het wegzenden van een groot getal werklieden, die teruggekeerd zijn in hun dorp waar het werk zeldzaam en weinig vergolden was.
De vooruitgang, sedert 20 of 30 jaar in den landbouw gedaan, verbonden met den bloei der nijverheid enz. hebben de verkoop- en huurprijzen der gronden buitengewoon hoog gedreven; de landbouwers, even als de nijveraars, meenende dat deze voorspoed immer meer en meer ging toenemen, hebben voor het land eenen huurprijs aangeboden, die over eene eeuw zou voldoende geweest zijn om er den eigendom van te bekomen. De eigenaars zijn natuurlijker wijze veel eischender geworden en hebben soms, buiten eene hooge pachtsom, nog bezwarende voorwaarden opgelegd.
Nergens in Europa en waarschijnlijk in de wereld, is de huurprijs zoo hoog geklommen als in België. En nogtans, ondanks het aanzienlijk verschil, dat er onder dit opzicht bestaat tusschen ons en de naburige landen, is de netelachtige toestand in Engeland, Frankrijk en Duitschland misschien nog heviger en langduriger, dan in ons land. De belgische landbouwer is in Europa aan het hoofd van zijn beroep gebleven: onze plaatselijke en algemeene tentoonstellingen bewijzen het.
Men heeft over het algemeen, zoowel in Frankrijk, Engeland en Duitschland als in België, den moeielijken toestand van de landbouwers toegeschreven aan den invoer van granen uit Amerika.
Het is zeker dat de invoer der granen een zeer krachtige hinderpaal is aan het klimmen van den prijs in ons land; maar het is even onbetwistbaar dat er in België niet meer graan ingekomen is dan er noodig was tot de voeding, terwijl het buiten twijfel valt dat een groot deel onzer bevolking niet genoeg gevoed is. Zeer gevaarlijk zou het zijn dit gebruik van levensmiddelen nog te verminderen met den invoer der eetwaren ambtshalve te beletten en het zou even gevaarlijk wezen hunnen prijs kunstmatig te verhoogen bij middel eener wetgeving, de rijzing der eetwaren zou voor onmiddellijk gevolg hebben de gedwongene rijzing van arbeidsloonen en pachtgelden en welke zuivere winst zou er dan eindelijk voor den landbouwer uit voortspruiten? ...
Het mislukken van den oogst gedurende deze tien jaren moet aan het ongunstig weder toegeschreven worden.
Dewijl de luchtgesteltenis op het gedijen aller gewassen zoo grooten invloed heeft, berust de welvaart des landmans ten deele op het weder. Geen wonder bijgevolg dat de buitenlieden zich onophoudelijk met het weder bekommeren en dit punt in al hunne gesprekken over landbouw maar zelden onaangeroerd laten.