Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant/Jaargang 1923/Nummer 21/De Dada-avond in het Luxor-theater

De Dada-avond in het Luxor-theater
Auteur(s) Anoniem
Datum Vrijdag 26 januari 1923
Titel De Dada-avond in het Luxor-theater
Krant Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant
Jg, nr ?, 21
Editie, pg [Dag], eerste blad, [2]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

DE DADA-AVOND IN HET LUXOR-THEATER.

      We meenen te mogen zeggen, dat op den Dada-avond, welken Kurt Schwitters gisteren in Luxor gaf, tweeërlei soort van publiek tegenwoordig is geweest; op de eerste plaats degenen, die er heen gingen om iets te hooren over het Dadaïsme, dat zich als een nieuwe kunstrichting aandient en laten we ’t maar dadelijk zeggen, deze bezoekers zullen danig teleurgesteld zijn; en op de tweede plaats degenen, die een verzetje wenschten en dit hier meenden te kunnen vinden omdat er in hetgeen er o.a. te Amsterdam voorviel een voorspelling gelegen was. Ook deze laatsten zullen eenigermate teleurgesteld zijn.
      Er zijn op dezen avond eenige ernstige woorden gesproken. De aanvang en het slot waren waardig en van ernstigen aard.
      Er was nog al publiek, toen de heer Herman Moerkerk bij ’t begin van de „voorstelling” een enkel woord sprak.
      De directie van het Luxor Theater, zeide hij, heeft gemeend hier een nieuwe kunstrichting voor te stellen en zij meende het bestuur van den Kunstkring een uitnoodiging tot bijwoning te moeten doen.
      Het is heel eenvoudig, dat, als ergens een nieuwe kunstrichting bestaat, deze zonder bedenking geïntroduceerd wordt. Dàt, het introduceeren dier nieuwe kunstrichting, is de eenvoudige daad die de voorzitter van den Kunstkring doet. Als u denkt, zei spr., van mij een verklaring dier nieuwe richting te krijgen, dan bent u op een dwaalspoor. Ik ben daarin even ver als allen en even nieuwsgierig ernaar als allen. Wij zijn ook benieuwd ernaar, wat het Dadaïsme is. Alleen om dat te weten te komen zijn we hier gekomen.
      De heer Moerkerk deelde nog mede ’s middags een onderhoud met Schwitters gehad te hebben, waarbij deze o.m. verklaarde te zullen geven „een lezing met demonstratie, van zijn kunst”. Spr. maande het publiek aan om rusitig te blijven en het gehoorde kalm op zich te laten inwerken, terwijl na afloop gelegenheid zou worden gegeven van gedachten te wisselen.
      Wanneer we na deze inleiding, — die getuigde van den ernstigen wil om van de te houden lezing studie te maken en er van aan te nemen wat aanvaardbaar zou blijken — mededeelen, wat de heer Moerkerk aan ’t slot der „lezing met demonstraties” zeide, dan weet ook degene, die dezen avond niet meemaakte, wat de heele zaak om ’t lijf had.
      De heer Moerkerk verklaarde dan gehoopt te hebben, dat hij zou kunnen constateeren, dat men hier te doen had met een ziekteverschijnsel. Dat was volgens hem niet het geval. Hier had men te doen met een geestelijk bedrog.
      Deze meening zal men — na bijwoning van dezen Dada-avond — gaarne onderschrijven.
      ’t Is ons onmogelijk met den besten wil van de wereld te gelooven dat iemand er zóó af kan zijn, dat hij dát nog den naam van kunst geeft. „Onzin” is nog een te mooi woord ervoor, want wie zal nu in gemoede zulken onzin slikken. Daar moet wel opzettelijke bedriegerij in ’t spel zijn.
      Was ’t nog maar onzin, dan zou er te praten zijn over de verklaring, die I. K. Bonset, de beruchte voorvechter dezer beweging, die er al aan gewoon geraakt is — en dit blijkbaar nog al apprecieert — krankzinnig verklaard te worden, van Dadaïsme eens heeft neergeschreven in dezen vorm:
      „Wanneer achter „onzin” een dieperen zin schuilt dan dien van den norm is „onzin niet slecht geoorloofd maar zelfs noodzakelijk. Zoo zal het Dadaïsme nieuwe overzinnelijke normen scheppen”. (De taalfouten zijn niet van ons.)
      Het eerste bedrog was o.i. gelegen in den verkoop van de overigens zeer fantastische programs, tegen den civielen prijs van 25 Nederlandsche centen. Het program sloeg op deze uitvoering als een tang op een varken; waarschijnlijk waren er nog over van de Amsterdamsche voorstellingen.
      Gedachtig evenwel de mededeeling des heeren Schwitters, dat de titel van een gedicht principieel met den inhoud niets te maken heeft, en dit idée overbrengend op deze aangelegenheid, komt men tot de slotsom, dat het koopen van een program overbodig was. Maar zoo wijs had men de bezoekers eerst moeten maken.
      Verlangt men van ons nog te vernemen, hoe het publiek verder bedot is?
      Kurt Schwitters gaf een zeer korte, vrij onduidelijke uiteenzetting van het Dadaïsme en declameerde gebundelde woorden, welke hij verzen noemde, of klanken, die ook verzen heetten. Het a. b. c. van achter naar voren: een gedicht.
      Zoo ging het door.
      En toch hebben we bewondering voor Schwitters. Niet voor wat hij zijn „kunst” noemt. Maar wel voor doortrapt cynisme waarmee hij alles deed.
      Mevr. Theo van Doesburg speelde op den vleugel o.a. de begrafenismarsch van een krokodil (als we ’t wel hebben) en een militaire marsch van een mier. Voorts een ragtime en nog wat. En wijders accompagneerde zij Schwitters bij eenige zijner declamaties.
      Van de toegezegde gedachtenwisseling maakte Schwitters zich al heel gemakkelijk af. Op een vraag om nadere inlichtingen, over het ontstaan van het Dadaïsme enz, kwam een antwoord in dezen geest: eins, zwei, drei zzzrrrrrr fffft.
      Hef publiek was geheel in stijl en talloozen waren er die de kunst zóó te pakken hadden.
      Er is dankbaarheid verschuldigd. Dankbaarheid tot het publiek, dat den propagandist op juiste waarde schattend, geheel in stijl de declamaties begeleidde en imiteerde.
      Het stemt inderdaad tot verheuging. Zonder een zoo gestemd publiek had men zeker spijt van zijn lieve geld gehad.
      Er wat veel politie in de zaal, welke evenwel niet behoefde op te treden.
      Maar in gemoede, hoe lang duurt ’t nog, dat men zich zoo laat beetnemen?
      Moge de vertooning van gisteren in Luxor een waarschuwing zijn voor andere plaatsen!
      Hoeveel marken krijgt men vandaag voor een Hollandschen gulden?
      Kunnen eventueel noodlijdende Duitsche „kunstenaars” niet op een andere wijze gesteund worden?

      Een bezoeker schrijft ons nog het volgende:
      Als ik mij niet vergis waart U gisterenavond ook in de Dada-lezlng tegenwoordig en zult met de algemeene verontwaardiging ook van de aller gemoedelijksten en goed-lachschen ingestemd hebben, die zich langzamerhand van het geheele publiek meester maakte. Ik ben verbaasd, dat trots enkele verslagen in grootere bladen, deze flesschentrekker en „Hochstapler” nog zóó lang zijn gang heeft kunnen gaan.! Onder den wijdschen titel van Dadaïsme uit de Grieksche Oudheid wordt het Nederl. publiek op brutale, schaamtelooze wijze beetgenomen. Het ergste is, dat dat heerschap zich noemende Kurt Schwitters, met cynische berekening zijn publiek beetneemt. Uit enkele inleidende zinnen bleek voldoende dat hij wel beter weet dat hij heelemaal niet hijper modern is op literair gebied. Achter deze bedriegerij op groote schaal schuilt een heel gewone, nuchter berekenende, (vöoral dit laatste!) persoonlijkheid. — Ik wil hem de eer niet aandoen, ook maar met één woord op zijn zinloos gedoe in te gaan.
      Herman Moerkerk heeft spontaan en zeer juist aan het einde protest aangeteekend tegen zoo’n „bedottererij”. Ik hoop, dat deze bedrieger spoedig over de grens verdwijnt. Wat beteekent tegenover dit bedrog op groote schaal het stelen van een rijwiel of het inbreken in een broodwinkel, waartoe een arme drommel van onze Oostelijke buren door honger gebracht wordt?

Overige vindplaatsen bewerken

  • Anoniem (27 januari 1923) ‘De Dada-avond in het Luxor-Theater’, Nieuwsblad van het Zuiden, Tweede Blad, p. 2.