Kunst en Letteren.
D e S t ij l.
Het maandblad De Stijl, „gewijd aan de moderne beeldende vakken en kultuur”, onder redactie van Theo van Doesburg, gaat met het November-nummer zijn derden jaargang in. De redacteur zegt in een beschouwing naar aanleiding van dit feit: „Bij de oprichting van De Stijl hadden wij niet kunnen denken, dat reeds na zoo korten tijd ons streven naar veralgemeening en vernieuwing der kunstuitdrukking een zoo sterk uitgesproken sympathie in de voornaamste kunstcentra van Europa zou ondervinden. De publicatie van ons manifest, afgedrukt in het eerste nummer van den tweeden jaargang, waarin wij de vorming van een internationale eenheid in leven, kunst en kultuur proclameerden, heeft er niet weinig toe bijgedragen ons den moreelen, en ook daadwerkelijken, steun te verzekeren van hen, die op verschillend terrein strijden tegen overheersching van het natuurlijke, individueele en willekeurige, grondslag eener verouderde en uiteenvallende kultuur. Zijn de opvattingen aangaande het wezenlijk nieuwe in kunst en kultuur ook al zeer verschillend, – dit heeft naast historisch-cultureele ook kosmografische oorzaken. – het doel is voor allen één: het teniet doen en overwinnen van alle hinderpalen, die een universeele ontplooiing van de menschelijke vermogens, aesthetische en economische, met als resultaat daarvan een meer evenwichtige samenleving, onmogelijk maken. Hoewel in de verschillende beeldende uitdrukkingswijzen van Europa, ook eenzelfde streven naar voren komt – meestal nog zeer vaag en onbewust – is toch geen enkele kunstuitdrukking zoo diep in het universeele levensbesef geworteld als juist die, waarop „De Stijl” gedurende twee jaren met woord en voorbeeld den nadruk gelegd heeft.
Hierdoor is „De Stijl” een integreerend deel geworden van de internationale kunstcultuur. En meer dan dat: „De Stijl” is voor velen binnen of over deze grenzen richtinggevend gebleken, zoowel in aesthetiechen als moreelen zin.
Mocht, tegenover het onmiddellijke, willekeurige en onbeheerschte der vroegere kunstuiting, onze gediciplineerde, middellijke vormgeving, – of vormvernietiging zoo ge dit juister oordeelt, – velen tot spot, anderen tot totale negatie verlokken, deze vormgeving is de beeldende uitdrukking van een in allen sluimerend levensbeginsel gegrond op de opheffing eener historisch-klassieke dualiteit. De mathematische ontwikkeling van de moderne, thans nog in het dynamisch stadium verkeerende, samenleving is eenzelfden levensopvatting ondergeschikt.
De steeds toenemende levensveralgemeening die reeds door de oude kultuur werd voorbereid, zal, geleid door de nieuwe inzichten, economische verhoudingen doen ontstaan, die een gemeenschappelijke realiseering van het nieuwe levensbesef ook beeldend mogelijk zullen maken. Dit zal de grondvesting beteekenen van een beeldende kultuur. Daarvoor is noodig, dat in alle landen klaarheid komt in het bewustzijn aangaande het doel van den steeds toenemende drang naar bepaaldheid in de kunstuiting, een drang die zich reede openbaarde in het kubisme, futurisme en expressionisme, voorgeboorten eener gansch nieuwe en universeele kunstconceptie.
Mogen wij in alle landen ook al een streven naar een meer bepaalde uitdrukkingswijze waarnemen, de consequentie, het maximum van beeldende mogelijkheid wordt slechts door enkelen ge- en begrepen.
De cultuurgeschiedenis geeft hiervan vele voorbeelden: is door enkelen een nieuwe afmeting op het leven veroverd dan is daarmede een nieuwe kunstconceptie voorbereid. Wil deze tot een algemeene kultuuruiting, tot Stijl komen, dan is een lange voorbereiding van bewustwording in velen noodig. De nieuwe uitdrukkingswijze – zeggen wij hier: de meer abstracte, – moest eerst in velen als noodzakelijkheid doorleefd worden, wil een gemeenschappelijke, beeldingscultuur mogelijk zijn.
Van een bepaalde stijleenheid kan dus nog geen sprake zijn in een tijd, waarin het universeele nog door het geraas en de onstuimigheid van het natuurlijke (in velen) overstemd wordt. Het blijft bij aparte, primitieve stijlaanduidingen, die echter voldoende zijn om ons de mogelijkheid te doen beseffen van een kunstconceptie die, hoewel de traditie in zich sluitend. – en daarom reede in embryo gecultiveerd, – met deze traditie geen vormelijk verband meer heeft, en er daarom niet meer mede samensmelt, maar er integendeel, een contrast mede vormt. Dat zij, die zich in ons tijdschrift voor een nieuwe beeldende cultuur hebben uitgesproken, met hun werk daartoe den grond gelegd hebben wordt door allen die arbeiden aan de vernieuwing der kunst en der kultuur, erkend”.
Het nummer bevat voorts aanteekeningen over de nieuwe muziek van de hand van den redacteur, een reproductie van een werk van den Franschen cubist Sturvage, met een beschouwing daarover en het jongste manifest van de futuristen in Italië in uittreksel over het futuristisch theater dat wil zijn: „sans technique, dynamique, simultané, autonome, alogique, irréel”.
|