Radiotoespraak Wilhelmina 28 november 1944
Radiotoespraak Wilhelmina | |
Auteur | Wilhelmina der Nederlanden |
Genre(s) | Radiotoespraak |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 28 november 1944 |
Bron | |
Auteursrecht | Publiek domein |
Landgenooten,
Ik wil een enkel woord tot u richten in dezen bangen tijd, waarin wij wachten op de bevrijding van ons geheele land, een tijd waarin de nood hoog gestegen is, de mannen in groote getalen worden ontvoerd en de vernielingen en verwoestingen afmetingen hebben aangenomen als geen van ons zich ooit heeft kunnen voorstellen. In de eerste plaats een woord tot u, die nog zucht onder den hiel van den onderdrukker en in het bijzonder tot onze spoorwegmannen, die met ware zelfopoffering en met terzijdestelling van alle gedachten aan persoonlijke belangen of aan eigen veiligheid of die hunner gezinnen prachtig hun vaderlandschen plicht hebben gedaan en nog doen. Gij hebt een voorbeeld gesteld van eensgezind volhouden, zooals wij dit gezien hebben bij onze helden van het verzet en nog iederen dag zien, een volhouden dat een steun is en zal blijven voor ons geheele volk in dezen donkeren tijd, die de uiterste inspanning vraagt van zijn saamhoorigheid en nauwe onderlinge samenwerking.
Landgenooten in het bezette vaderland,
Gij weet hoe groot vertrouwen ik in den weerstand van ons geheele volk stel. Werkt allen eensgezind samen gelijk tot nu toe. Steunt elkander en blijft elkander helpen. Uw groote ontberingen zijn ons bekend, voor u wordt alles in het werk gesteld voor spoedigen aanvoer na uw bevrijding van voedsel en verdere benoodigdheden. Wij beschikken over voorraden, doch de moeilijkheid is deze voorraden bij u te brengen na de verwoesting en versperring van vrijwel alle middelen van verkeer in West-Europa en de moedwillige vernielingen en het wegsleepen van materieel in ons land door den vijand en de eischen van de oorlogvoering. Het is onze vurige hoop al deze moeilijkheden te kunnen overwinnen.
Thans richt ik mij tot u allen, die bevrijd zijt, en wel in de eerste plaats tot onze dappere jonge mannen, die thans zijde aan zijde medestrijden als oorlogvoerenden met onze bondgenooten. U komt een woord van lof en dank toe voor uw aandeel in de oorlogvoering en de voortreffelijke wijze, waarop gij uw taak vervult onder uiterst moeilijke omstandigheden. Het is mij steeds opnieuw een voldoening te vernemen, hoezeer onze bondgenooten prijs stellen op uw diensten.
Landgenooten, gij zult u kunnen voorstellen wat het voor mij beteekent weer met u in rechtstreeksche verbinding getreden te zijn na vier jaar van u te zijn afgesneden. Ik dank u allen hartelijk voor de boodschappen die ik van u ontving en alle blijken van medeleven, die gij mij gaaft en die mij zoozeer verblijd hebben. Gij zult u kunnen voorstellen hoezeer ik gedeeld heb in uwe blijde ontroering op het tijdstip uwer bevrijding, een bevrijding, waaraan gij zelf in zoo hooge mate hebt bijgedragen. Hoe ontembaar en onstuimig zouden uw en mijn vreugde geweest zijn, indien niet de gedachte, die ons nimmer loslaat, aan onze landgenooten, die zoo bitter moeten lijden onder den druk van den bezetter, deze vreugde temperde.
Ook bevrijd Nederland kent nog zijn moeiten en zorgen, gevolg van den nog steeds woedenden wereldoorlog. In de eerste plaats richt ik mij tot u, bewoners van Walcheren en van West-Zeeuwsch-Vlaanderen, die land en vee en haardsteden, ja, alles kwijt zijt en nu worstelt tegen de binnenstroomende golven, Zeelands geduchten en ouden vijand. Ondanks het onheil, dat u getroffen heeft, ik weet het, laat gij den moed niet zakken en beraamt gij nu reeds hoe de ramp is te boven te komen. Alles wordt in het werk gesteld om materialen te verkrijgen, teneinde spoedig een krachtig begin te kunnen maken met het herstel van dijken en de drooglegging van het land. Walcheren, West-Zeeuwsch-Vlaanderen, zij zullen herrijzen.
Met niet minder diep medegevoel richt ik mij tot de bewoners onzer zwaar geteisterde steden en dorpen, over wier levens en over wier woningen de verschrikking van den oorlog is gegaan. Het vaderland bewondert u voor uw standvastigheid en onverschrokkenheid. Zoodra de harde eischen der oorlogvoering dit zullen veroorloven, zullen uw belangen de volle aandacht krijgen. Het is mij bekend, hoe tal van streken lijden door gebrek aan middelen van vervoer, waardoor zelfs het weinige voedsel en die materialen welke nog aanwezig zijn niet vervoerd kunnen worden; dat zijn moeilijkheden, die echter, naar ik hoop en vertrouw, meer en meer zullen afnemen. Ook vergeet ik niet de velen, zoowel in de steden als op het platte land, die tengevolge van de vernielingen aan hun woningen, aan weer en wind zijn blootgesteld en alleen reeds daardoor harde maanden tegemoet gaan.
Waar de nooden van ons volk zoo hoog gestegen zijn, doe ik een beroep op onze mijnwerkers, die reeds zulk goed werk gedaan hebben, om voort te gaan met hun algeheele toewijding, en ijver te leggen in hun belangrijke taak, waardoor hun kameraden in andere bedrijven aan het werk kunnen gaan, en die goederen voortbrengen, die tot de eerste levensbehoeften van ons land behooren, waardoor tevens de bezwaren van de voedselbereiding worden opgeheven en de koude uit de woningen van vele verkleumende landgenooten kan worden geweerd, want overal waar gewerkt kan worden is aanpakken de leuze.
Ik wil niet besluiten zonder de huismoeders te gedenken, aan wie letterlijk alles ontbreekt voor het in stand houden van haar huishouden. Mijn gedachten zijn voortdurend met haar op alles bedacht, wat haar lot kan verlichten. Ik weet en hoop, dat zij de hulp hebben van onze landbouwers, wien ik zou willen toeroepen: helpt, voor zoover gij kunt voortdurend met al uw vermogen en helpt opnieuw. Dat ieder van u doordrongen zij dat onze kracht om deze groote benauwenis en beproeving te boven te komen, gelegen is in onzen wil en in onze saamhoorigheid en in onze samenwerking; dan zullen wij ook daarin overwinnaars zijn.
De ure der bevrijding zal komen.
Leve het vaderland.