Rapport van Henricus van Bijstervelt van zijn reis naar Kandy in Ceylon

Na dat ick ondergesz. den 21sten Feb. deses jaers op mijn jteratijff aanhouden en vrijwillige presentatie van U Edele, mijne despechie hadde erlangt, om ten dienste der ed. Comp. sijn k. Majt. met een brieff te begroeten, soo heb die dagh in compagnie van Haccroegammene Rale en Jasonder Rale, beyde affgesanten van sijn Majt. mij op wegh begeven, comende ontrent den avond aen de pas Nachlegam, alwaar deselve nagt logieerde, ende 's morgens daar aan sijn vertrocken, en tot Gourbevele gecomen, alwaar met groot respect jngehaalt werden en een nacht gelosjeert hebben. Daar van daan vertreckende des morgens quaemen tot Citawaecke deselve dagh, alwaar ick mede met groote eer, ter eeren van d'e. Comp. en sijn Edt wierde verwellecomt ende ingehaalt vande hoffsgrooten, die door de k. ordre affgesonden waren, ende 'smorgens daar aan vertrocken na Ruanelle met deselve Singalese officieren, als Dessaves, Raterales, Rales en seer groote meenigte van lascs, tablelineros, trommen, trompetten ende eliphanten, dewelcke te samen ter eeren van d'e. Comp. en sijn Edt. mij geconvoyeert hebben tot Ruanelle, alwaar omtrent den avond gecomen waren, ende oock een nacht verbleven. En des morgens vertreckende quaemen den 25en d. tot Bornou, alwaar een nagt gelogieert hebben en des 'smorgens oock verlaten, ende onderwegen sijnde, ontrent ses uyren boven Ruanelle na mijn gissinge, hebbe aldaar gesien negen a thien onser gevangene,[1] van verre seer naackt en armoedigh, maar omtrent den avond sijn gecomen den 26en d. tot Capuyttewatte alwaar vier naghten verbleven, en den laasten d. vertrocken na Moligudde, alwaar weer vier nachten en dagen na d'ordre des Keysers mosten wagten, vertreckende van daar den 5en Maart na Kohonchitte, alwaar een nagt gerust hebben, en des anderen daaghs sijnde den 6en d. reysden na Ampittie, alwaar oock een nacht rustede, ende 'smorgens sijnde den 7en d. vertrocken vorder tot Maoe, alwaar twee nagten gelogeert hebben in een van sijn k. hoven ofte casteelen, vervorderde soo onse reys tot Candia, sijnde geweest, na mijn onthoud, dat uyt Colombo vertrocken was netto den 17en dagh.

Rapport van Henricus van Bijstervelt van zijn reis naar Kandy in Ceylon

Auteur Henricus van Bijstervelt
Genre(s) Reisverslag
Brontaal Nederlands
Datering 15 november 1671
Bron Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht, vijfde deel, tweede stuk, 1857
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Rapport van Henricus van Bijstervelt van zijn reis naar Kandy in Ceylon op Wikipedia

RAPPORT

GEDAAN TER ORDONNANTIE VAN D'ED. HEER RIJCKLOFF VAN GOENS, RAAD ORDINARIS VAN INDIA, GOUVERNEUR, ADMIRAEL, ENDE VELTOVERSTE DESES EYLANTS CEYLON MET DE RESORTE VAN DIEN, DOOR MIJ ONDERGESZ. HENRICUS VAN BIJSTERVELT, DEN 21sten FEB. DESES JAARS (1671) OPGEREYST NA'T HOFF VAN CANDIA, OM AAN SIJN MAJT. RAGIA SINGA RAJU DE BRIEVEN TE DIER TIJT MIJN MEDE GEGEVEN TE PRESENTEREN, VERVATTENDE IN'T CORT DE VOORNAEMSTE VOORVALLEN, DE SAMENSPRAACKEN OP DIVERSE TIJDEN MET SIJN KEYSERL. MAJT. GEHOUDEN EN VORDERS 'T GEENE GEDUIRENDE MIJN RESIDENTIE AAN 'T VOORSZ. HOFF TEN DIENSTE DER E. COMPAGNIE VERRICHT IS.

Daar neffens hebbe met de brieven gewaght niet meer als vier dagen, en den 5en dagh hebbe d' eer genooten om voor sijn k. Majt. te compareren ende met een oock de brieven door U Edt. mijn persoon mede gegeven te presenteren, ende dat op mijn hooft dragende in goude schotelen, dewelcke schootels sijn Majt. Adigaers ende andere hoffsgrooten eerst aan miju logiement gebragt hadden, ende uyt deselve heeft sijn Majt. met sijn k. handen de brieven van mijn hooft geligt, ende stracks daar aan gevraagt na de gesontheit van sijn Edt. ende den geheelen Raad. Soo dra had ick niet g'antwoort en mijn reverentie gedaan, ofte genoot een ring met 19 robijntjes, waar voor sijn Majt. bedanckt hebbe, ende mijn cortosije op de manier als de Cingalesen, soo ick best conde, gedaan, waar in den K. seyde sijn welbehagen te hebben, oock niemand van de Hollantse ende Portugese ambassadeurs haar leven soo spoedigh den wegh gepasseert ende opgecomen hadde, om met een oock de brieven te presenteren als ick.[2]

En den avond nakende belaste sijn Majt, dat soude vertrecken na mijn logement, 'twelck nabij was ontrent sijn k. Majts. hoff, want den Keyser soude de brieven hem deselve nagt nogh laten voorlesen, ende als morgen most gereet sijn, om voor sijn Majt. te sullen compareren, maar die dagh wierde uytgestelt, om haar quade dagen en heydense superstitien[3] netto drie weecken, ende wanneer ick doen verscheen voor sijn Majt., verexcuseerden sijn persoon en toonde seer goet contentement ende genoegen over den inhoud der brieven, ende ter selver uyre ordineerde sijn Majt., om dat sijn Edt. geen k. brieff en zegel door den overleden Ambassadeur Hendrick Draack[4] zalr. hadde becomen, dat ick met d' eerste occagie ende de grootste eere en respecten soude voor affgesonden werden, met sijn k. ordre ende met alle de gevangens die te vooren tot Arandore geseten hadden, te meer om dat sulcx was geschiet buyten sijn ordre. Den Keyser soude oock d' overloopers, die soo nu en dan waren overgeloopen in handen vande ed. Comp. overleveren, ende daar was nogh een dieff onlangs comen overloopen met twee paerden; dieselve dieff met de paarden soude oock neffens mijn gaan, ende cort daar aan het volck van Mature,[5] om dat sij veel waren, ende den Keyser verveert was voor inlants tumult ofte slapende honden wacker te maacken, soude haar eerst nieuwe cleden ende geweer laten geven ende dan elck oock na haar voorige landen en plaatsen ordineren. Nogh seyde sijn Majt. ter selver uyr in mijn presentie, dat sijn trouwe Hollanders trouwe dienaars waren geweest ende nogh voor trouw estimeerde, en dat sijn Majt. hoffsgrooten daar alle stonden, maar dat het waren redenloose menschen, ende sijn Majt. toonde tienmael meer lieffde tot sijn getrouwe Hollanders als tot sijn eygen natie. Oock seyde den Keyser alleen te wesen ende dat al op sijn jaren was, maar dat hij God tot getuyge nam, dat niemand anders na sijn doot sijn rijck soude gouverneren ende regeren als sijn getrouwe Hollanders ende dat om reden ende oorsaeck, die den Keyser soo langh als hij haar gekent hadde op sijn keyserrijck daartoe gepermoveert hebben.[6]

Na dese woorden wiert mij een goude ketting geschoncken van sijn Majt., dewelcke met danckbaerheyt en beleefftheyt hebbe g'accepteert, ende cort daar aan belaste den Keyser nogh te vertolcken, dat ick 't geluck en fortuyn selver was ende niemand op sijn keyserrijck geluckiger als ick. Ook most ick weten dat niet soude tardeeren, gel. andere, maar soude nogh alle d'Ambassadeurs die daer soo langh geresideert hadden, neffens mijn met haar eygen vrijewille affsenden, op dat sijn Edt. door de selve des te sekerder en opregtiger van alles soude kennisse gedaan ende gerapporteert worden, om door geen valsche rapporten meer g'abuseert te werden. Den Keyser seyde oock seker te weten, dat niet met sijn getrouwe Hollanders tot een eeuwige vreede soude geraecken, maar dat het van dese uyr aff aan sodanige een vreede op sijn keyserrijck was, en God wilde niet anders dan soude altijt continueren.[7]

Ende wanneer de derdemaal verscheen voor sijn Majt. soo waren sijn Majts. hooge en lage officieren een groot getal binnen, en sij alle bragten haar tribuyt op en betoonde sijn Majt. seer groot respect en eere, ende doen ter tijt seyde sijn Majt. dat d'oorsaack van mijn toeven was geweest sijn keyserl. nieuwe jaar, maar dat niet langer soude toeven ende mijn affscheyt in't cort becomen, gelijck te vooren geordineert was, en daarenboven soude den Keyser, gelijck hij seyde, een costelijck gesteente schencken aan de Heeren Majores in 't vaderland, dewelcke soo costelijck ende van soo grooten waarde was, dat met geen coninckrijck conde betaalt worden, ende nogh eenige steentjes voor den ed. Heer Generaal[8] ende voor sijn edle. Heer Gouverneur Admirael[9] een braven oliphant met tanden en eenige diamanten. Nogh verclaarde sijn Majt. berigt te wesen, dat den edl. jongen Heer van Goens uyt 't vaderland op sijn rijck was gecomen om te gouverneren, waar over den Keyser betuygde in mijn presentie met woorden en God tot getuyge nam, dat hij binnen sijn keyserl. hert verheugt was, soo seer dat hij victorie brande, maar sulcx uytwendigh niet dorste voor sijn eygen volcq ofte natie betoonen. Oock soude den Keyser voor d'edle. zoon costelijcke geschencken mede senden, ja den Keyser verclaarde sodanig gesint te wesen omtrent sijn Edt. en den edle. zoone, gelijck te vooren d' Heer Hulft[10] zaliger, gewesene Admiraal gesint was geweest. Wijders seyde den Keyser gehoort te hebben, dat sijn Edt. soude vertrecken na Bata. ende dat voor Generaal, toewenschende sijn Edt. ten dien eynde veel gelucks ende zegen. Nogh seyde den Keyser, dat het absolut respective en gequalificeerde persoonen mosten sijn, die in soo stateleycke besendingh uyt 't vaderland affgesonden wierden, 't welck een glorie en honeur voor den Keyser en sijn rijck was, waar in ten hoogsten contentement schepte. Nogh seyde den Keyser dat hij hem versekert hield, dewijl sijn Edt. soo lang op sijn rijck trouw en wel geregeert hadde, niet soude vertrecken voor en aleer sijn Majt. daar van soude kennisse gedaan hebben. Seyde oock wel te kennen d'jnclinatie van den edelen jongen Heer, en dat tot deser uyr brieven ofte schrijven conde toonen, die door des selfs edele zoon van Saffragam aan den Keyser geschreven en gesonden waren, waar inne genoechsaem alle actien en maniere van regeringe bevonden ende bespeurt hadden. Ten laasten ordineerde sijn Majt. te vertrecken na mijn logement, 'twelck na gedane cortosye geschiede.

Ende als d'vierdemaal voor sijn Majt. verscheen, wiert mij stracks na mijn dispositie g'interrogeert, ende wat mijn manqueerde, en ofte mij nogh ietwes anders belast was van sijn Edt. om den Keyser notificatie te doen, waar op g'antwoort hebbe, dat in goede dispositie was geweest ende nogh om sijn Majt. en d'e. Comp. te dienen, oock niets en hadde gemancqueert, waar over soude danckbaar sijn en blijven, ja dat sijn Majt. van alles trouwlijck en opregt gerapporteert hadde, ende dit d'eenige poinct van manquement was, te weten, dat sijn Majt. onse gevangens en Ambassadeurs te samen costeloos ende schadeloos gelieve aff te senden, gelijck sijn Edt. is versoeckende ofte eysschende, waar op den Keyser mij liet vragen, wat wegh ick wilde wederkeeren na Colombo, en ick antwoorde, den Keyser sijn wille en ordre geschiede, ende aenstonts in mijn presentie ordineerde sijn Majt. een dienaar van sijn keyserl. hoff om oles te schrijven ende aff te senden, op dat de wegen soude gebaant en logementen gemaact werden, waar heen ick met de keyserlijcke ordre ende onse gevangens en geschencken soude wederkeeren. Eyndelijck vertrock na mijn logement.

Soo dra was niet binnen gecomen ofte wiert mij door sijn Majt. met groote eer een pack toegesonden, in't welcke verscheyde linnen cleden[11] ende andere dingen waren, als volgens d'ole sal blijcken, het welck ick selver met dancbaerheyt hebbe op mijn hooft genoomen ende na binnen gedragen, toonende hier mede hoe hoogh sijn Majts. geschenck bij mij in estime genomen ende met wat nedrigheyt 'tselve bij mij g'accepteert wierde. Wanneer de vijffde maal voor den Keyser compareerde, seyde dat alles claar was, ende hadden binnen sijn keyserlijck hoff niet anders gedaan dan waren besigh geweest twee dagen om het rapport te schrijven, dat neffens mijn met de gevangens en Ambassadeurs soude aan sijn Edt. gaan, en ick seker soude vertrecken binnen twee a drie dagen na Colombo; oock niet anders behoeffde te dencken dan off daar al waar met alle onse gevangens ende Ambassadeurs. En ter selver uyre wiert mij een houwer geschoncken van sijn Majt., dewelcke ick ter eeren van sijn Majt. ende ten dienste van d'e. Comp. hebbe aangeveert met eerbiedige reverentie, ende deselve haastelijck uyttreckende, riepen op 't Cingalees met groote verbaastheyt, den Keyser ende sijn Adigaars: Wij willen soo niet, wij willen soo niet,[12] dogh een weynigh daar na seyde den Keyser, datter twee van de opperste hoffsgrooten present waren, voor dewelcke ick niet behoeffde bevreest te sijn ende soo bevreest mogt wesen, gaff den Keyser mijn keur en wens, en seyde: Siet daar drie van u eygen natie, neempt die gij acht de trouwste te wesen int vertolcken, soo u ytwes in't secreet mogte belast wesen. Com fiat, seyde den Keyser, laat ons onvertsaagt treden na mijn keyserlijcke binnecamer, seggende genegentheyt te hebben om met mij den heelen nagt te discoureren, waarvoor sijn Majt. bedankte en mijn persoon excuseerde, dat niet meer conde bekent maecken dan gelijck te vooren sijn Majt. trouw en opregt van alles gerapporteert hadde, waarop sijn Majt. vervolgde ende bekende, dat niemand ter wereld soo opregt notificatie gedaan hadde aan sijn Majt. als door mijn persoon geschiet was, ja oock soo wel accordeerde met de jnhoude der brieven in alles, off ick sijn Majt. deselve voorlas,

Na welcke gehoudene samenspraack weder vertrock na mijn logement met blijdschap, maar sijn hoffsgrooten hebbe altijt vrouwen volck en wijn gewilt dat ick soude gebruycken, ja van dagh tot dagh dese twee listige laagen soecken te leggen,[13] dogh hebbe om mijn vrijheyt en levens halve altijt gerefuseert ende tegen gestaan. Echter deselve hoffsgrooten hebben wijn gebragt tegen mijn wil en danck, ende seer biddende en versoeckende, dat de gesontheyt soude drincken vanden Keyser en den edle. Heer Gouverneur Admirael, soo hebbe mijn lascs. belast de wijn uyt de flesse te gieten in een gorgelet en weder laten opvullen met water, maar om de stinckende reuck des wijns te behouden hadde de fles ende mijn handen met deselve wijn bestreecken ende bestortet van buyten, om dat sij niet gewaar souden worden mijn bedrogh. Eyndelijk mijn lascs. g'jnformeert hebbende, begoste de gesontheden van den Keyser en sijn Edt. te drincken ende dat niet wijnigh met het water, dat de dijcken can doorbreecken ende huysen wegh spoelen, dogh te vergeeffs de hoffsgrooten tot den dranck en vrouwen mijn aangeport hadden, alsoo ick veynsde soo droncken te wesen, dat nauwlijcx conde staan; maar mijn tongh God de Heer soo wel dirigeerde ten respecten van den Keyser en d'e. Comp., dat eenige onder haar seyde in 't Singalees, dat ick een horra, dat is verrader was, soo heb om dat woort mijn houwer gevordert ende haar willen houwen, maar sij alle sijn gevlugt ende niemand ontrent mij gebleven. Naderhand bleven de hoffsgrooten met den wijn achter eenige dagen, maar presenteerde mijn andermael haar wijn, dewelcke ick seyde niet gewoon te wesen, maar dat sij, soo bijaldien sij Franse wijn hadden, vrij sodanige mogten brengen, soo niet bedanckte haar, en soo is de wijn agter gebleven.

Oock ses a seven dagen daer na compareerde weer voor sijn Majt., doch stont gelijck een wijnig verbaast, wanneer ick hadde verstaan de jnhouden vande verscheyde oles, die aen sijn Majt. gesonden waren, waar in stont, dat de Hollanders soo verre buyten haar fortresse gecomen waren, om daar eenige quade actien uyt te voeren met de wannias, 'twelck misluckt was, alsoo het opperhooft van Jaffa. met nogh eenige officieren en soldaten ontrent 30 te samen gebleven waren en de rest ontvlucht. Evenwel soude ick, gelijck den Keyser seyde, voor affgesonden worden, om bekent te maacken aan sijn Edt. sijn keyserlijcke affectien en genegentheden, die den Keyser voor desen altijt hadde betoont ende nogh betoonde omtrent sijn getrouwe Hollanders in mijn presentie, ende al was het schoon dat dit nu was voorgevallen, seyde den Keyser, dat sijn getrouwe Hollanders sijn keyserl. hert hadden gestoolen, en dat daardoor niet conde geraackt ofte gemoveert worden, want het waren geen menschen die voor den Keyser waren, noch oock voor de e. Comp. Oock seyde den Keyser, dat absoluit vertrouwde 't selve soude geschiet wesen sonder ordre van sijn Edt. den getrouwen Heer Gouverneur ende God soude verhoeden, dat sijn Edt. geen magt soude affsenden om revengie daarvan te nemen, want sij selver sulcx hadden op haar hals gehaelt, door dien het beesten waren, die inde bosse en wildernisse saeten en noyt bij menschen converseerden.

Den Keyser dese woorden g'eyndigt hebbende, vertrock weer na mijn logement door ordre van sijn Majt., ende weynig dagen na dat voor den Keyser hadde gecompareert, waerender mijnwaerts gecomen 15 a 16 hoffsgrooten in't midde van den nagt met een doode, vuyle en seer stinckende elant, 't welck de voorsz. hoffsgrooten in maniere als volgt mijn aen presenteerden, seggende: Wij heeren hoffsgrooten sijn tot u door ordre van sijn Majt. gecomen om een eland te schencken, ende dat ter dier cause om dat den Keyser altijt seer verheugt is geweest over de brieven, en u persoon en oock alle de Hollanders sodanig g'affectioneert was, dat niet conde nalaten, ofte most ter eeren van d'ed. Comp. van dagh tot dagh meer en meer schenckagien schencken, ende dat den Keyser aan den Ambassadeur Draack zaliger oock soo een beest hadde geschoncken, waar op antwoorden en bekende, hoewel een particulier persoon waar, de grootste eere van sijn Majt. hadde genooten, waar voor verpligt waar dancbaerheyt te betoonen. Doen belaste de hoffsgrooten den eland binnen te brengen, gelijck geschiede. Daerenboven soo haast hadde de brengers van het doode beest het linnen niet affgetrocken ofte liepen wegh sonder haar affscheyt te nemen, behalven twee, die bleeven staan om te aanhooren mijne woorden en te aanschouwen mijn beleeftheyt en danckbaerheyt, die ontrent den Keyser voor sodanig geschenck betoonde, waar over die twee haar ten hoogste admireerde en verheugden, soo sij selver seyden en betoonden, dat sij souden en mosten sijn Majt. door een ander ofte selver bekent maecken, waar op sij mede vertrocken. Ende ick wilde haar een weynigh tot buyten de deur convoyeere, 't welck sij refuseerden, sulcx ick aanstont mijn affscheyt nam, ende trad na het stinckende beest en liet de lascs. vande wagt roepen om 't selve te villen, gelijck gedaan wiert, en na gedane villinge hebbe selver de vier voeten genoomen en inde selve nagt aan de opperste, die de wacht rondtom mijn logement hadden omgedeelt, namentlijck een Oedepalate Dessave, een Tompine Raterale, een Oedenoere Rale, een Jadenoere Rale en Haccrougammene Rale, haar dusdanig aanspreeckende: Gij lieden, dewijl de wagt soo lang rontom mijn huys gehad hebt ter eeren van d' e. Comp. en mijn persoon, soo can niet ofte moet u lieden nootsakelijck van't keyserlijck geschenk mede deelen en dienthalven versogt ick, om dat sodanig geschenck ter eeren van sijn Majt. geaccepteert hadde, dat sij het selvige dogh souden aennemen ende ter eeren van sijn Majt, en op sijn gesontheyt eeten, 't welcke sij uyt den slaap oprijsende ontfongen en hielden den gehelen nagt raad tot dat den dagh was aangecomen, en doen lieten deselve hoffsgrooten het selve vlees cappen en parten aan haer lascs., maar ick hielt voor mij selven de tong en het hert, en seyde tegen de hoffsgrooten, dat den Keyser sijn tongh ende hert altijt waarachtig en opregt voor sijn getrouwe Hollanders was, en ick het selve ten dien fine op de gesontheyt van den Keyser soude nuttigen, 'twelcq sijn Majts. bewachthebbers aanstonts den Keyser door seker hooveling, die mij dagelijcx door ordre des Keysers de cost toebragt, lieten bekent maecken. Ten dien tijde seyde ick, dat verblijd was ende met een oock haastelijck soude affgesonden worden, waar op de wagthebbers tot antwoord gaven, dat mijn vertreck seker en nabij was ende mijn van uyr tot uyr most gereet houden, alsoo niet anders manqueerde als sijn Majts. ordre, edogh hebbe altijt een vroylijck ende vrindelijck gelaet getoont.

Ende na dat eenige weecken gewagt hadde, versogt weer jnstantelijck om voor den Keyser te compareren, 't welck mij door veele boodschappers ende met duysent duysenden van leugenen belooft wierde van dagh tot dagh, maar een wijl tijts na gedane bootschappen ende leugenen ben door mijn dickwils versoecken ontrent drie maanden na het geschenck van 't stinckende beest op een ander plaats in't selve hof voor den Keyser gecompareert, welcke plaats onwinbaar scheen, en volcomen defensijff om met sijn wijnige lijffwacht de jnwoonders bijna alle van sijn geheele rijck te resisteren, maar hadde omgordet sijn keyserlijcke lenden met een groot en swaer sweert, overal gemonteert met goud sijnde, ende in sijn rechterhand hadde een cleene bardasaan end' aen deselve cant stonden twee curieuse veltstuckjes raer bearbeyt, ende aande linckerhand ende achter de rugh des Keysers was veel Cingalees geweer, als pijl ende boogen, ende ter selver uyr verschuylde den Keyser hen achter sijn keyserlijcke stoel een weynigh ende liet vragen na miin gesontheyt en seyde vorders, dat de oorsaack van mijn langh wachten was geweest, dat de Hollanders niet wachten ofte rusten na sijn keyserlijck bevel ende ordre, 't welck soo sij sulcx gedaan hadden, souden over lang 't geene d'. e. Comp. is eysschende gehad hebben, toonende voorts eenig misnoegen over 't sluyten sijner havenen ende het ontrecken sijner onderdanen, dogh sijn keyserlijck hert, gelijck hij mondeling betuygde, conde nogh niet ontsteecken worden tegen sijn getrouwe Hollanders, waar op ick antwoorde, alwaar het schoon dat de Hollanders sulcx dede en gedaan hadden met ordre van sijn Edt., soo geschiede het nogtans om resentiment te nemen van 't geene de schelmen en de verraders met haar valsheden en verraderijen tot Arandore en Ruanelle bedreven hebben en sijn Majts. edelen en getrouwen Heer Admirael en sochte niet anders dan op soo een wijse de verraders te straffen en sijn Majt. sijn rijck en leven te versekeren, waarop den Keyser seyde, dat mijn hadde laten roepen om een brieff te schrijven aan sijn Edt., dewijl wij dogh alle sterffelijck waren voor God, 't sij waer wij sijn, ende off ick mijn dienst dede tot Candia ofte tot Colombo dat het een dienst was voor d' e. Comp., waar op antwoorde, dat sijn Majt. wel sprack, en ick mijn persoon geluckigh achte om dat ick van den Keyser selver daar toe versogt wiert, ja oock altijt gereet waar geweest om sijn Majt. en d' e. Comp. te dienen in alles. Wel aan dan, seyde den Keyser, hij soude sulcx van mij verwagten, want ick wiste hoe den Keyser genegen was geweest, ende in alles nogh was tot sijn edelen trouwen Gouverneur ende de Hollanders, ja gelijck voor desen geseyt hadde, sijn Edt. sodanig een keyserlijck hert toedroegh als de heer Hulft zaliger toegedragen hadde, de welcke den Keyser seyde gewaarschout te hebben, dat binnen 7 dagen niet buyten moste gaan, 't welck soo de heer Hulft soo gedaan hadde, en soude niet doorschooten geworden hebben, en soo dra was niet buyten gecomen ofte wiert getroffen, sodanig dat hij de doot smaackte, dogh sijn Majts. waarschouwinge waren te vergeeffs, maar tot sijn leetwesen waar bevonden. Ondertusschen gingh den Keyser gins en weer na binnen, ende ordineerde, dat mijn door seker hoffsgroot een silver schoteltje soude gepresenteert worden, 't welck den Keyser selver recommandeerde, dat ick het soude accepteren, waarop het aangenomen hebbe, ende sijn Majt. bedanckt, en mijn reverentie gelijck aldaer de costuimen waren gedaan, en daar na wiert mij door ordre des Keysers belast te vertrecken na mijn logement om aanstont een brieff te schrijven aan sijn Edt. van alle het geene ick gesien ende gehoort hadde, seggende, dat als morgen weer comparen soude, ende den brief eerst aen de Keyser moste toonen; oock dat niet vergeten most te schrijven, dat het volcq van Mature neffens mijn brieff soude voor aff gesonden worden ende soo den Keyser sagh, dat Hollanders een wijnig stil waren ofte ophielden,[14] soude neffens mij affgesonden worden alle onse Ambassadeurs ende gevangens met de eerste gelegentheyt.

Doen begaff mijn weer na mijn logement ende binnen gecomen sijnde maackte ick de brieff claar, om dat den Keyser seyde, dat het volcq van Mature soude te gelijck met de brieff gaan, maar door meenigvuldige occupatien, die den Keyser belet hadden, wiert dien dagh uytgestelt, ende mijn brieff was claar om sijn Majt. te presenteren, 't welck den Keyser gerapporteert sijnde tot mijn sond een Adigaar met nogh twee Mohoterales, om deselve brieff tot den Keyser te brengen, maar ick wilde deselve niet overleveren dan aen sijn Majt. persoonlijck om dat den Keyser mijn selver daar toe versogt hadde. Dienthalven versogt ick de eer selver om aanden Keyser te presenteren, 't welck den Keyser door twee Mohoterales bekent gemaact wiert, ende ick met de Adigaers wagten na d' Keysers ordre, die deselve twee Mohoterales souden brengen, maar bragten ordre, dat den Adigaar soude bij mij blijven tot des anderendaags morgens, en dat wij dan gelijck met den brieff souden compareren, ende dat het den Keyser van herten aangenaam was, dat ick selver om die eer versogt hadde; doch die dagh wiert oock uytgestelt door bootschappers, die tot mij quamen ende gesonden wierden, dat sijn Majt. belet geweest was en het geen goede dagen waren, maar die tardatie heeft geduurt drie en een halve weeck, ende de bootschappers, die binnen deselve tijt sijn Majt. van dagh tot dagh quaemen excuseren, bleven oock tot mijn huys ende mosten wagten na andere ordre. Ondertusschen wiert mij door ordre van den Keyser, soo de hoffsgrooten verclaarden, een silver inckt kokertje ende santloopertje met pennen, pennemes ende alle toebehoorten om te schrijven toegesonden, en deselve most ick aennemen, gelijck de hoffsgrooten seyden, als sijnde een secretarius van den Keyser, waar op resolveerde den jnckooker met sijn toebehoorten aan te nemen, maar ick seyde ter eeren van den Keyser en ten dienste der ed. Comp., waar op de Hoffsgrooten antwoorden, dat het seer goet en wel was, ende sij souden den Keyser 't selve rapporteren. Nogh seyde dese selve hoffsgrooten, sijnde twee Adigaers, twee Dessaves, drie Mohoterales, twee Hollanders en twee Portugesen, dat sij ordre hadden om mijn een ole voor te lesen ende te laten vertolcken door Hollanders en Portugesen, 't welck geschiede, maar de Cingalesen sloegen eerst raad met den andere, en na gedane raadslaging ende luysteringen sijn gesamentlijck neder gaan sitten. Den jnhout van den ole is geweest, als volgt: Sr. Dom Joan da Costa Monamperij Rajapassa Modiace heeft deselve gesz., door ordre van sijn Edt. Aan 't opperhooft tot Hijtewaecke gent. Bemmewatte Tinneconnerale; den gem. Dom Joan adverteerde, dat Golahesse binnen wijnig dagen met een brieff van sijn Edt. soude opgesonden worden, om denselven te presenteren aande grootmogende Keyser, ende sijn Edt. en den Raad waren in goede dispositie, ende sijn Edt. bleeff een trouwen dienaar van den Keyser en dom Joan was en bleeff een van de alderminste dienaars des selven Keysers. Eyndelijck wiert mijn de groetenisse gedaan, ende de ole was gedateert op Maandagh den 5en. 7bris[15] a 1671 in 't keyserlijck casteel Colombo. Mijn dese jnhoud der ole bekent gemaackt hebbende, vertrocken weder om te rapporteren 't gepasseerde aen den Keyser.

Niet te min soo heeft mijn met alle de gesondene bootschappers laten roepen als boven verhaelt, drie en een halff weeck na den gesetten dagh, wanneer ick oock mijn brieff moste mede brengen om te toonen, gelijck ick gedaan hebbe. Ende als ick binnen was gecomen hebbe mijn reverentie gedaan, ende na gedane reverentie vraagde den Keyser na mijn gesontheyt, maar als vooren seyde gereet ende gesont om d' e. Comp. en sijn Majt. te dienen, gelijck alle trouwe dienaars schuldig sijn te tragten. Den Keyser hier op antwoorde, dat contentement hadde en verheugt was, ende dat God soude geven aan alle Hollanders goede gesontheyt ofte sodanige dispositie, waar op de hoffsgrooten gesamentlijck riepen in mijn presentie en versogten om te oorlogen met de Hollanders, maar den Keyser seyde sulcx niet te sullen ordineren, ofte en conde niet wesen, om dat sijn getrouwe Hollanders op sijn keyserlijck versoeck waren gecomen op sijn rijck ende dat haer trouwigheyt hem bekent was; wanneer sijn Majt. besig waer geweest in openbaren oorlogh met de Portugesen, de Hollanders alleen waren geweest ende nog protecteurs en beschermers van sijn keyserlijck persoon. Doen gaff ick tot antwoort, dat d' e. Comp. altijt sodanig was omtrent sijn Majt. g'jnclineert geweest, en oock nog om sijn Majts. rijck en leven te versekeren, waer op vorders te gemoet voerde, dat sijn Majt. onse gevangens behoorde te verlossen uyt handen der veraaders, ende dat meer was onse Ambassadeur, portedeurs, het sij wie het sij wierden oock opgehouden, 't welck de grootste schult en disrespect was van de wereld voor sodanige genereuse en wijsen Keyser; oock dat het aanhouden van ons volck niet overeenquam met keyserlijcke affexien ontrent d'ed. Comp., maer dat sulcx volcomentlijck met het affsenden derselve claarlijck soude blijcken, waar op den Keyser seyde, dat ick moste een brieff schrijven na Battecaloa, Jaffna, Cotjaer ende die plaatsen aande opperhooffden, dat het peys en vrede was met den Keyser ende sijn trouwe Hollanders, ende als ick commandeerde ofte belaste in den brieff, dat sij mosten afflaten en retireren na haar vorige plaatsen ende fortressen. Hij, namentlijck den Keyser, seyde niet te twijffelen, ofte soude sulcx obedieren en gehoorsamen, waar op tot antwoord gaff, dat ick daarom off om sulcx te doen niet was gecomen, maar om sijn Majt. de papieren en brieven te presenteren gelijck geschiet is, ende dat in 't openbaar voor al de wereld; dat d' e. Comp, sijn Majt. niet wilde verlaten, maar genegen was om hem tegens sijne vijanden bij te staan ende om sijn Majt. kennisse te doen, schriftelijck en mondelingh, hoe de schelmen ende verraders onse lantsluyden met haar meynedigheden hebben misleyt ende uyt de pagger gecroont, ende om te hooren hoedanig sijn Majt. mogte geresolveert wesen, met deselve te leven; oock soo den Keyser jn gebreecken blijft, deselve weder costeloos en schadeloos aff te senden, dan d' e. Comp. genootsaact was haar revengie ofte resentiment te soecken te water en te land omtrent die schelmen, die d'ed. Comp. weet daar aan schult te hebben; oock dat d'e. Comp. sijn Majts. rijck in dier gevalle sodanigh soude besetten, dat de verraders en schelmen niet sullen connen ontsluypen ofte vlugten, en dat alles om sijn Majts. rijck en leven des te beter te versekeren. Verders verhaalde ick sijn Majt., dat ick omtrent negen maanden ten dienste van sijn Majt. en d' e. Comp. getardeert hadde, maar in 't eerste nader aan mijn vertreck was als jegenwoordigh soo ick bespeurde, ende seyde, alsoo sijn Majts. hoffsgrooten wilden en versogten te oorlogen, dat sij vrij gaan mogten om te oorlogen, haar versekerende dat sij de trouwe Hollanders van sijn Majt. niet slapende soude vinden, nog met haar verraderijen deselve meer connen misleyden, alsoo sij de schelmstucken die Cingalesen gewent sijn te doen, weeten, waer naar ick versogte ter selver uyr door ordre van sijn Majt. op wat manier sijn Majt. gelieffde afgesonden te worden; soo niet versogt ick ten dienste van d' e. Comp. en ter eeren van sijn Majt. aenstonts mijn leven te enden, alleer ick mijn persoon soude buyten sijn keyserlijck hoff begeven, waar over den Keyser een uyr lang bleeff staan, gelijck beducht en teenemael verbaast, sonder een woort te spreecken, slaande sijn oogen na den hemel, dan na d'aarde en trock zijn schouderen, maar ick volvoerde mijn discours omtrent den Keyser en sijn hoffsgrooten en seyde: Gij alle, die daer staat, en hebt geen magt nochte couragie ter werelt om mijn persoon alleen te onderdrucken; nogtans ick alleen heb de couragie om u luyden alle te vernietigen. Daar omtrent in mijn presentie waren behalven de Cingalesen, een Gale Mohotirale van 't keyserlijck hoff, sijnde een trouwen dienaar van den Keyser en voor d'. e. Comp. in 't vertolcken, maar een Dionijs gens sijnde van Deenemarcken van geboorten, moet met regt van mijn genoemt worden, ja een beest der beesten ende een verrader tegen sijn eygen bloet gebooren, dewelcke om seker woorden, die den verrader in mijn presentie dorst seggen en luyden aldus: de Hollanders altijt als sij daar waren, spraacken soet, maar als sij achter de rugh des Conings waren seyden niet dan alle te gelijck smaat ende schande, over welcke ick in presentie des Keysers ende alle de hoffsgrooten hem dreygde te suffletteren; maar mijn hand oplichtende ontsagh sijn baart ende grijse hairen en belaste hem andermael niet te spreecken sonder ordre vanden Keyser. Soo seyde den verrader echter nogh, hij hadde al een en twintig jaren daar geweest, maar het verdroot hem nog niet, soo hebbe andermael tegen den Keyser gesproocken in 't Portugees en seyde soo sijn Majt. mijn van dese uyr aff aen geen verloff gelieffde te geven om aff te trecken, soo versogt van stonden aan in sijn keyserlijcke presentie mijn doot, want ick doen niet langer geresolveert was om soo als een gevangen en misdadiger te sitten. Den Keyser gaff verloff ter selver uyre ende ordineerde, dat ick conde vertrecken wanneer ick wouw ofte wilde , ende dat doen mijn affscheyt soude nemen ende vertrecken na mijn logement, maar most eerst een ole, die daar was, hooren, dewelcke mij oock vertolckt wiert, en om den jnhoud van deselve ole niet te vergeeten, wiert mijn belast deselve te copieren ende 't selve aan sijn Edt. door ordre des Keysers mondeling te rapporteren gelijck bij mij geschiet is. Doen soo dra was niet buyten gecomen, ofte wierp de brieff die mijn belast was te schrijven aan sijn Edt. voor mijn voeten neer, ende mijn lascs. hebben deselve opgenomen ende 't huyswaerts gedragen. Oock quamender hoffsgrooten des anderen daags mijnwaerts, ende vraagden, waarom ick gisteren de brieff soo wegh gesmeeten hadde, waar op haar antwoorde, dat ick te vooren mijn altijt getroost ende vertrout hadde dat ick selver met sodanige keyserlijcke giften en schenckagien ende alle onse Ambassadeurs en gevangens soude affgesonden worden, als den Keyser met sijn mond belooft hadde, dog dat ick alles niet tegenstaande alleen licentie hadde becomen om aff te gaan, trouwelijck ende opregtelijck soude aan sijn Edt. rapporteren, soo ver ick gehoort ende gesien hadde.

's Morgens daar aan ontrent de middagh, soo verwachte ick den Keyser sijn ordre ende dewijl geen ordre die dagh quam, soo liet ick sijn Majt. door mijn wagt officieren weten, dat gereet was geweest ende nogh om aff te trecken, oock mijn persoon absoluyt daar na reguleerden, soo quaemen deselve officiers mijn omtrent den avond rapporteren ende door ordre des Keysers vraagen, hoe veel coelien van nooden hadde tot mijn bagagie; de monrs. geven soo veel als haer believen, maar sij hoffsgrooten seyde, alwaer 't dat ick der een duysent ofte anderhalff van nooden hadden, soo mancqueerde haar geen, maar conde mijn mede gegeven worden, waar op tot antwoord gaff 7 ofte 8 coelien genoegh te sijn. Wel aan morgen, seyde d' hoffsgrooten, sult gij vertrecken door ordre des Keysers na Colombo, ende gelieft aldaar te rapporteren, gelijck gij gesien hebt hoe te vooren geweest is, ende tegenwoordig watter inde weeg was gecomen, waar op ick de hoffsgrooten antwoorde, dat sulcx seer wel wisten, ende oock schuldig waar de ordre van sijn Majt. trouw ende oprecht aan sijn Edt. bekent te maken.

Doen vertrocken de hoffsgrooten, maar ick verlangde weer na de morgen, dewelcke was gecomen, dog het waar deselve leugens, gelijck den heelen tijd soo lang ick boven geweest waar, van haar gehoort hadden. En des anderen daaghs belaste ick weer mijn officiers vande wagt, dat sij sijn Majt. soude notificeren als dat ick nog gereet was, 't welck de hoffsgrooten hier boven genoemt hebbe aangenoomen te sullen doen, gelijck sij gedaan hebben, maar gem. hoffsgrooten rapporteerden mijn, datter nogh eenige coelien gebraacken, die gesamelt moste worden, ende morgen soude het seker sijn, datter niets soude ontbreecken. Dese bootschappers vertreckende eerst, quaemen door ordre des Keysers wederom een wijnig daer na, maar waren beschaemt en wouden niet meer liegen. Daerom bragten neffens haar Anthonius d' Orte ende Paulus van Coppenhage, dewelcke betuygden, dat soo van den Keyser gesonden wierden om mijn geselschap te houden, om dat alleen was, ende soo ick niet te vreden was off miscontentement hadde om daer te biijven, dat als morgen sekerlijck sou vertrecken, seggende dese bovengen. twee: Och off God gave, dat wij soo sekerlijck soude affgesonden worden, ende onder 't spreecken deser woorden, barstede de tranen uyt de oogen ende schreyden bitterlijck ende versogten adsistentie van gelt, 't welcq ick haar na vermogen ende volgende ordre van sijn Edt. in presentie vande hoffsgrooten ende mijn lascs. hebbe gegeven, waar voor sij twee gem. d'ed. Comp. en mijn seer beleeffdelijck bedankten. Oock voerde deselve twee persoonen met mij discours, dat den Keyser van den Bergh het hooft hadde laten affhouwen en dat hij van den Bergh in dienst van den Keyser was geweest, in qualiteyt als sijnde de opperste geweest van de geheele Keysers militie, maar sijn misdaet was, dat hij Francois van den Bergh sonder ordre eenige brieven hadde gesz. na Jaffna ende Cotjaer etc., welcke wierden aangehouden tusschen de 4 en 5 gravet, maar wiert den Keyser op het spoedigste ter hand gestelt, waar op den patient bovengem. moste compareren, maer ontkende de brieff te connen lesen, nogh deselve te bekennen. Nogtans heeft hij van den Bergh, gelijck hier voor gesz. is, justitie ontfaan. Nogh seyde deselve Anthonij en Paulus, dat niet lang bevoorens listen hadden geleyt om den Keyser te vergeven door fenijn dat in sijn hoff waar geworpen door sijn eygen natie, 't welck den Keyser gewaar was geworden, en liet sijn dispensiers en cocks tot de minste toe in 't openbaar spitten en hangen en voor den eliphant werpen, en daerom niemand van sijn eygen natie in sijn binnenhoff heeft, maar uytheemse natien, als Portugesen, Mooren, Caffers, Mallebaren ende andere swarte natien meer, als overcustse vissers en Madurese vissers, dewelcke den Keyser altijt eerst ordineert van de keyserlijcke cost te eeten en te drincken, en gegeten en gedroncken hebbende van de geprobeerde cost ende dranck moeten netto 3 uyren slapen; dan opstaande worden gevraagt na eenige pijn in 't lichaem, maer niet clagende, soo gaat den Keyser oock eeten en drincken van deselve geprobeerde cost ende dranck. Nogh hebben deselve Paulus en Anthonij geseyt, ende meer andere hoffsgrooten van den Keyser sijn eygen volcq gent. een Ranamohotale en een Jadenoere Rale etc., dat den Keyser uyt sustinue, om dat Draack zaliger soo geswollen was, soude vergeven sijn, heeft omtrent de dertig ofte veertig Cingalesen laten vermoorden ende om het leven brengen. Nog seyde deselve bovengen., dat den Keyser altemet droncken was, dan veele het ongeluck hadden gehad en haer leven verlooren, dogh het moorden waar altijt met de grooten geweest, eer ick tot Candia was gecomen, maar terwijl ick boven resideerden sijnder niet meer dan twee ofte drie ten hoogsten gedoot en om het leven gebragt, alsoo den Keyser over de geringe en arme luyden hem eenigsints erbermt. Oock seyden deselve bovengen. persoonen seker te wesen, dat den Keyser sijn swacke en wanckelbare regeringe staande hielt door een enckele vreese, die de verraders voor de wapens der e. Comp. hadden. Eindelijck versogten deselve bovengen. persoonen haar affscheyt van mijn, 't welck ick toestont, en belaste haer den Keyser opregt aan te dienen, dat ick gereet was ende soude mijn verlaten op 't keyserlijck woort, 't welck den Keyser mijn selver gegeven hadde ende belooft; soo niet, dat ick nogh ten dienste van de ed. Comp. en ter eeren van den Keyser mijn leven wilde verliesen, gelijck ick sijn Majt., doen de lestemaal voor hem verscheen, geproponeert hadde, en doen als nog mijn woord gesint was te presteren. Eyndelijck hebben haar affscheyt genomen, ende ick convoyeerde haar tot de poort van mijn logement, ende sij addresseerden haar na het keyserlijck hoff om den Keyser sulcx aan te dienen.

Soo dra was de dagh niet gecomen ofte den Keyser sijn hoffsgrooten seyden helaes! datter eenige coelien om de bagagie te dragen mancqueerden ende het oock seer geregent hadde, waar op ick aanstont seyde: Fiat, latense ontbreeken, ende ick liet alle de schenckagien van den Keyser buytens huys brengen, ende stelde deselve op een witte linnedoeck, ende liet ick door mijn lascs. een Dessave Oedepalate ende een Tompine Raterale ende Oedenoere Raterale met twee andere Rales te samen roepen, ende sij mijnwaert gecomen sijnde: Gijlieden hebt gisteren gewilt, dat ick een duysent ofte anderhalff coelien soude eysschen, ende om dat deselve wijnige, dewijl ick moet vertrecken, gebreecken, seyde ick: Gijlieden wort nog niet beschaemt over u leugentale en leugen spreecken, maer ick om dat wil den Keyser sijn woort soude waar wesen, soo soude ick die schenckagie, die bij haer gesien wierden affstaan, soo bij aldien tot deselve coelien gebraacken, ende wat aanginck den regen die gevallen was, conde mijn niet vreesachtig maken, maar soude de ordre van den Keyser uyt lieffde, al waar 't door vuur ofte vlam te loopen, obedieren en nacomen, en sulcx ten dienste van d'ed. Comp. De hoffsgrooten, die omtrent mijn huys haar wagten hadden, versogten dat de schenckagien soude laten bergen ofte weg sluyten, waar op mijn hembt ende Singalese cleeden van gramschap verscheurde en trock mijn Hollantse cleden aan om soo mijn adres tot den Keyser te nemen, 't welck ick niet hebbe gedaan om dat sij hoffsgrooten alle haar nederboogen en vernederden voor mijn.

Derhalven was mijn ordre vanden Keyser selver gegeven, maer 't heeft vertoefft vier dagen om den regen ende andere beletselen meer, dewelck vier dagen ick en mijn lascs. sustineerden, dat het vergiftige melcq (die sij hoffsgrooten bragten) was, door dien de honden, nog de coelien deselve melck niet wilde eeten, dogh moet bekennen dat noyt te vooren acht maanden lang sodanige melck gesien hadde, als sij hoffsgrooten vier dagen aan den anderen na mijn affscheyt vanden Keyser bekomen hadde, gebrogt hebben, waar over mijn lascs. het wilden clagen, dog verbood sulcx niet te doen, om dat wij op ons vertreck stonden, gelijck wij oock op den 5en dagh na dat mijn verloff van den Keyser had becomen, vertrocken, gelijk Anthony d'Orte en Poulus van Coppenhage door ordre van den Keyser quamen met nog verscheyde hoffsgrooten, en sij seyden dat den Keyser hadde g'ordineert, dat mijn bagagie soude laten binden, ende dat ick aenstont mijn na het hoff most begeven neffens haar, alsoo den Keyser buyten was en ick aldaar mijn affscheyt moste nemen, gelijck geschiede. Een wijnig van verre hebbe mijn cortoisie voor den Keyser gedaan op sijn Hollants ende Cingalees, met groote stemme onder den blauwen hemel uytroepende: God geve sijn Majt. een langdurige gesontheyt ende prosperiteyt tot vermeerderingh van sijn keyserlijke naam ende faam, ende als de tweedemael ter aarden viel, riep andermael met luyder stemme: God de Heer gelieven sijn Majts. edelen ende getrouwen Gouverneur, dewelcke resideert binnen het keyserlijck casteel Colombo te geven een eeuwige gesontheyt en welvaart, ende de derdemael ter aarde vallende hebbe geroepen: God den Heere sal den Keyser verleenen met sijn getrouwe Hollanders een eeuwige en gelucksalige vrede, waar door de landen en havenen van sijn Majt. en d' e. Comp. mogen floreren ende meer aanwassen, ende ten laasten hebbe ick sijn Majt. bedanckt met ontallicke danckbaerheden voor sijn keyserlijcke schenckagien, die ick selver van sijn Majt. ter eeren van d' e. Comp. hadde ontfangen, waar op soude vertrecken, maar eerst voor alle menschen die in 't openbaer daar stonden, volgens ordre van sijn Edt., hebbe niet connen nalaten onse Ambassadeurs ende eenige andere geringe te adsisteren uyt den gelde van d' e. Comp, mijn ten deele daar toe mede gegeven. Voor eerst hebbe geadsisteert Poulus van Coppenhage en Anthonij d'Orte, de welcke claagde en schreyde, ende Francois Has en Toedecolle; oock aen eenige Engelse, Franse ende Hollanders, dien ick niet kende, Portugees gelt omgedeelt en belaste, dat sij hetselve op de gesontheyt der ed. Comp. souden verteren, waarop veele geroepen hebben: Adiu, God beware d' e. Comp. altijt en den Ambassadeur.

Ter selver uyr vertrock ontrent derde halff uyr van Kanckerancketenoere, sijnde op Vrijdagh des namiddaghs, ende tot mijn convoy waren namentlijck een Oedepalate Dessave dewelcke van yder een geseyt wort den Keyser sijn leven, als wanneer sijn eygen natie de wapens tegens den Keyser opgenoomen hadde, gesalveert te hebben, een Egullity Raterale, een Attanacorale en vier a vijff Arackes met haar bijhebbende lascs., dog sonder tambelijnen, verblijvende des nachts tot Pallaua, na mijn gissinge, twee en een halff uyr van Kanckerancketenoere, dog bevond dat omtrent 4 maanden seer groot gebreck van zout en linnen was geweest,[16] gelijck verscheyde maelen alwaar resideerde ontrent den Keyser sijn hoff hadde hooren kermen en clagen, soo wel van de hoffsgrooten selver als van de slegte luyden,[17] oock in 't affcomen hebbe veele ende verscheyde nogh daerom hooren roepen. Vertreckende des morgens van Pallaua, quamen 's avonts tot Moligudde, als wanneer Egullity Raterale onder wegh door Oedepalate wiert affgesonden, om den Keyser te rapporteren, als dat mijn Singalese kleren hadde aangetrocken, om voor sijn Edt. gelijck ick sijn Majt. belooft hadde te compareren. Oock verbleven een nacht ter selver plaatse bovengen., en des morgens begaven ons wederom op wegh en quaemen tot Kapuyttewatte, alwaar mede een nacht verbleven. Oedepalate heeft tusschen Moligudde en Kapuyttewatte sijn affschijt versogt en genoomen; hij zijn afscheyt versoeckende, soo hebbe het hem toegestaan, maar ick versogt om eerst mijn afscheyt te nemen van den Keyser, 't welck soo geschiede, ende ick gebruyckte deselve woorden, die ick uytgeroepen hadde ontrent den Keyser en sijn hoff. Denselven Oedepalate na veel zegeningen ende omhelsinge scheyde met weemoedigheyt ende betoonde omtrent den Keyser ende d'e. Comp. innerlijck eu uyterlijck genegentheden, gelijck altijt de wagt bij mij gehad hebbende oock betuygt hadde.

Onderwegen hebbe mede gesien ende gehoort, dat de Cingalesen boven de grooten bergh na Candia niet mensen, maer slimmer als beesten sijn[18] ende genegen meer tot den Keyser selver als tot de hoffsgrooten, door dien deselve haar soo stroopen en villen, dat niets connen behouden tot haer lijfftogt ofte lichamelijcke nootdruft, maar aan dese sijde ofte cant beneden den bergh wensen de Cingalesen altijt na de optogt van de Hollanders ende wensen deselve op haer hoofden te dragen, en dat om dat den Keyser geen goede regeringe heeft, maar d' e. Comp. soude dan haer troost ende genoeg wesen tot onderhoud voor wijff en kinderen door haar goede regeringe. Niet dat sulcke clagten mij alleen op den wegh hebben inde ooren gekloncken, maar ook tot Candia, als ontrent den Keyser sijn hoff resideerde.

Des morgens vertreckende daer van daan na Ruanelle, hebbe onderwegen 2 a 3 onser gevangene gesien, maer als vooren gesz. naackt en bloot, bij na gelijck sijnde wilde menschen. Des avonts waren wij gecomen tot Ruanelle, alwaer 's nagts verbleven ende des morgens vertrocken na Citawaacke, alwaar oock omtrent den avond sijn gecomen, en door het opperhooft Bemmewatte Tinneconnerale mij sijn onderhebbende officieren toegesonden, waar door mij deselve liet vragen ofte ick aldaar wilde vernaghten, ofte hoe ick het verstont, het soude hem lieff en aangenaem sijn, dewijl ick selver met den Keyser sijn ordre was affgecomen, soo hadde hij volgens bekentenisse geen authoriteyt, antwoordende seyde: Soo het de monsrs. verstaan, ick was en ben gereet ten dienste van d' ed. Comp., waar op sijn officieren gevraagt hebben door ordre van den selven Bemmewatte, ofte niet noode waar en mijn de voeten niet seer deden, maar antwoordede andermael, dat gereet was ende geen pijn en voelde. Niet te min door de stercke slagregen, ende met een oock den avond naderde, soo versogt mijn den gem. Sr. Tinneconnerale om aldaer te vernagten, gelijck geschiede, ende conde morgen op mijn gemack vertrecken na Orwevel, soo bovengem. Bemmewatte recommandeerde ende versogt om dat oock de bloetsuygers minder souden wesen, waarop des morgens vertrocken met het convoy van dese navolgende officieren: een Attanacorale, twee Arackes van Oedepalate met haer bijhebbende lascs., dewelcke mij van bovenaff geconvoyeert hebben tot de laaste gravet van Hijtewake. Daar beneffens was nog Sr. Tinneconnerale oock met alle sijn lascs, tot convoy van d' ed. Comp. en mijn persoon tot de laaste selvige graveth, van waar de bovengen. haar afscheyt genoomen hebben, ende weder keerden na boven, ende Sr. Tinneconnerale belasten sijn officieren en lascs., dat mijn souden convoyeren tot Orwevel, waerom ick andermael versogt mijn affscheyt te nemen eerst van den Keyser, daer na van bovengen. opperhooft, gelijck geschiede, ende van daar vertreckende ben des achtermiddaghs g'arriveert tot Orwevel, alwaer eenige chergien over mijn comste geschooten wierden, ende oock door de officieren jngehaalt en verwillecomt. Aldaar rustende oock een nagt, vertrock met een Sergeant ende 6 soldaten na Colombo, ende omtrent de pas Nachlegam gecomen sijnde, wierd door seker Capt. Luytt. verwellecomt ende jngehaalt, ende omtrent 2 uyren des naarmiddaghs op Vrijdagh was gecomen in salvo, te weten alhier, ende sijn Edt. in goede dispositie vindende ende aanschouwende was soo seer verblijd, dat mijn persoon niet conde in toom houden ofte bedwingen, en daar door had oock geen capaciteyt gehadt om sijn Edt. volcomen rapport ofte satisfactie te geven van 't geene eensdeels met mijn ooren gehoort hadde, anderdeels met mijn oogen gesien. Volgens mijn sustinue toonde den Keyser oock gelijck door meenigvuldige teeckenen bevonden hebbe, dat hij soude bij aldien hij conde, banqueroet speelen, ofte achter uyt varen en tot niemand anders dan tot sijn getrouwe Hollanders ofte d' e. Comp. sijn toevlugt soecken ende nemen. Oock soo toonde seecker Gopale Modiace, sijnde een Moor ende dat in hooge estime bij den Keyser, altijt goede genegentheyt tot d' e. Comp.

Eyndelijck tot sodanige een reys en ambassade can d' e. Comp. geen persoon te stout ofte te assurant in 't spreecken emplojeren; hoe stouter en assuranter hoe beter het voor d' e. Comp. ende den Keyser is, want een vrijmoedigh en assurant persoon can het herte van den Keyser winnen, ende dat door cloeckmoedigheyt ende opregt rapporteren.

Concluderende, soo verclare alles 't geene hier voor gesz., de opregte en cincere waarheyt te wesen, dogh mijn cleen verstand ende jonge jaren versoecke ick ondergesz. dat sijn Edt. gelieve te excuseren ende te considereren, bij mij sijnde onderteeckent ende besegelt, op Sondagh den 15en 9bris[19] inden jare 1671, in't casteel Colombo, ick die was, ben en blijve de alderminste ende verobligeerden dienaar ende portadeur van d' e. Comp. en sijn Edt.

Was get. Henricus van Bijstervelt. Actum ut supra 15en 9bris a 1671.

Lager met desselfs gewoonelijcke signature in roode lacke bevestigt.

Glossarium

Adigaer: Tweede in rang na de Dessave.

Aracke, Araatje, Arachchi: Lagere militaire rang.

Attanakorale: Assistent districtshoofd.

Dessave: Gouverneur van een provincie, ook Dessave geheten. De term werd zowel door de Singalezen als de VOC gebruikt. Verwant aan het Maleise woord desa.

Fenijn: Vergif.

Gravet: Grenspost.

Gorgelet: Kruik.

Korle: District. Onderverdeling van een Dessave.

Korale: Districtshoofd.

Lascs, Lascarijnen.: Inheemse soldaten.

Mallebaren: Tamils.

Modeljaar, Modliaar, Mudaliyar: Militaire rang boven die van Aracke.

Mohoterale, Mohottala, Mohottiar: Secretaris aan het hof van Kandy.

Ole, ola: Palmbladmanuscript.

Pagger: Pallisade, meestal met aarden wallen aan de binnenzijde.

Portedeur: Boodschapper.

Rale: Singalese aanspreektitel voor iemand met een hoge functie of van adelijke geboorte.

Raterale: Singalese aanspreektitel voor iemand met een functie op het niveau van een districtsgouverneur.

Tablelineros: Trommelaars.

Wannias: Stammen levend in de Vanni, het gebied in het noorden van Ceylon, ten zuiden van Jaffna.

Personen

Francois van den Bergh: In 1658 door gouverneur Van der Meijden als ambassadeur naar Kandy gezonden. Trad in dienst van Raja Singha na verliefd te zijn geworden op een Kandiaanse. Werd militair bevelhebber in Kandy maar werd daar in 1670 onthoofd omdat hij zonder toestemming van Raja Singha brieven had gestuurd naar de VOC forten in Jaffna, Trincomalee en Batticaloa.

Dom Joan da Costa (1605-1677): Singalees-Portugees met veel kennis van Ceylon, als senior adviseur in dienst van de Compagnie.

Hendrick Draeck: Als luitenant in 1663 als gezant naar Kandy gestuurd. Zeer geliefd bij Raja Singha en daarom vastgehouden. In 1670 in Kandy overleden. Vanwege zijn 'opgeswollen' staat werd door Raja Singha vergiftiging vermoed en liet hij een aantal koks executeren. Draecks lichaam werd met alle eer naar Colombo gezonden.

Rijcklof van Goens: Gouverneur van Ceylon, admiraal (bevelhebber ter zee) en veldoverste (bevelhebber ter land) van de 'westerkwartieren' van 1662 tot 1675. Gouverneur-generaal van de VOC van 1678 tot 1681.

Rijcklof van Goens de Jonge: Arriveerde in 1670 in Ceylon als beoogd opvolger van zijn vader. Gouverneur van Ceylon van 1675 tot 1679.

Frans Has: Vaandrig Frans Has ging al in 1651 onder gouverneur Van Kittensteyn als gezant naar Kandy met geschenken. Kwam toen terug met o.a. een tamme olifant. Tijdens een missie in 1656 wekte hij de toorn op van Raja Singha en werd in Kandy vastgehouden.

Gerard Hulft: Bevelhebber van de VOC bij het beleg van Colombo. Sneuvelde daar door een schot van een scherpschutter.

Anthony d' Orte: Singalees-Portugese ambassadeur van de VOC met meerdere missies naar Kandy in de jaren '60. Stond in de gunst van Raja Singha, maar mocht vanaf zeker moment niet meer terug naar Colombo. William Hubbard, gevlucht uit Kandy in 1703, meldde dat hij toen nog leefde en geliefd was bij Raja Singha's opvolger Wimala Dharma Suriya II.

Raja Singha II: Koning van Kandy van 1635 tot 1687. Door Van Bijstervelt Keyser genoemd.

Bemmewatte Tinneconnerale: Beminiwatta Tennekoon. Kandiaanse generaal en dessave, door de VOC Tinnecon genoemd, was al ambassadeur namens Kandy in de tijd van gouverneur Van Kittensteyn. Hij is degene die het VOC garnizoen van Arandore overviel en gevangen nam. Kreeg later ruzie met Raja Singha en liep in 1676 over naar de VOC.

Toedecolle: Tudugalle Madduma Rala, een Singalees in dienst van de VOC en recent als gezant naar Kandy gezonden.

Plaatsen

Ampittie: Plaats even ten zuiden van Kandy. Het huidige Ampitiya.

Arandore: Het dichtst bij Kandy gelegen fort van de VOC, gelegen aan de bovenloop van de Kelani rivier. In 1665 veroverd op de Portugezen op verzoek van Raja Singha. In 1670 door de Kandianen veroverd op de VOC. Bij het beleg van het fort werd het garnizoen van 50 Hollandse soldaten onder vaandrig Hans Steenbeek een vrije aftocht beloofd naar het fort van Ruanelle maar werd onderweg aangevallen door Kandiaanse troepen onder generaal Tennekoon. Teruggekeerd naar Arandore gaven zij zich over en werden gevangen genomen. Arandore werd later weer ingenomen door de VOC maar in 1681 weer verlaten toen de VOC zich definitief terugtrok naar de kustgebieden.

Bata: Batavia, hoofdkwartier van de VOC in Azië.

Battecaloa: Batticaloa, fort van de VOC aan de oostkust van Ceylon.

Candia: Hoofdstad van het Koninkrijk Kandy in het binnenland van Ceylon. Residentie van Raja Singha.

Citawaecke: Seethawaka. VOC fortje aan de Kelani rivier, hemelsbreed zo'n 40 kilometer van Colombo. Na de val van Arandore gelaten aan de Kandianen. Bij het huidige Avissawella

Colombo: Hoofdkwartier van de VOC in Ceylon.

Cotjaer: Kottiyar. De baai bij fort Trincomalee.

Gourbevele, Gurubewilla, Goenawille, Langevelle: Kleine fortificatie aan de Kelani rivier ten oosten van Colombo bemand met VOC soldaten.

Jaffa: Jaffna, Jaffnapatnam: Handelspost van de VOC in het noorden van Ceylon.

Kanckerancketenoere: Het huidige Hanguranketha, ongeveer 30 kilometer ten zuidoosten van Kandy, en beter verdedigbaar. Raja Singha had hier een paleis waar hij zich had teruggetrokken na de rebellie tegen zijn bewind in de jaren '60.

Maoe: Plaats even ten noorden van Kandy. Het huidige Mahaiyawa.

Madura: Madurai in India.

Nachlegam: Een van de vier voornaamste toegangswegen tot Colombo.

Oedepalate: District ten westen van Kandy.

Ruanelle: VOC fortje in de jungle aan de Kelani rivier, ongeveer halverwege Kandy, in 1665 veroverd op de Portugezen. In 1670 aan de Kandianen gelaten. Het huidige Ruwanwella.

Saffragam: Provincie ten zuiden van Kandy, rond het huidige Ratnapura.

Referenties

  1. Door de Kandianen krijgsgevangen genomen VOC soldaten van het fortje Arandore. De VOC en Kandy waren bondgenoten tegen de Portugezen, maar sinds de laatsten van het eiland verjaagd waren stond het bondgenootschap op losse schroeven. Arandore was door de VOC op de Portugezen veroverd, maar was niet alleen in verdedigend maar ook in aanvallend opzicht strategisch gelegen ten opzichte van Kandy. Kandiaanse troepen onder generaal Tennekoon veroverden het daarom in 1670. Het garnizoen van zo'n 60 Hollandse soldaten en ruim 100 lascarijnen (inlandse soldaten) uit Matara onder vaandrig Hans Steenbeek was een vrije aftocht beloofd maar werd overvallen en gevangen genomen. Gouverneur Van Goens beschouwde dit als verraad maar vond het diplomatiek verstandiger om er van uit te gaan dat het door een anti-VOC factie aan het hof van Kandy was uitgevoerd, zonder toestemming van Raja Singha. Robert Knox zegt in zijn An Historical Relation of the island Ceylon dat het wel degelijk op zijn bevel was gebeurd.
  2. Ambassadeurs van de VOC naar Kandy werden meestal heel lang opgehouden bij de grensposten, en eenmaal aangekomen mochten ze vaak niet terugkeren.
  3. Ongunstige dagen volgens de astrologie.
  4. Als luitenant in 1663 als gezant naar Kandy gestuurd. Zeer geliefd bij Raja Singha en daarom vastgehouden. In 1670 in Kandy overleden. Vanwege zijn 'opgeswollen' staat werd door Raja Singha vergiftiging vermoed. Zijn lichaam werd met alle eer naar Colombo gezonden.
  5. De inheemse VOC soldaten uit Matara die deel uitmaakten van het gevangen genomen garnizoen van Arandore.
  6. Dit was onwaar, maar dat Raja Singha geen opvolging had werd door Van Goens richting Batavia gebruikt als argument dat na zijn dood de VOC zijn rijk zou erven, zoals de Portugezen het rijk van Kote hadden geerfd. Dat Raja Singha wel degelijk een zoon had kwam na zijn dood voor de VOC als een verrassing.
  7. Een eeuwige vrede zou het niet worden, maar het was goed zoals het was.
  8. Gouverneur-Generaal van de VOC in Batavia, Joan Maetsuycker
  9. Gouverneur van Ceylon, Rijcklof van Goens.
  10. Gerard Hulft. Bevelhebber van de VOC troepen die Colombo op de Portugezen veroverden.
  11. Van Bijstervelt krijgt Singalese kleding van de Keizer.
  12. Een zwaard trekken in het bijzijn van de Keizer is niet toegestaan.
  13. In de hoop dat Van Bijstervelt zich zou misdragen en de woede van de Keizer opwekken.
  14. Als de VOC zich rustig zou houden.
  15. 7bris = juli
  16. Het gebrek aan textiel en zout (uit India) was het gevolg van de sluiting van de havens van Kottiyar en Puttalam door de VOC, wat weer een respons was op de verovering van Arandore en de gevangenneming van het garnizoen door Kandy.
  17. Gewone mensen.
  18. Vedda's. De vroegste bewoners van Sri Lanka, levend in de bossen in het binnenland.
  19. 9bris = november