< Romeinse Burgeroorlog
Dit is een overzicht van de (vertaalde) paragrafen van boek II

149 - 150 - 151 - 152 - 153 - 154

Zo eindigde dan nu G. Caesar zijn leven op die dag van Maart, die de naam Idus draagt, en ongeveer overeenkomt met het midden van de maand Anthesterion. En het was juist deze dag geweest, die hij naar de voorspelling van de waarzegger niet zou overleven. Caesar had toen in de vroege morgen aan deze man spottenderwijze de woorden toegevoegd: "welnu de Idus zijn aangebroken," waarop de waarzegger in het minst niet bedremmeld geantwoord had: "maar zij zijn nog niet om." Evenwel, hoe groot ook het zelfvertrouwen mocht zijn, waarvan de waarzegger bij zijn voorspelling blijk gaf, Caesar stoorde zich al evenmin aan zijn voorspellingen als aan de andere voortekenen, waarvan ik boven melding maakte, maar begaf zich op straat, en - vond de dood in het zesenvijftigste jaar van zijn leven.

Caesar was een man, die in alles door de fortuin buitengewoon begunstigd en door zijn goede genius beschermd de grootste daden verrichtte, zodat hij met recht vergeleken mag worden met Alexander.

Beiden toch waren roemzuchtig en dapper zonder weerga, snel op hun doel afgaand, stoutmoedig in het trotseren van gevaren, hun lichaam niet sparend en niet minder vertrouwend op vermetelheid en geluk dan op krijgskundige bekwaamheid. Alexander legde de lange weg door de woestijn in de heetste tijd van het jaar naar het orakel van Ammon af, en schreed voorspoedig langs de kustrand van de Pamphylische zeeboezem, doordat de zee van zijn pad werd afgeslagen; de god namelijk, die hem beschermde, hield zolang de golven terug, totdat hij voorbij was, evenals deze het had doen regenen op zijn tocht door de dorre zandstreek. In Indië bevoer hij een zee, waarop zich vóór hem nog geen schip had gewaagd, en beklom hij het eerst een stormladder en sprong alleen op de vijandelijke muur, waar hij 13 wonden ontving, en altijd onoverwinnelijk beëindigde hij elke oorlog meestal in één of twee slagen. In Europa bedwong hij niet alleen vele barbaarse stammen, maar onderwierp hij ook het zo vrijheidlievende Griekse volk, dat de nek niet licht kromde onder het juk van een heerser en zich dan ook beroemen kon, vóór hem nooit iemand anders gehoorzaamd te hebben. Alleen moet, wat Philippus aangaat, in zover een uitzondering gemaakt worden, dat hij, hoezeer voor korte tijd, het gezag over de Grieken in handen heeft gehad, waaraan deze echter de schoonklinkende naam van "hegemonie in de oorlog" gaven. Wat Azië betreft, dit heeft Alexander zo goed als geheel doorkruist, en, om 't in een paar woorden samen te vatten, de macht, die hij ontwikkelde, werd dermate door het geluk begunstigd, dat er geen land was of hij veroverde het, zodra hij het maar gezien had; en terwijl hij plannen en ontwerpen smeedde om het nog overige gebied te bemachtigen werd hij in de uitvoering hiervan alleen door de dood verhinderd.

Voor Caesar legden zich de baren van de Ionische zee, zodat deze, hoewel het midden in de winter was, een bevaarbaar en kalm oppervlak vertoonde; en op zijn tocht naar Britannië stak hij de westelijke oceaan over, die nooit tevoren iemand bevoer en gelastte zijn stuurlieden, toen zij tegen de krijtrotsen van de Britten strandden, de schepen stuk te slaan. Bij een andere gelegenheid trotseerde hij de door de storm opgezweepte golfslag in een kleine boot midden in de nacht, en verzocht de stuurman, gerust de wind in het zeil te laten spelen en meer op Caesars geluk dan op de zee te vertrouwen. Dikwijls is het voorgekomen, dat hij als de enige midden uit een drom van vreesachtigen op de vijanden in sprong en alleen in Gallië is hij wel dertigmaal persoonlijk slaags geraakt. Hier streed hij zolang totdat hij 400 stammen onderworpen had, alle behorende tot het Keltische volk, een ras, dat de Romeinen zulk een vrees inboezemde, dat in de wet, waarbij vrijdom van krijgsdienst was toegestaan aan priesters en bejaarden, uitdrukkelijk een uitzondering was gemaakt wanneer een oorlog met de Kelten op til was; in zulk een geval mochten dus noch bejaarden noch priesters zich aan de militaire dienst onttrekken. Toen hij in Alexandrië oorlog voerde, stond hij eens alleen, van al de zijnen verlaten, op een brug te midden van een dichte drom van vijanden. Plotseling wierp hij zijn purperen mantel af en sprong in zee, waarin hij van links en rechts door de vijanden werd nagezeten; maar nu wist hij, terwijl hij in de zeeboezem rondzwom en slechts bij tussenpozen zijn hoofd boven water stak om adem te halen, zich geruime tijd voor hen verborgen te houden; eindelijk gelukte het hem een bevriend schip te grijpen: hij strekte de handen uit, vertoonde zich en was gered.

Tot het voeren van de burgeroorlogen zag hij zich genoopt hetzij, zoals hij zelf placht te zeggen, omdat hij anders vreesde er zelf het leven bij in te schieten, hetzij omdat zijn eerzucht, die hem de opperheerschappij wilde doen verlangen, hem geen rust liet. In deze oorlogen nu kwam hij te staan tegenover grote en talrijke legers, en dat niet van barbaren maar van Romeinen, in een tijd, toen deze op het toppunt waren van roem en voorspoed. En hij zegevierde over allen waarbij ook hij evenals Alexander elk afzonderlijk in één of twee slagen het veld deed ruimen. Weliswaar bleek zijn leger niet als dat van Alexander bij voortduring onoverwinnelijk te zijn. Zo bijvoorbeeld ter gelegenheid, dat die grote ramp zijn soldaten trof onder aanvoering van Cotta en Titurius, waarbij de Kelten een schitterende zege behaalden, voorts in Hispanië, waar Petreius en Afranius zijn troepen zo insloten, dat zij weinig van belegerden verschilden, vervolgens bij Dyrrhachium en in Afrika, waar zij formeel op de vlucht gingen, en eindelijk in Hispanië, waar zij door een panische schrik werden bevangen, toen zij tegenover de jongen Pompeius stonden. Maar Caesar zelf toonde zich altijd onverschrokken en bleef in elke oorlog tenslotte overwinnaar.

Zo wist hij het ganse gebied van de Romeinen, dat zich toen reeds van de westerstranden tot de rivier de Eufhraat over landen en zeeën uitstrekte, deels door geweld deels door zachtzinnigheid onder zijn scepter te brengen en een rijk te stichten, op veel steviger en hechter grondslag dan Sulla. Inderdaad, ondanks alle verzet, was hij in het bezit van het koningschap, al droeg hij daarvan ook niet de titel. Maar evenals Alexander werd hij uit het leven weggerukt op een ogenblik, toen hij van andere grote oorlogsplannen zwanger ging.

Beiden hadden het geluk over legers te beschikken, die aan bereidwilligheid en goedgezindheid jegens hun aanvoerders leeuwenmoed in de strijd paarden, hoezeer het soms is voorgekomen, dat zij tengevolge van de afmattende inspanningen weerbarstig en oproerig werden. Elk van beiden werd na zijn dood door zijn soldaten diep betreurd; zij gevoelden, dat zij een onherstelbaar verlies geleden hadden en achtten hen goddelijke eerbewijzen waardig. Beiden waren door de natuur met een schone en rijzige gestalte begiftigd. Hun beider afkomst was van Zeus; de een toch was een Aeacide en Heraclide, de ander een afstammeling van Anchises en Aphrodite. Waren beiden in hun grenzeloze eerzucht altijd strijdvaardig waar het de kamp met hun tegenstanders gold, zo waren zij echter ook spoedig geneigd om twisten bij te leggen. Genadig en vergevingsgezind tegenover overwonnenen stapelden zij op hue zachtmoedigheid nog weldaden bovendien; de enige wens van hun harten was overwinnen en heersen.

Tot zover gaat de vergelijking tussen beiden geheel op; alleen ontwaren wij verschil, wanneer wij letten op het uitgangspunt, van waaruit elk van hen de eerste schreden heeft gedaan, die tot de wereldheerschappij zou leiden. Alexander was reeds vanzelf op een troon geplaatst en heerste over een rijk, dat door Philippus al tot een aanzienlijke hoogte was opgevoerd; Caesar daarentegen was een ambteloos Romeins burger, die, hoe aanzienlijk en voornaam ook van afkomst, in geen deel door de fortuin met rijke middelen gezegend was.

Beiden waren volmaakt onverschillig waar het voortekenen betreffende henzelf gold en toornden niet tegen de waarzeggers, die hen hun naderend einde voorspelden; ook deden zich bij herhaling aan beiden juist dezelfde tekenen voor, die bovendien gelijken uitslag hadden. Want bij het offer van elk van hen ontbrak tweemaal een stuk aan de lever en wel de eerste maal zo dat daarin een voorspelling opgesloten lag omtrent een gevaar, dat hen op de rand van het verderf zou brengen. Het overkwam namelijk Alexander in het land van de Oxydraciërs, dat hij vóór de andere Macedoniërs de vijandelijke muur beklom en, toen de ladder beneden hem gebroken was, boven op de muur geheel alleen achterbleef, waarna hij zo vermetel was om een sprong te wagen, die hem midden onder de vijanden bracht. Hier werd hij toen zwaar in zijn borst gewond en ontving een zo hevige knotsslag op zijn hals, dat hij op het punt stond van in elkaar te zakken; ternauwernood werd hij daarop door de Macedoniërs gered, die inmiddels, door vrees bevangen, de poorten hadden weten open te breken. En Caesar beleefde het in Hispanië, dat zijn troepen tegenover de jonge Pompeius door panische schrik aangegrepen slechts aarzelend de strijd ingingen. Hierop sprong Caesar zelf voor allen in het midden tussen beide legers en ontving tweehonderd speerworpen op zijn schild; eerst toen begonnen zijn soldaten zich te schamen en kwamen vol vrees voor het leven van hun aanvoerder aangestormd en redden hem op het uiterste ogenblik uit alle gevaar.

Terwijl zo dus bij het eerste offer het ontbreken van een leverlap voor hen beduidde, dat zij in het uiterste levensgevaar zouden geraken, voorspelde deze omstandigheid bij het tweede offer hun dood. Want toen Apollodorus voor zich vrees koesterde van de zijde van Alexander en Hephaestion, zei hem de waarzegger Peithagoras, na de ingewanden van het offerdier beschouwd te hebben, dat hij gerust alle vrees kon laten varen, daar beiden weldra uit het land van de levenden zouden verdwenen zijn. En toen nu inderdaad Hephaestion spoedig gestorven was, maakte Apollodorus zich bezorgd, dat de koning lagen werden gelegd, en besloot hij hem met de voortekenen in kennis te stellen. Maar Alexander glimlachte bij het vernemen van hetgeen hem boven het hoofd hing en informeerde zich nader bij Peithagoras naar de betekenis van het voorteken. Toen deze hem nu zei, dat het wonderteken zijn naderend einde voorspelde, glimlachte hij weer en had slechts woorden van lof zowel voor de goede gezindheid van Apollodorus als voor de vrijmoedigheid van de waarzegger.

Toen Caesar voor de laatste maal het senaatsgebouw zou binnentreden, en zich aan hem dezelfde tekenen vertoonden, zoals boven door mij is verhaald, dreef hij daarmee de spot door te zeggen, dat soortgelijke zich ook reeds aan hem in Hispanië hadden voorgedaan. Daarop antwoordde hem de offerpriester, dat ook toen zijn leven reeds in doodsgevaar had verkeerd, maar dat nu het voorteken nog in veel hogere mate op een dodelijke afloop wees. Dit vrijmoedig woord noopte Caesar ten tweede male een offer te doen aanrichten, doch dit duurde hem zo lang, dat hij de uitslag niet afwachtte, maar in arren moede het gebouw binnenging en - vermoord werd.

Hetzelfde nu overkwam ook Alexander, Toen deze namelijk met zijn leger uit Indië naar Babylon terugkeerde en reeds de stad naderde, gaven de Chaldaeërs hem de raad zijn intocht in de stad vooralsnog uit te stellen. Alexander antwoordde hun met de bekenden jambische versregel: "Die 'n gunstig lot voorspelt, staat als profeet het hoogst."

Nu lieten echter de Chaldaeën ten tweede male hun waarschuwende stem horen; zij rieden hem om althans niet aan de westzijde met zijn leger de stad binnen te trekken, maar dan liever om de stad heen te marcheren en voor zijn intocht de oostelijke poort te kiezen. Dit antwoord noopte hem in zoverre op hun verzoek in te gaan, dat hij de mars om de stad aanvaardde, maar toen hij hier op plassen en moerassen stiet, liet hij in arren moede ook hun tweede orakel voor hetgeen het was en besloot de stad aan de westzijde binnen te trekken. Na aldus dan toch zijn intocht gehouden te hebben, voer hij de Eufraat af tot de rivier de Pallacopas, die de Eufraat opneemt en dan nog een eindweegs voortloopt, om zich ten slotte in moerassen en poelen te verliezen. Uit het bestaan van dit kanaal spruit voor het Assyrische land het beletsel voort om over een zekere uitgestrektheid bevochtigd te worden. Daarom vormde Alexander het plan deze stroom af te dammen en voer tot dat doel stroomafwaarts. Zo was hij dus niet alleen behouden Babylon binnengetrokken, maar had het ook weer behouden verlaten en op grond van deze feiten lachte hij, naar men wil, de Chaldaeën in hun gezicht uit. Echter was het door het noodlot voorbeschikt, dat hij spoedig hierna weer naar Babylon zou terugkeren om aldaar zijn dood te vinden.

Evenzo lachte ook Caesar toen de waarzegger hem de dag van zijn doods voorspelde. Want op diens waarschuwing zich voor de Idus van Maart in acht te nemen, gaf hij, toen deze dag was gekomen, spottend ten antwoord: "welnu, de Idus zijn aangebroken" - en toch vond hij op die dag zijn dood. Zo dreven beiden op gelijke wijze met de voortekenen, die henzelf betroffen, de spot; de een zo min als de ander toornde tegen de waarzeggers, die hun het hun wachtende lot voorspelden, maar evenwel hebben beiden bij de uitkomst de onafwendbaarheid van de orakelspreuken ondervonden.

Beiden waren grote beminnaars van de beoefening van de wetenschappen en schone kunsten, zowel vaderlandse en Griekse als vreemde. Zo heeft Alexander bij de Indiërs zich veel beziggehouden met de studiën van de Brahmanen, die in Indië, evenals de Magiërs bij de Perzen, voor hemel- en sterrenkundigen en voor geleerden in alle goddelijke en menselijke kennis doorgaan; en zo heeft Caesar, toen hij in Egypte vertoefde en Cleopatra op de troon plaatste, de wetenschap van de Egyptenaren bestudeerd, en deze kennis dienstbaar gemaakt aan vele zaken op het gebied van de kunsten van de vredes, die bij de Romeinen verbeteringen behoefden. Hiertoe behoort o.a. de verbetering van de tijdrekening, die, tengevolge van de toenmaals nog steeds in zwang zijnde gewoonte om schrikkelmaanden in te voegen, aan grote onregelmatigheden mank ging. Hij regelde namelijk naar het voorbeeld van de Egyptenaren het jaar, dat toen nog naar de loop van de maan berekend werd, naar de loop van de zon.

Ten slotte mag worden vermeld, dat geen van de samenzweerders tegen Caesars leven aan zijn gerechte straf is ontkomen. En zo het hem te beurt viel dat zij allen voor hun euveldaad bij zijn zoon hebben geboet, desgelijks is aan de moordenaars van Philippus door Alexander het veroordelend vonnis voltrokken.