De Bondsfeesten te Utrecht.
Utrechts versierde straten en de schoone dreven van het Sticht waren Zaterdag en Zondag vervuld van het vroolijk feestgedruisch van duizenden wielrijders.
De Algemeene Nederlandsche Wielrijdersbond heeft gefeest, schitterend gefeest. De herinneringen uit vroegere dagen, een decennium en meer jaren geleden, zijn weer verlevendigd, maar oneindig grootscher was nu de uiting, krachtiger sloeg nu zijn levensader.
Toen telde de Bond, reeds een sterke loot, zooveel honderden leden als nu duizenden. Met de meerdere volmaking van het rijwiel hield de toeneming van het ledental gelijken tred en thans – de A. N. W. B. veranderde sedert van wezen en werd toerbond bij uitnemendheid – is hij geworden de groote georganiseerde wielrijdersmacht van Nederland.
De eerste jaarlijksche vergadering na den overgangstoestand, onder het nieuwe regime, is volkomen geslaagd.
In groote colonnes trokken de cyclisten naar het centrum van ons land, naar Utrecht. Honderden en nog eens honderden kwamen op, het was een reusachtige revue, een verbroedering van alle standen door de sport, het was één voor allen, allen voor één.
De Bondtocht van Rotterdam.
Als langs de draden van een reusachtig web gingen de feestelingen uit alle deelen des lands op naar de feeststad, sommige afdeelingen, de verst verwijderde, reeds Vrijdag, het meerendeel Zaterdag.
Ook Rotterdam en omgeving leverde zijn contingent en van het Beursplein vertrok Zaterdagmorgen om 7 3/4 uur, onder heel veel belangstelling, een 50-tal wielrijders, meerendeels getooid met een roset in groen en wit, de Rotterdamsche kleuren.
Vóór het verlaten van de gemeente waren er nog een twintig bijgekomen en onder de goede leiding van den consul, den heer L. Laboyrie, peddelde men in de richting van Gouda.
Het geflonker van de mooi gepoetste karretjes, het sans-gêne sportcostuum, de blijde gezichten van de feestelingen, dat alles maakte een prettigen indruk.
Het was een opgewekte, een aangename tocht door het Hollandsche landschap, badend in zomerweelde, overwelfd door wolkloos blauwe luchten; intens mooi die rustieke huisjes, verscholen in welig groen, verrukkelijk die vergezichten over sappige weiden met grazend vee.
Het rijwiel brengt ons tot de natuur.
Maar na Gouda kon men vertellen van „Hoe warm en hoe stoffig het was.”
Met een 30-tal bondsleden uit Den Haag en Gouda vermeerderd ging het over Haastrecht, Oudewater, Montfoort en De Meern naar het einddoel, dat door de meesten in uitstekende conditie tegen halféén bereikt werd.
In de stad, maar vooral in de ruime Maliebaan, vóór café Buitenlust, de plaats van samenkomst van de deelnemers aan de verschillende bondstochten, was het een drukte van belang. Heel Utrecht vierde mee het groote feest van den Bond. Uit vele huizen wapperde de driekleur en allerwegen zag men toepasselijke versieringen.
Om 1 uur vertrok een bondstocht onder leiding van den heer H. C. v. Mansvelt naar Loenen langs de pittoreske oevers van de Vecht.
Gelijktijdig hiermee had een tocht plaats naar Driebergen en de piramide van Austerlitz onder de hoede van den consul De Jong.
Maar de clou werd gevormd door den boottocht langs de Vecht naar Loenen, (terug per extra-trein) en de drie bondstochten om 1 uur, halftwee en twee uur naar het beroemde huis Ter Haar, eigendom van baron Van Zuylen van Nijevelt.
De boottocht langs de Vecht had eigenlijk meer het aanzien van een vlootrevue. De deelneming hieraan toch was zoo groot dat drie salonbooten, de „Ceres”, de „Dolfijn” en de „Mercurius” nauwelijks alle liefhebbers konden bevatten.
Om halftwee ging het met volle muziek en spontaan vreugde-gejubel van de Vechtbrug.
Hoe heerlijk mooi was het langs de vredige Vecht. Wat goddelijke natuur-impressies deed men daar op. Na den tocht van ’s morgens was het een verademing rustig te glijden langs de met riet omzoomde oevers, zich te verdiepen in de innig schoone, steeds afwisselende natuurtafreelen.
Door de welgelegen dorpen Zuilen, Maarssen en Breukelen kwam men aan het buiten van den vriend van alle sportsmen, den alombekenden Dudok De Wit, bijgenaamd Kees de Landlooper, de Tippelaar enz. Die meest excentrieke, maar joviale en hartelijke vriend van allen zou wel weer iets „uithalen”, daar was men het over eens.
En werkelijk, toen de booten Slangevecht passeerden, stond Kees zoo ongeveer als een Chinees gekleed aan den oever en bracht zijn sportbroeders saluutschoten, terwijl een met bloemen versierd rad boven zijn hoofd wentelde. En toen de laatste boot, de „Dolfijn” voorbijstoomde, sprong de leuke zonderling pardoes te water. Een echte waterchinees dus.
Na aankomst te Loenen wandelden de passagiers naar het station Loenen–Vreeland en keerden naar Utrecht terug met een extra-trein.
Tegen halftwee vertrok van de Maliebaan de laatste van de drie, een 300 man sterke stoet in matig tempo naar het huis „Ter Haar”. Matig, dit was wel noodig voor hen, die den tocht naar Utrecht per fiets gemaakt hadden.
Het slot „Ter Haar” is een der merkwaardigheden van de provincie Utrecht, dat behoort aan de familie Van Zuylen van Nyevelt. Nadat vijf jaar lang gegevens verzameld waren, is door den architect P. J. H. Cuypers het geheele gebouw gerestaureerd. Dan werden aangelegd een Fransche en een Romeinsche tuin, benevens een Engelsch park. Vooral het park met zijn boschpartijen is heel mooi. Het slot zelf niet minder! Het bevat 250 kamers, waarvan er op het oogenblik 100 gereed zijn. De oudste toren fungeert als watertoren met verschillende voorraadbakken, waaronder voor elke verdieping een toiletkamer met gemak. In verdere bijzonderheden over het huis „Ter Haar” te treden gedoogt onze plaatsruimte niet. Genoeg zij het te vermelden, dat door de talrijke gasten het mooiste bewonderd werd.
Voor degenen, die in de feeststad achtergebleven waren, werd een matinée musicale gegeven op het buitengoed Nieuweroord in het Moreelsepark, door het Utrechtsch Stedelijk Orkest onder Hutschenruyter, een matinée, aangeboden door de U. V. C. „Seniores”.
In „Tovoli” begon om 6 uur het Bondsdiner, waaraan niet minder dan ongeveer 800 leden deelnamen.
Hier bereikte de feeststemming alreeds haar hoogtepunt. De magnifiek versierde groote zaal maakte een hoogst aangenamen indruk. De entourage dwong als ’t ware tot vreugde-explosies en de sprekers waren bijna onverstaanbaar door de herhaalde uitbarstingen van enthousiasme.
Bij ontstentenis van den eersten voorzitter, den heer Bergsma, voerde de heer Pos uit Baarn, 2e praeses, het woord.
Hij riep allen een hartelijk welkom toe en herdacht onze geëerbiedigde Koningin in een sympathieke, gloedvolle rede.
De hoofdconsul, de heer Fockema, sprak, neen brulde een woord van dank – anders was hij heelemaal onverstaanbaar geweest – aan allen, die medegewerkt hadden tot het feest.
De heer Joh. Schmier, de welbekende bariton, zong een serie echt vaderlandsche liederen en een orkest deed zich hooren.
Een verbazend succes was het, dat diner.
De rijwielfabriek Fongers had een aardige reclame bedacht. In het wit gekleede, met kransen getooide meisjes brachten den bondsleden roode en witte rozen. Fongers had ook gezorgd voor de fraaie, smaakvolle entrée van Tivoli’s tuin.
In dezen tuin, kwistig geïllumineerd, werd de eerste dag besloten met een avondfeest, een concert van de kapel van het 5e regiment infanterie.
Weer verrukkelijk zomerweer, de onmisbare factor voor het welslagen.
Om 9 uur een exodus van wielrijders uit de hotels, die prop- en propvol waren met logeergasten.
Nu alles naar het Hoogelandsche park bij de Maliebaan, waar om halftien de afrit plaats had voor den algemeenen bondstocht naar Soestdijk, onder leiding van den hoofdconsul.
Wat een enorme opkomst; veilig kan het aantal deelnemers op 2500 à 3000 geschat worden. Het was een stoet van ruim een half uur gaans lang; onafzienbaar was de rij.
Voorop een triplet met een bord: Hulde aan den A. N. W. B.! Dat pakte!
Zoowat alle bewoners van de feeststad waren uitgetrokken om dien tocht te zien en in dichte drommen stonden de belangstellenden geschaard, tot De Bilt toe.
De rit ging over Zeist, langs het huis Ter Heide, over den Soesterberg naar Soestdijk, een afstand van ruim 30 K.M.
In het heerlijk gelegen hotel „Trier” te Soestdijk werd geluncht, in de vrije natuur, waar de geur van gemeubileerde broodjes en koffie zich vermengde met de weldoende boschlucht.
Een aantrekkelijk punt, dat „Trier”, geknipt voor een bondstocht.
Na het lunch ging het weer naar huis toe, naar Utrecht, gedeeltelijk per wiel, velen met den daarvoor bestemden extra-trein van Baarn.
De Algemeene Vergadering.
De zaal van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen op de Mariaplaats liep ’s middags om 3 uur vol.
Hier had het eerste jaarlijksche congres plaats.
De 2e voorzitter, de heer Pos, begon te vertellen, dat met dat mooie zomerweer de opkomst ter vergadering zijn verwachtingen verre had overtroffen. Spreker gaf zijn tevredenheid te kennen over het welslagen der feesten en hij hoopte, dat deze réunie krachtig mocht meewerken tot het gemeenschapsleven, het esprit de corps van den Bond.
Na vaststelling der notulen van de laatstgehouden vergadering werd de balans-commissie en bloc bij acclamatie herkozen, verslag uitgebracht over den geldelijken toestand van den Bond, lang niet onbevredigend en werden eenige reglementswijzigingen goedgekeurd.
En toen, na een klein intermezzo, waarbij een lid reclameerde dat er bij den afrit van Amsterdam Zondagmorgen geen leider bij den tocht was en dat bij bij „Trier” te Soestdijk niet te eten had gehad – de meeste lui hadden anders hun maag goed gevuld en niet te klagen – welke reclames juist beantwoord werden door den heer Fockema, kwam de conferencier, mr. P. W. De Koning van Amsterdam aan het woord, om te praten over „Het rijwiel en den mensch”, een onderwerp, dat spreker pittig en met humor behandelde.
Mr. De Koning trachtte een algemeenen indruk te geven, hoe de mensch het rijwiel heeft behandeld, verzorgd en gekoesterd. Veilig kan men beweren, dat het rijwiel bijna geen schaduwzijde heeft.
Om de toenemende populariteit van de fiets te bewijzen, geeft spreker een climax, waarmede het rijwiel is gemaakt tot gemeen goed. In de eerste plaats de luchtbanden, dan de deelneming van de dames en in de derde plaats de automobiel, de schrik van velen.
Wat heeft het rijwiel gegeven behalve dien aangenamen indruk? Het is het rijwiel geweest, dat voor ieder de gelegenheid opende om de open-lucht-sport te beoefenen, het heeft invloed gehad op het karakter, vormt initiatief, heeft invloed op de kleeding.
De tweede groote deugd is dat de fiets ons nader brengt tot de natuur, waarmede men een zekere gemeenzaamheid heeft gekregen.
Zoo is het gekomen, dat lui, die in het leven het evenwicht verloren, dat op het rijwiel hebben teruggekregen.
En ook welvaart heeft het rijwiel gebracht.
Eindelijk gaf spreker een overzicht van wat de Bond onder de uitnemende leiding voor den wielrijder geweest is en nog is. Die bond is de toepassing van de leer, dat men vereend sterk is.
En ten slotte besprak mr. De Koning de toekomst. Dan zal hij niet spreken van den mensch en het rijwiel, ook niet omgekeerd, van het rijwiel en den mensch, omdat ieder er dan de voordeelen van kent, neen, hij zal spreken over het rijwiel als onderdeel van den mensch en hij zal ieder onder zijn gehoor hebben die jeugdig is en krachtig.
Met deze rede was de vergadering geëindigd.
Het slot van het zoo bijzonder goed geslaagde feest werd afgespeeld in het fantastisch verlichte Tivoli, waar met een concert van Hutschenruyter’s degelijk korps en een brillant vuurwerk met toepasselijk nummer, een stuk van 3 M. breed en alweer van Fongers, de kroon gezet werd op de schitterende viering van het eerste groote jaarlijksche feestcongres van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond.
|