Gesprekken van den Dag.
(Van onzen Amsterdamschen correspondent).
Het Dada-relletje schijnt weer uit. Opeens, en smadeijk.
De Dada- en andere isten hadden in Den Haag den wind wat erg van voren gekregen. De Heer Theo van Doesburg, inleider, was uitgescholden voor „Broekhuys” (of was dit een eerenaam??); Mevrouw Theo van Doesburg was volgens een bericht, dat ik in Het Vaderland las, met „gemeenheden” begroet.... Hoe ’s mogelijk, zóó op te treden tegen zulke ernstige executanten! Bovendien was de zaal dit keer niet meer heelemaal vol....
Iets ergers gebeurde te Bussum. Daar hadden de heeren een zaaltje gehuurd, echter zonder vooruit te betalen. Tegen acht uur ’s avonds schelden zij op, om naar den plaatsen-verkoop te informeeren; er waren negen bezoekers aanwezig. Om acht uur schelden zij weer: toen waren er dertig. Dada bleef toen maar weg, en de zaalhuur moet nòg worden voldaan....
Iets dergelijks gebeurde te Utrecht, op den tweeden avond die aldaar zou worden gegeven.
En zoo is het relletje weer heelemaal uit. Het domme publiek heeft gelachen, de dadaïsten hebben met méér reden gelachen – in hun vuistje natuurlijk! – en zijn nu met de entrée-gelden naar hun huis en hun Heimat gegaan.
Broekhuys houdt het wel langer vol. Pas is-ie weer aan een vervolging van de Justitie ontkomen. Zijn hoofd-agent Soudijn te Rotterdam is vrijgesproken van overtreding der Loterij-wet, en de in beslag genomen „Simplex” machine, die fortuinen „er door draait”, is weer terug... De „gok” gaat voort.
Tulpenhandel in de twintigste eeuw!
En nu over een paar ernstiger dingen.
De algemeene toestand is hier tegenwoordig aller-merkwaardigst.
Wanneer er eens een oogenblik geen regen, geen zonneschijn en geen wind was, heb ik oude menschen wel eens hooren zeggen: „Het weer staat te luisteren”. Zoo’n oogenblik schijnt het inderdaad, of het weêr in afwachting staat: naar welken kant zal de balans doorslaan?
Geen beter beeld dat dit weet ik voor de stemming, die hier de laatste maanden heerscht. Aan den eenen kant: hoop op opleving, een eigenaardige optimistische stemming. Anderzijds nieuwe teekenen van storm en depressie: de Ruhrbezetting (we voelen die tot nu toe in geen enkel opzicht aan den lijve), en nog-steeds-treurige toestand der industrie. Van verscheidene industrieën tenminste: confectie-, textiel- in ’t algemeen, sigaren-, metaal- en bovenal schoenen-nijverheid. Een van mijn kennissen heeft verleden schoenen gekocht, in een bekenden winkel waarvan hij jaren lang klant is.... keurige en kennelijk-solide schoenen, voor... f 4.85. Zegge vier gulden vijf en tachtig cent. Ik bezit in mijn collectie nog een oud paar van 1921, gewonen qualiteit, dat mij f 25.— gekost heeft.... Het is hier werkelijk een nood-verkoop geworden van de Hollandsche producten, omdat het land met spot-goedkoope Duitsche werd overstroomd. Voorraden van vroeger worden hier nu opgeruimd met reuzen-verliezen; de schoenfabrieken in ons land liggen grootendeels stil. Werkeloosheid dus en armlastigheid van de arbeiders op groote schaal.
En nu disputeeren we genoegelijk over eventueele protectie. We disputeeren al sinds een paar jaar, maar de laatste maanden bijzonder heftig.
Het is makkelijk, daarop te smalen, te zeggen: „en ondertusschen gebeurt er maar niets.” Maar wàt zou er moeten gebeuren? Een invoerverbod, of een hoog recht op schoenen? Misschien zou het tegen die schoenen-fabrikanten-misère wat helpen. Maar de Regeering is doodsbenauwd om er mee te beginnen — wèl merkwaardig voor een kabinet uit die partijen, die vroeger de „bescherming” met dikke letters in hun vaandel schreven! Maar toch te begrijpen. Want àls we er eenmaal mede beginnen, dan moet elke industrie natuurlijk worden bedeeld: en dan gaan we precies in de verkeerde richting. Want het eene noodige is, dat de bedrijfskosten worden verlaagd, en protectie verhoogt ze. De onnatuurlijk-hooge loonen van den oorlog zijn al gedaald, de heilige 45-urige werkweek is als norm al tot 48 uren verlengd... maar dat alles moet nog verder gaan. Pas wanneer we dàt bereiken, krijgen we weer een gezonden toestand: redelijke prijzen en mogelijkheid van export. En dààr komt het op aan.
Zoo redeneeren de groote (en in ’t algemeen de meer ontwikkelde) industrieelen. En de Regeering ziet blijkbaar in, dat zij gelijk hebben. Maar de Regeering zegt niets. Minister Aalberse houdt conferenties met allerlei menschen. Zijn tactiek schijnt te zijn: zet een ernstig gezicht, knik af en toe eens van ja, en houd je vooral in de ruimte...
Hoe weinig trouwens een positief ingrijpen van de Regeering kan helpen, hebben we nu juist weer gezien.
Er bestond een regeling voor het geven van zoogenaamde staats-export-credieten.De Staat zou de werkeloosheid helpen bestrijden door een deel van het risico over te nemen van bankiers, die uitvoertransacties wilden financieren. Het leek prachtig. Welnu, van deze gelegenheid, die sinds Juni 1922 bestond, is door... niemand gebruik gemaakt! De bankiers geloofden het wel: als ze in een of ander zaakje wat zagen, hadden ze de vriendelijk aangeboden staatshulp niet noodig – zagen ze er niets is, dan gingen ze ook met vadertje Staat niet samen in zee. Een volkomen échec dus. Maar er moet toch iets worden gedaan, een minister moet kunnen zeggen: ik doe wat ik kan... en dus is er nu weer een nieuwe regeling gemaakt, volgens welke het Rijk direct aan de ondernemers (op allerlei voorwaarden natuurlijk) een deel van eventueele verliezen op export garandeert. Het zal met dit nieuws wel gaan als met de rest...
En toch, zooals ik boven al zei: tòch is er juist den laatsten tijd weer een betere stemming. Hoopvol worden de berichten op Indië gericht, op suiker en rubber. De beurs is optimistisch; het eene stijgende aandeel trekt het andere mee. Voor allerlei nijverheidstakken – vooral metaal en textiel – is de toestand in Indië direct van het grootste belang, voor de rest indirect. En de heele wereld-toestand verbetert Amerika, het land waar de depressie begon, is al lang over het ergste heen; zouden wij óók niet op den weg tot verbetering zijn?
Een dergelijke stemming, die weliswaar alleen bij de groot-industrieelen en in beursringen bestaat, hadden we in langen tijd niet gekend. Of ze aanhouden zal, moet natuurlijk nog blijken. Maar er zit iets in de lucht van: „Het ergste is nu voorbij”. En daarom wordt al dat gepraat over invoerverboden en „Regeerings-maatregelen” door velen eigenlijk.... niet ernstig genomen.
Er moet iets zijn om over te praten, om ingezonden stukken in kranten over te schrijven en vergaderingen over te houden. Wij praten en schrijven over „de handels-politiek”, alsof we niet wisten, dat wij het „am Ende” toch moeten „gehen lassen, wie ’s Gott gefällt”.... behoudens natuurlijk het nalaten van diverse economische dwaasheden, zooals zij de laatste jaren begaan zijn: de wettelijke arbeids-belemmeringen en de sociale verzekerings-manie. Van die fraaiïgheden komen we ook al een beetje terug.
De Arbeids-wet is wat verruimd, tot 48 uur per week als „norm”, en wordt wat ruimer toegepast ook; de sociale verzekerings-poespas zal eenvoudiger en practischer worden gemaakt.
Maar dat is een ding, om bij gelegenheid eens wat uitvoeriger over te schrijven.
S.
16 Febr.
|