HET BOUWEN VAN ARBEIDERSWONINGEN.
Onder de gewichtigste en tevens moeilijkste vraagstukken van den dag moet gewis het verschaffen van goede, gezonde en goedkoope arbeiderswoningen worden gerekend. De beteekenis, die dat vraagstuk voor de welvaart der volken bezit, wordt ten volle erkend door allen die met aandacht onze hedendaagsche maatschappelijke ontwikkeling gadeslaan; ja, wat meer is, ze begint ook gewaardeerd te worden door de naaste belanghebbenden, de arbeidende klassen zelven. Die waardeering heeft eene beweging doen ontstaan, welke met wassende snelheid zich naar alle richtingen voortplant en die de belangstelling van den man der wetenschap, van den staatsman, van den philanthroop en financier vraagt.
Het vraagstuk heeft thans zulk een omvang gekregen, dat de econoom, de architect en de hygiènist het tot een onderwerp van bijzondere studie hebben moeten maken, een studie, waarbij zich met den dag nieuwe bezwaren voordoen, waarvan vele tot dusver vergeefs tot eene voldoende oplossing kunnen gebracht worden. Die bezwaren ontstaan juist door het moeilijke van eene bevrediging der eischen die de economie, de constructie en de hygiène aan dit vraagstuk stellen. Hoe moeilijk die eischen met elkaar in de practijk in overeenstemming zijn te brengen, is nog onlangs gebleken bij de beantwoording van de prijsvraag, door den Burgemeester en verdere belangstellenden in de verbetering van het lot van den werkman te Rotterdam uitgeschreven, waarvan het belangrijk en leerzaam rapport in het Bijvoegsel van De Opmerker van 23 Aug. jl. is verschenen. Daaruit is toch met helderheid aan den dag gekomen, dat vele der beantwoorders weinig of niet met de ervaring, omtrent dit gewichtige onderwerp in het buitenland opgedaan, te rade zijn gegaan of die, naar de omstandigheden gewijzigd, voor ons land hebben toegepast. Vooral werd veel gezondigd tegen de eerste eischen, die de gezondheidsleer aan den bouw van eene gezonde woning stelt, maar ook aan de eischen der economie en constructie werd niet in allen deele beantwoord. En toch hebben we ten deze eene genoegzaam ruime ervaring voorons, zoowel uit onze eigen omgeving, als uit hetgeen op dit gebied in het buitenland is gedaan, om daaruit menigen nuttigen wenk, menige goede gedachte voor een nieuw ontwerp te kunnen putten. Het aantal bouwkundige werken is zeker legio en daaronder zijn gewis vele, die voor den bouwkundige van onschatbare waarde zijn. Maar voor het onderwerpelijke vraagstuk kan men niet volstaan met het raadplegen van zulk een handleiding; men dient het vraagstuk ook van de sociale, de economisch-hygiènische zijde te bestudeeren. Het aantal goede handboeken van dien aard is zeer gering. Meestal zijn het fragmentaire studiën over dit onderwerp, in tijdschriften en brochures verspreid of in verslagen en werken van geleerde genootschappen neergelegd. Een doorwrochte arbeid, die het vraagstuk van zijn drieledig standpunt, zoo volledig en practisch mogelijk behandelt, was mij, die sedert meer dan 20 jaren met belangstelling de beweging op dit terrein volgt, niet bekend. Wel behelzen de geschriften van Roberts, Sax, Huber, Baring, Manega, de Bouwkundige Bijdragen, Der Arbeiterfreund, The Labourer’s Friend en de officieele en andere verslagen van de tentoonstellingen te Parijs en te Amsterdam een schat van wetenswaardige bijzonderheden, maar een geleidelijk en duidelijk vergelijkend overzicht van den stand van het geheele vraagstuk, toegelicht door de noodige teekeningen, vonden we eerst in het werk, dat we thans met een kort woord bij de lezers van De Opmerker wenschen in te leiden en dat den titel draagt: Het bouwen van arbeiderswoningen, door Dr. S. STRATINGH TRESLING, te havelte, Verhandeling met goud bekroond door en uitgegeven vanwege de N. M. t. b. van Nijverheid, 318 bl., met atlas, waarin 27 platen.
Het werk is in een geschiedkundig en een vergelijkend overzicht verdeeld. Behalve eene beschouwing van hetgeen op dit gebied door vereenigingen en maatschappijen in ons land is verricht, worden vele bijzonderheden meegedeeld van hetgeen daaromtrent in Engeland, Frankrijk, Duitschland, Denemarken en België is tot stand gebracht. De schrijver heeft met veel talent en volharding het merkwaardigste dienaangaande getracht bijeen te brengen; hij heeft geen moeiten ontzien om van onpartijdige deskundigen al het wetenswaardige te vernemen, wat kon strekken, om de waarde van het geleverde in het juiste licht te stellen, de licht- en schaduwzijden er van te doen uitkomen en de middelen aan de hand te doen, om in het gebrekkige verbetering te brengen. Die vergelijkende studie van hetgeen elders en ten onzent is geleverd, is bijzonder leerzaam. De schrijver heeft in zijne beschouwingen aan de economische, technische en hygiènische eischen overal recht laten wedervaren. Hoogst belangrijke détails aangaande kostenberekening, constructie en hygiènische vereischten medegedeeld met een helderheid, zaakrijkheid en een critisch talent, die zijn arbeid niet alleen tot een leerzame, maar ook aangename lectuur maken. Eene aandachtige lectuur toont, dat door de Nederlandsche weldadigheid op dit gebied in de laatste jaren betrekkelijk nog al veel gedaan is, maar eene vergelijking met hetgeen door het buitenland in dit opzicht is verricht, maakt het maat al te duidelijk, dat wij van de ervaring dáár opgedaan nog weinig partij hebben getrokken.
Vooral is het economische gedeelte van het vraagstuk nog niet in dien gezonden zin opgevat, als in het buitenland. Het bouwen van arbeiderswonigen als industrieele onderneming is nog in zeer geringermate ten onzent geëxploiteerd; daarbij is dan ook nog te weinig op ware belangen van de arbeidersklasse gelet, te weinig het einddoel, het verheven doel van dit vraagstuk in het oog gehouden: de bevordering van de zelfstandigheid dier klasse van burgers door het verschaffen van eigen woning.
Hiermede in verband staat ook de betrekkelijk trage ontwikkeling, welke het technisch en hygiènisch gedeelte van dit vraagstuk bij ons heeft ondergaan. Menig bezwaar, dat in het buitenland is overwonnen, blijft, bij gemis van de kennis der middelen om het te boven te komen, bij ons bestaan en dat ten nadeele van de goede zaak. Wel moet men te rade gaan met de plaatselijke omstandigheden en blijft de toepassing van menigen nuttigen maatregel, in den vreemde genomen, voor ons land minder aanbevelingswaard, maar de aanwending van een reeks van andere nuttige toepassingen blijkt, louter uit onbekendheid of bij gemis van een goed oordeel, om het elders aangewende ten onzent gewijzigd over te nemen, achterwege. Zoo kunnen we bijv. van de Engelschen en Belgen veel leeren omtrent eene oordeelkundige aanwending van een beperkt terrein. Ook leert Engeland ons veel omtrent het oordeelkundig gebruik der constructie-middelen, eene goede en voordeelige keuze van de bouwmaterialen, de eenvoudigste en doelmatigste wijze van luchtverversching en verwarming, het bevorderen van het comfort en het aanbrengen van alle geriefelijkheden.
Tot in de kleinste bijzonderheden worden de op ervaring berustende voor- en nadeelen van het kazernestelsel en van het cottagestelsel nagegaan, nauwkeurig gewikt en gewogen en een onpartijdig en zaakkundig oordeel er over uitgesproken. Wij worden daarbij bekend gemaakt met de grootsche stichtingen door de fabrikanten Staub & Co. te Kuchen, de Familistère van Godin Lemaire, te Guise in ’t leven geroepen.
De teekeningen, die ter verduidelijking bij den tekst zijn gevoegd, zijn met oordeel gekozen en met zorg bewerkt. De uitgebreide litteratuur, waarvan de schrijver gebruik heeft gemaakt en waarvan een lijst zich achter het werk bevindt, levert het bewijs, dat hij uit de beste bronnen heeft geput; terwijl de uittreksels uit de gevoerde correspondentie over dit onderwerp getuigen van de onpartijdigheid en kundigheid der raadsmannen, die hem ter zijde stonden.
Een onlangs in Engeland opzettelijk door mij ingesteld onderzoek naar en een onderhoud met deskundigen in deze quaestie hebben mij het bewijs geleverd, dat de schrijver een juist oordeel in deze zaak heeft geveld. Wij kunnen ons dan ook niet onthouden om den ons persoonlijk onbekenden schrijver namens de wetenschap dank te betuigen voor den gewichtigen dienst, die hij door zijn reuzenarbeid aan haar en aan de maatschappij heeft bewezen.
De Maatschappij tot bev. van Bouwkunde is thans aangevangen een even omvangrijken arbeid (Rapport der Commissie benoemd in zake der Internat. Tentoonstelling van voorwerpen voor de huishouding en het bedrijf van den handwerksman, in 1869 te Amsterdam gehouden) uit te geven. Maar in plaats dat de arbeid van onzen schrijver daardoor op den achtergrond zal treden, zal het later blijken, dat het werk der Maatschappij uit den aard der bouwstoffen bij het eerstgenoemde verre achterstaat, daar het minder volledig, minder degelijk, minder critisch dan dit zal worden.
Wij durven dus met vrijmoedigheid het werk van den heer Tresling aan de lezers van dit weekblad, inzonderheid aan de mannen van het vak, aanbevelen. Wij beschouwen dien arbeid als een standaardwerk, waardoor, zelfs bij de snelle vorderingen die op bouwkundig gebied plaats hebben, nog lang veel nut gesticht kan worden en waarmede onze bouwkundigen hun voordeel zullen doen. De ettelijke guldens voor het aanschaffen gevorderd, zullen zij bij nadere kennismaking met dit werk vergoed vinden.
In het belang onzer nijvere klassen wenschen wij dan ook, dat het in veler handen moge komen en dat deze aankondiging daartoe iets moge hebben bijgedragen.
Dr. S. SR. CORONEL.
|