Schepenbrief van Bochoute
Schepenbrief van Bochoute | |
Auteur | schepenbank van Bochoute |
Genre(s) | Akte |
Brontaal | Middelnederlands |
Datering | 1249 |
Bron | [1] |
Auteursrecht | Publiek domein |
Meer over Schepenbrief van Bochoute op Wikipedia |
Middelnederlands
bewerkenDescepenen van bochouta quedden alle degene die dese lettren sien selen i(n) onsen here; Si maken bekent die nu sien ende wesen selen; Ende den scepenen van velseke teuoirst dat der boidin molniser van dalle(m) vercochte den hare henricke van den putte portere van ghint. ii½. bunre lans de rode met .xx. voeten; dat lant leit tuschen den ghintwege ende sinen us op soe welc ende soet derhenric kisen wille; Dat lant wercochte hii teuulre wet bi meier ende bi scepenen; dat lant heft hij geloft tequitene met .i. halst(er) euenen ende .ix. d. bunre van alre quorelen sonder de godes tinde chegen alle die ghene die te dage ende te rechte willen comen; Dat selue lant dat hijr genomet es dat heft hij boidine mole(n)isere weder gegeue(n) terfleke(n) pachte ombe .i. mudde tarwen ende ombe .ii. capone siars. Die tarwe teghint bennen den .iii. porten teleuerne dar derhenric wille. benne(n) .ii. d debeste en(de) bi der mate va(n) ghi(n)t. Dese tarwe es hi sculdech alrehelegermesse en(de) ont hir en(de) metwintre vergoude(n) tesine. Gebrake hem hir af soe sloge derhenric sin hant ane la(n)t en(de) hilt alse sin herue; Dese rente die ute desen lande gaet die moet quite(n) der .b(oidin) en(de) sin afcome(n)de ofte so wie so la(n)t houde(n)de es over den hare henricke soe dast der henric negene scade enebbe no sin afcome(n)de. Wi en hebbe(n) selve negene(n) segel. Scepene(n) van velseke va(n) onsen ouede bidi dat wi vor hem bekenden hebben si ons haren segel gelenet war si ne donre ne(m)meer toe. Dese voruuorde was gemaket a(n)no d(omi)ni m° cc° xl° ix° i(n) maio
Nieuwnederlands
bewerkenDe schepenen van Bochoute spreken allen die deze brief zullen zien voor bij Onze Heer. Zij maken bekend aan hen die nu zijn en zijn zullen, en in de eerste plaats aan de schepenen van Velzeke dat de heer
Boudewijn Meulenijzer van Dallem heeft verkocht aan de heer Hendrik Van de Putte, burger van Gent: twee en een half bunder grond, gemeten met de roede van twintig voet. De landerijen liggen tussen de Gentweg en zijn woning. De heer Hendrik mag er (de twee en een half bunder) uit kiezen zoals het hem belieft. Deze grond heeft hij verkocht voor de voltallige bank van meier en schepenen. Met een halster zwarte haver en 9 penningen per bunder (jaarlijks te betalen als heerlijke cijns) heeft hij (Boudewijn Meulenijzer) zich verbonden deze grond vrij te maken van alle aanspraken, met andere woorden tegen al wie deze rechtshandelingen zou willen aanvechten. Hierenboven is er nog de kerkelijke tiend!
De genoemde grond heeft hij (Hendrik Van de Putte) aan Boudewijn Meulenijzer teruggegeven in eeuwigdurende pacht, tegen de jaarlijkse betaling van twee kapoenen en een mud tarwe. De tarwe moet geleverd worden te Gent ‘binnen de vier stadspoorten’, op de plaats door Hendrik bepaald; de kwaliteit van de tarwe mag met niet meer dan 2 penningen onder de hoogste marktprijs liggen. Ook moet de Gentse maat worden gebruikt. De leveringstermijn strekt tot Allerheiligen, ten laatste tot Kerstmis.
Mocht hij (op een van die punten) schade lijden, dan kan de heer Hendrik de grond aanslaan en hem als zijn volle eigendom beschouwen. De (bovengenoemde heerlijke) cijns die op deze grond rust, moeten de heer Boudewijn en zijn nageslacht of al wie het land van de heer Boudewijn (in gebruik) houdt, betalen, zodat de heer Hendrik noch zijn nageslacht schade ondervinden
Zelf hebben wij geen zegel. Doordat wij ten aanzien van hen deze zaak voor waar hebben verklaard, hebben de schepenen van Velzeke, bij wie wij ten hoofde gaan, ons hun zegel geleend, wat hen evenwel tot geen enkele rechtsverantwoordelijkheid verplicht.
Dit contract werd opgemaakt in het jaar des Heren 1249, in mei.