Schouburg/Deel III/Naamrol 294-387
< Schouburg/Deel III/Naamrol 282-293 | Schouburg/Deel III/Naamrol 294-387 | Schouburg/Deel III/Naamrol 388-Eynde > |
---|
294
ben gevoert, heb gedaan. De Heer Burgermeester Joan Six loffelyke ged. heeft
derhalven niet onaardig tot haren roem gezeit:
Vrouw Blok, cieraad en roem van 't Y,
Maakt zonder verf een schildery.
Gewis haar brave naam zal leven,
Zoo lang men eer aan konst sal geven.
Om dat de voorgemelde in opzigt der teekenkonst maar met anderen van hun tyd
zouden gelyk gestaan hebben, daar zy in haar doen nooit iemant heeft ontmoet,
die haar gelyk is geweest, veel min haar in de snykonst overtroffen heeft. Waarom
zy altyd het voorwerp van verwonderen is geweest voor alle Konstkenners; die voor
hun oogen zagen dat zy door eigen vernuft, en onbedenkelyk gedult en yver, met
de schaar heeft uitgewerkt, al 't geen een bedreven hand door de teekenpen, in
opzigt der menschenwezens, kan verrigten.
Ook heeft zy Zeetjes, Lantschappen, Beesten, Vogels en Bloemen, en meesterlyke
trekken van groot en kleen schrift gesneden, al met enkele herzeering, byna als
Melan in veel van zyn printkonst heeft gedaan.
Dit doen maakte zoo veel gerugt, dat alle vreemdelingen belust op 't zien van
konstige werken, tot Amsterdam komende, haar snywerk met verwondering
beschouden en prezen. Overzulks hebben vele Potentaten, Vorsten en groote
Heeren, ja zelf de Czaar Peter Alexewits haar werk komen zien, en hunne
handteekeningen tot haar eere in haar Stamboek gezet. De Keurvorst Joan Wilhem
in de Palts heeft haar zelf voor drie stukjes van 't snywerk duizent guldens gebooden:
maar
t.o. 294
295
zy was niet geneegen dezelve te missen, om dat zy daar zoo veel werk aan had
gedaan. Voor de Gemalinne van den Keizer Leopoldus heeft zy een heerlyk werk
gemaakt, bestaande in Bloemen, Wapens, Arenden, Kroonen, in loofwerk verciert,
van gevlogten zyde in manier als campanen, waar voor meer als vier duizent guldens
gegeven zyn. Ook voor Maria Koninginne van Engeland en andere Vorstinnen heeft
zy ook zulke cieraaden gewrogt. Al 't geene zy ook door haar eigen uitvinding, zonder
van iemant geleert te hebben, heeft verkreegen. Het wezen des gemelden Keizers
door haar schaare gesneeden is aan zyn Majesteit gezonden, en hangt nog te
Weenen in zyn Konstkamer, waar onder dit vaers van den Professor Francius
overkonstig geknipt staat:
Caesaris haec facies Leopoldi. dextera ferrum,
Laeva globum terrae, quam regit, orbis habet.
Marmora Lysippi cedant, & Mentoris aera:
Cedat Apelleus, Parrhasiusque, labor.
Majus opus tenui in charta( mirabile visu)
Exhibet artifici forfice docta manus.
Dus vertaalt door A. MONEN.
Dit 's Keizer Leopold; zyn slinker vuist bewaart
Den wereldkloot, dien by bestiert, zyn rechte 't zwaart.
Wyk Mentors koper, wyk al 't marmer der Lyzippen,
Apelles arbeit en Parrhasen braaf van zwier.
Een afgerechte hant en kunstschaar fix in 't knippen,
Werkt grooter wondren voor 't gezicht op dun papier.
296
Ook is dit op 't wezen van den Heer D. van HOOGSTRATEN M.D. gemaakt door den
vernuftigen Johan van Broekhuizen:
Doctum victuro condire Poëmata cantu,
Et non unius pectinis artificem,
Hoogstratanum acri formavit Curtia ferro,
Ut stet in aeternis Mnemosynae tabulis.
Dat is naar de vertalinge van J. VOLLENHOVE.
JOANNA KOERTENS schaar laat naulyks leven derven
Hoogstratens beeld, die in gedichten, vry van sterven,
Volleert, door alle Konst van zang en toon vermaart,
In Mnemosyns papier dus eeuwig blyft bewaart.
Ook een reeks van geleerde mannen, en de braafste Dichters hebben van tyd tot
tyd haar schaarkonst in Latynsche en Duitsche vaerzen geroemt, en haar naam der
onsterffelykheid gewyt. Boven die geenen, wier naamen hier al vermelt zyn, waaren
Kaspar en Jan Brant, de Feitamaas, J.B. Wellekens, A. Bogaart, C. Bruin, de
Professor A. Reelant, en anderen te veel om te noemen.
Maar Gesine Brit, maakte een wonder fraaijen Harderzang ter gedagtenis van
deze papiere snykonst. Dit puikgedicht (om den Lezer met alle de andere niet te
vermoeyen) hebben wy alleen (zoo om dat het uit een Vrouwe pen gevloeit, en op
een Vrouw toegepast is, als om dat het de voornaamste stukken van haar Konstwerk
bevat) tot ons gebruik gekeurt. Dus laten wy het hier volgen.
297
Schilders en Schilderessen. Koridon. Harderzang Op de Papiere
Snykonstvan juffrouw Joanna Koerten,
huisvrouw van den heere Adriaan Blok.
De vrugtb're Lentezon was uit de kim gereezen,
En gaf, in 't bly saizoen, een lieffelyker weezen
Aan 't kwynende aardryk, door de winterkouw ontstelt;
De boomen liepen uit, het bleekbestorven veld,
En treurig akkerland kreeg leevendiger verven:
Als Harder Koridon, vermaard by1 Gysbrechts erven,
In 't vrugtbaar2 Leeuwendaal, dat alle stormen stuit
Zyn graage kudde dreef in 't gras ten schaapstal uit;
En, by een zilv're bron blygeestig neêrgezeeten,
1 Amsteldammers,
2 Holland.
298
Zyn digtfluit hooren liet, als de eer der Veldpoëeten.
Hy zong voor berg en dal, op 1 Sirakuserwys,
De schrand're Kunstheldin, aan Amstels boord, ten prys,
Die, boven Pallas Koor, van eed'ler geest gedreeven,
Als tegen vrou Natuur in 't kunstperk schynt te streeven,
Wanneer haar scherpe Schaar, met onvermoeiden vlyt,
2 Uit leevenlooze blaên, een and're Waereld snyd.
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen en Lauw'rieren,
Om schrand're Galatee gulhartig te versieren.
Hoe heeft zy3 Bosmans Reiaan zich zo dier verpligt?
Het4 vrygevochten Volk, dat traag voor dwanglust zwigt,
En slaakte 't5 yz're jukvan6 Wreedaarts hoogvermoogen,
Ziet hier de7 Heemraen, die, met meer dan Argus ogen,
Bewaakten 't Vrije veld, die Vaders van 't gemeen,
Van8 Woestaard, in het 9 groen, gemartelt en vertreên:
Gelyk men Orfeus, die 't gedierte deed bedaaren,
Onnozel sneuv'len zag door Bacchus dart'le schaaren,
1 Men zegt dat de Harderzangen te Sirakuze eerst gevonden zyn.
2 Papier.
3 De Hagenaars.
4 De Nederlanders.
5 De heerschappey van Spanje.
6 Koning Philip de Tweede.
7 Jan en Cornelis de Wit.
8 't Haagse Graau.
9 't Groene Zootje.
299
Van Amstels Kunstheldin, uit1 witte boomschorsweêr
Al snydende geteelt, tot2 Stamspruitsvreugd en eer;
Die, om zyn heldendeugd en wysheid, waard te looven,
Nu Landraads3 Broederschap, door de4 allerfynste kloven
Zo luisterryk beschouwt, dat schyn voor 't wezen pleit,
En gryzen Vroomaart, vol van twyffeling, misleid.
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen en Lauw'rieren
Om schrand're Galatee gulhartig te versieren.
Haar eed'le Schaar verwint den Beitel, en 't Penseel,
En toont den5 BritsenRoem, die 't wreev'lig6 Woudkrakkeel,
Gelykeen Hercules, grootmoedig klonk aan banden;
En 't wilde7 Boszwyndreef uit Veneryks Waranden.
Zy heeft dien dapp'ren Held, Saturnus roem ten spyt,
In haar8 gekerfde blaên, aan de Eeuwigheid gewyd:
By 't9 groote Meesterschap, dat Ryn- en Donau-stroomen,
Met and're Vloeden, leert voor 't eed'le10 Stamhuisschroomen;
1 't Wit papier.
2 De zoon van Jan de Wit.
3 De gebroeders de Witten.
4 Gesneeden papieren.
5 Willem den derden Koning van Engelant.
6 Den Oorlog.
7 Geweetens dwang.
8 Geknipt papier.
9 Leopoldus, Rooms Keizer.
10 't Huis van Oostenryk.
300
In de Oostenryker Buurt, van1 Adelaardgebouwt,
Gelyk een schuilvertrek, voor 't ongetoomde woud:
Daar Galatee geroemt van2 Heermans wyze Tolken,
Gelyk een wonder schynt by allerhande volken.
Zo trekt, voor 't Zonnelicht, de wisselbaare Maan
Haar bleeke hoorens in, die beevende ondergaan.
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen en Lauw'rieren,
Om schrand're Galatee gulhartig te versieren.
Al 't bos kreeg ooren, toen 's Lands Eelhart op een halm
Den laasten zangprys streek, terwyl de wedergalm
Zich spreidde door de lucht, en wekte Ruslands Knapen,
Die, aan den Winterhaart, onachtzaam bleeven slaapen,
Als waarenze onbewust, hoe schrand're Galatee,
De Vreugde van ons Vlek, hun3 wakk'ren Hooftmansnêe
Uit onversierde stof, van4 Groenborst afgekomen,
Die Paerlemôer beschaamt, en Indus goude zoomen.
Hy, die den Tanaïs beschaamt voor geweld,
En, aan 't Meötis meir, den naam verkreeg van Held,
Toen, op Alcides spoor, hy met zyn sterke handen
1 De Roomze Keizers.
2 Raadsheeren van den Keizer.
3 Czaar Peter Alexewits.
4 't Land daar 't Vlas op groeit dat daar na tot papier word gemaakt.
301
Een wreeder Hydra sloeg; den schrik van zee en stranden:
Daar Mechaas halve maan, van haar sieraad ontbloot,
Vergeefs aan Nereus riep, in 't nypen van den nood;
Dat onverwonnen Hoofd, zo ryzig op de leden,
Word door de Snyschaar nu van Kunstlief aangebeden,
In 't1 hagelwit gewaad, van Bloemmaagd toegereed.
Dus zong hy, die zyn tyd in de akkerbouw versleet.
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen, en Lauw'rieren,
Om schrand're Galatee gulhartig te versieren.
Laatst hoorde ik Zegemond, een Knaap van Overzee,
Al zingende langs 't veld, terwyl zyn weelig vee
In klaverbeemden weidde, aan versse vlieten melden,
Hoe Galatee de Bloem van2 Frisoos Letterhelden,
Apols geheim'nis Tolk, en trouwsten Wichelaar,
Naer 't leven trof, en snee, met haar gesleepen Schaar,
In3 nederige blaên, nu ryk van roem en luister,
Daar Cerberus voor beeft, terwyl hy in het duister
By Pluto zig verschuilt, op 't wenken van de hand,
Die Circes toverkunst verbryzelde in het zand.
1 Dit ziet ook op 't papier.
2 Do. Baltasar Bekker Predikant te Amsterdam.
3 Papier.
302
Terwyl nu Galatee, uit blanke1 schors van boomen,
Een oegst van Spreuken snyd, daar Leezaard, zonder schroomen,
Zyn graagen lust meê boet, en deftig onderhoud:
Daar dit gesneden Schrift geen boekstaaf wykt van goud.
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen en Lauw'rieren
Om schrand're Galatee gulhartig te versieren.
Landroemers Veldpyp klonk hier mede juist op 't slag;
Met vreugde denk ik aan den aangenaamen dag,
Toen wyze2 Waarmond, hier alom by Vreêliefs schaaren
Eerbiedig aangebeên, als 't hoofd der Offeraaren
Van 't groote Orakelkoor, die schrandere Eskulaap,
Die al de Buurt verpligt, en my, een armen Knaap,
De duist're paden wees, daar slangen zich verschoolen,
Om niet, op Volkerts spoor, in 't woeste woud, te doolen:
Hoe speeld die blyde dag my altoos in den zin!
Toen hy vereëuwigd wierd van Amstels Kunstheldin;
Daar hy,3 in slechte stof, van Veld'lingopgelezen,
Het kloekste brein verbaast met zyn gesneeden weezen.
1 Dit verbeeld ook papier, alzoo men daar in oude tyden plagt op te schryven.
2 Galenus Abrahamz, der Mennoniten Leeraar en M. Doctor.
3 Linnen vodden om papier van te maaken.
303
Men roem geen kunstenaars om hun geleerd verstand,
Nu 't zwakste1 Snytuigvan een Vrouw de kroone spant.
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen en Lauw'rieren,
Om schrand're Galatee gulhartig te versieren.
Ik dreef hun zanglust voort op 't ruisschen van het meer.
Minerve belg' zig niet, daar zy, met helm, en speer,
En schild gewapend, by 2 Held Kosmusbly gezeten,
Van3 Vezels hangt aan een, wel eer op 't veld versmeeten.
Wie zag vrouw Pallas ooit met meerder schranderheên,
Dan nu, van Galatee zo kunstig uitgesneên?
Arachne doemde zelfs haar reukeloos vertrouwen,
Kon zy, vervormd, nu eens 't doorluchtig beeld beschouwen,
En sprak voor elk, ontlast van hoogmoeds yd'len waan,
't Is uit met Thebe, met Amfion is 't gedaan,
Apelles schilderkroon legt in het stof vertreeden,
Myn spinnery staat stil, myn draad is afgesneeden,
Een Kunstheldin braveert Minervaas School aan 't Y;
Terwyl haar ryke geest alle and're streeft voorby.
1 J. Koertens Schaartje.
2 Kosmus de derde.
3 Ziende op 't papier.
304
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen en Laurieren,
Om schrand're Galatee gulhartig te versieren.
De gryze Tyber hoort, in 't diepste van zyn kil,
Vol blyschap opgewekt, daar hy gerust en stil
Zyn golven houd in tucht, de Faam dus opgesteeken:
Hoe ergens in1 een Vlek, by Waterlandse streeken,
Daar Y-, en Amstelstroom, vereenigt samen gaan,
De schrand're Kunstheldin, uit drooge en2 witte blaên,
De3 zes paar stammen van de aloudeTyberraaden,
Aan Jupiter gewyd, van4 afgesleeten draaden,
Doorluchtig gaf aan 't licht, veel schooner als kristal,
Van 't nootlot vry gemaakt voor 't wankelbaar geval:
Gelyk de5 Keurtelg, die by de Elvestroom verheven,
Van Galatee verkrygt een onverwelklyk leeven,
Daar hy de Kunstschaar looft, en 't vrouwelyk vernuft,
Die al 't Godinnendom in zyn geheim versuft,
En nu den Zangberg noopt, om met verheven snaaren
Te zingen haaren lof; terwyl6 een stapel blaeren,
1 Amsteldam.
2 Papier.
3 De twaalf eerste Roomse Keizers.
4 't Linnen daar 't papier van gemaakt word.
5 Fredrik den derden, Keurvorst &c. en Markgraaf te Brandenburg, &c.
6 't Stamboek van J. Koerten.
305
Van1 Febus wakk'ren Rei, met Pindus vocht bespat,
De wierook voor haar zwaait, die druipt als geurig nat.
Komt, Amstelnimfen, vlecht nu Palmen en Lauw'rieren,
Om schand're Galatee voor eeuwig te versieren.
Dus kweelde Koridon tot dat de dag verzonk,
En 't Avondlicht weêr in Boötes tabbert blonk.
Toen zocht hy 't vee by een, en de afgedwaalde schaapen,
Om in een zachte kooi haar zoete rust te raapen;
Terwyl hy, in zyn stulp, geweken uit het veld,
Aan al zyn haartgezin van Galatee vertelt.
De Oly van haar levenslamp allengs door de vlam verteert, hield zy op, in 't jaar
1715 den 28 in Wintermaand van langer te schynen. Haar lichaam werd in, maar
haar roem, en beeltenis buiten het graf gesloten, daar Katharine Lescalje onder
haar Print dit byschrift op maakte:
Men eer dit Beeld, wiens geest en Schaar kan wond'ren teelen,
't Papier herscheppende in onschatbre kunsttafreelen.
De Heer Blok, by wien haar gedagtenis in groote waarde blyft, laat haar Konstroem
niet verwaarloozen: maar in tegendeel de namen, en zinspreuken door
Waereldvorsten (ter gedagtenis dat zy haar berugte Schaarkonst gezien hebben)
1 Daar de Digters hunne vaerzen in geschreven hebben.
306
met eigen hand op papier gestelt, neffens de vaerzen der Puikdichters by een
verzamelt in een stamboek pryken, en doet hunne beeltenissen door een konstige
hand teekenen, om die tegens over de geschriften te plaatsen. Ook laat hy van de
beste konstschilders teekeningen maken, zinspeelende op gemelde zinspreuken;
't geen hem in zyne ledige uuren tot verlustiging strekt, om haar kennisse van
Godsdienst en het pleegen van deugden, daar zy boven al haar konsten in uitstak.
Haar Lykgedagtenis geviert door den Heer D. van Hoogstraten is begrepen in
dezen volgenden Lykzang.
In excessum industriae et optimae matronae
Joannae Curteniae.
S Ic abiit mundi tenebris ereptaJ O A N N A ,
Sic abiit, carum destituitque Virum.
Sic abiit, sic cognatos, sic liquit amicos,
De quorum numero pars quoque parva sumus.
Jam riget illa manus, quae tot monumenta reliquit,
Omnigenas formas fingere docta manus.
Vidimus e secta surgentia signa papyro,
Qualia Mentorea sculpta fuere manu.
Cernere clarorum meritis erat ora virorum,
Cernere erat silvas velivolasque rates:
Et quae praeterea producit Daedala tellus,
Dum ludit variis ingeniosa modis.
Solertis memores colimus miracula dextrae,
307
Miramur dotes quas dedit ipsa sibi.
At quanto sunt haec pura virtute minora!
Alliciunt homines illa, sed ista Deum.
O rebus mundi vanis exemta, beato
Juncta choro, magno nunc quoque juncta Deo,
O quae jam caeli formosa palatia tangis,
Et pedibus calcas sidera clara tuis,
Laetae pacis amor, & mens sibi conscia recti
Praebebant animo gaudia grata tuo;
Castaque simplicitas, virtus contermina caelo,
Ornabat vitam tempus in omne tuam.
Non auri desiderium, non dira cupido
Obstabant coeptis speve metuve tuis.
Non ablata tibi rerum mendacibus umbris
Mens, aut fallaci laesa vapore fuit.
Non te impellebant casus humana moventes:
Ipsa tui victrix strenua semper eras.
Prima Deum spectabat, & altera cura maritum:
Sic placido fluxit vita tenore tibi.
Nunc violas tua busta novas meruere rosasque,
Veris odorati nunc meruere decus.
Jamque vale. nostro vives in pectore semper,
Et memori vivet nomen in ore tuum.
Haar Afbeeldzel na 't Schildery van D.V. P L A A S , in 't koper gebragt, staat in de
Plaat N. 29., waar op dit volgende Vaers, voor de Printbeschouwers uit myn pen
gevloeit is:
308
Graveerkonst maalde door het staal
Der vrouwen kroon, sieraad en praal,
J O A N N A K O E R T E N S zedig wezen,
Van elk om haar vernuft gepreezen;
In 't koper af, die met de Schaar
Net trof na dat het voorbeeld waar,
En deed veel Vorsten eeuwig leeven.
Waar door zy word met glans verheeven.
Hoor hoe de schelle faambazuin,
Haar Schaarroem over zee en duin
Uitbromt, dat elk tot lof moet spreeken.
Deez print verstrekt een eereteeken.
Hier hout de zilvere klaroen
De Schaar gekroont in het blazoen,
Die ziet men heen en weder zwayen.
En tot triomf der Snykonst wayen.
Ook voert de vlug gevlerkte Faam,
Een blinkende eerkroon om haar naam,
Daar door aan 't Stargewelf te sieren,
Tot glorie van de Konstpapieren,
En dat deez' naamstar staadig mag
Hier schynen als de held're dag.
Heeft dan de doot haar dezen luister
Benyd, haar lighaam doen in 't duister
Verhuizen; met een zerk bedekt
Die hand die zoo veel lof verwekt;
En heeft zig 't sterff'lik deel begeven;
Haar roem, de dood ten spyt, blyft leven.
309
[Rochus van Veen]
ROCHUS VAN VEEN, zoon van OCTAVIO VAN VEEN, of, zoo anderen willen, de
Broeders zoon, oeffende zig mede in de Schilderkonst, dog meest met Waterverf
op papier of perkement. Deze had twee zonen, waar van de oudste maar de
penceelkonst oeffende. Zy woonden in de Beverwyk, daar zy stil en gerust leefden,
verlustigende zig alleen in die zoete bezigheden van allerhande gedierten en vogelen
naar 't leven, in koleuren, af te schilderen, op de wyze van P. Holsteyn, dog
uitvoeriger. In 't jaar 1706 werden tot Haarlem hunne nagelaten Teekeningen,
Schilderyen, en Printkonst verkogt, na dat de laatste van dien Konststam ten grave
gedaalt was.
[Dirk van Delen]
In dezen tyd was ook in leven en bloei D I R K VAN D E L E N , geboren te Heusden,
welks vernuft en vindingen, behandeling van Penceel en ervarentheid in schilderen
van Bouwerken en doorzigten, Kornelis de Bie by uitnementheid pryst. Hy was een
Leerling van Frans Hals. Totjaren gekomen zynde, begaf hy zig met 'er woon tot
Armuiden, in Zeeland, daar hy Burgermeester werd.
[Abraham de Heusch]
Ook was in dien tyd te Dordrecht in leven A B R A H A M DE H E U S C H , geboren
t'Utrecht maar te Dordrecht getrouwt, daar hy bleef wonen. Hy had de Konst geleert
by Kristiaan Striep, en schilderde veelerhande soort van kruiden, en daar by
Hagedissen, Slangen en Kapelletjes, heel natuurlyk en uitvoerig. In zyn weduwenaars
staat diende hy eerst als Luitenant, naderhand voor Kapitein op een Brander ter
zee. Voor de tweedemaal getrouwt zynde, trok hy met 'er woon naar Leerdam, daar
hy stil van zyn renten leefde, en Borgermeester van die plaats gestorven is.
310
[Kornelis vander Meulen]
Ook leefde in dien tyd K O R N E L I S VANDER M E U L E N , pourtretschilder, Leerling
van S. van Hoogstraten, J A K O B VANDE R O E R meê pourtretschilder, die de
Konst geleert heeft eerst by Kornelis Biskop, naderhand by J. de Baan, en PIETER
VANDER LEEU BASTIAANSZ die een fraai Schilder was van Osjes, Koetjes en
Schaapjes, op dezelve wyze als zyn meester Adriaan van den Velde.
Gelyk de verandering van Toneelen en Persoonen teffens het oog der
aanschouwers naar zig trekt, die in verwagting van wat nieuws d'ooren op steeken;
zoo verwekt zy ook in den Leezer nieuwen leeslust. Des brengen wy voor de eerste
maal twee Groeningers te gelyk op het Toneel, beide Konstschilders, en beminnaars
van de Dichtkonst; maar de een scheen onder een gelukkig, de ander onder een
rampspoedig Planeet geboren. De een had de Fortuin tot een lieve vriendin, de
ander tot Stiefmoeder.
[Johan Starrenberg]
JOHAN STARRENBERG was een goed Schilder; maar meer te pryzen om zyne
vernuftige en geestige vindingen, als om zyne wyze van penceelbehandeling,
aangezien dezelve ruuw was, best in groote zalen en galeryen, daar de wyde afstant
de zelve in 't oog verzagt, te zien.
Hy had een vleyende en welbespraakte tong, en een vrypostigheid, zonder weerga,
waar door hy zig in de gunst van den Stadhouder van Friesland, en de meeste
Hovelingen, wist in te dringen. Gratiaan noemt deze natuurlyke hoedanigheid
bovenstreven, om dat zulke luiden hier door zig meester maken over een anders
geneigtheid; en dezelve als door een wyze van betooveringe, word volmaakt door
't vernuft, zegt gemelde Gratiaan; die ook eene
311
omschryving van dezelve doet, even als of hy op onzen S T A R R E N B E R G gedoelt
had, aldus: die dit voordeel van de natuur hebben, vinden alle zaken gedaan. Deze
hoedanigheid maakt hun alles ligt, zoo dat zy nergens door worden belemmert, en
overal met lof uitkomen. De middelbare Konst heeft dikwils voor uitmuntend gegaan,
om dat zy van deze maatschappy werd geholpen. En of'er somtyds anderen
gevonden wierden, die meerder wetenschap, konst, zelf deugt dan zy hebben, zoo
laten zy niet na hun dezelve met voorregt af te winnen. Ik vind onder de Vaerzen
van L. Smits 'er een op Stratonica, verbeelt in de kamer van haar minnaar Antiochus,
door J O H A N STARRENBERG. De Schilderkonst spreekt tot den aanschouwer.
† 't Is Stratonica, die 'k op dit paneel vertoon.
Kom, blyf niet hangen by den Vorst, of by zyn zoon:
Maar, merk 't ontroeren aan van deze Koningin.
De fierheid worstelt op de kaken met de min:
Aanschou in 't beeld, door 't vel, een vreesselyk gety;
Het rood verdwynt en ryst ook in de schildery
By beurten; 't schrikkend wit verdooft, en word verdooft:
Terwyl het jagend hart zig heymelyk verlooft
Aan Prins * Antiochus, die met dit twisten woelt.
† Stratonica was de Dochter van Demetrius Poliorcetes Koning van Macedonie.
- Antiochus, de zoon van Seleucus den I. Koning van Syrie, verlieft op zyn Vaders bruid
Stratonica, en ontveinzende die hartstogt, valt daar door in een doodelyke ziekte. Dit werd
door zyn Medicynmeester ontdekt, door dien hy bemerkte dat zyn geesten ontloken, als
Stratonica hem aan zyn bed kwam bezoeken, en zyn ziekte, wanneer zy was weg gegaan
weer verzwaarde: des hy het aan den Koning te kennen gaf, die ter liefde van zyn Zoon, en
om hem te behouden, zyn bruid afstond. Dus getuigt Plutarchus, in 't leven van Demetrius.
312
Stiefmoeder, die wel mint: maar op geen schelmstuk doelt
Als * Fedra, 'k zie den stryd gestuit, het bloed bedaart,
U, met dien braven zoon, tot 's vaders rust, gepaart.
[Jakob de Wolf]
Zyn tyd-, stad-, Konstgenoot, en boezemvriend JAKOB DE WOLF, die van een
geheel andere geaartheid was, en door zyne Konst in steê van gevley zig geagt
zogt te maken, vond zig zelven daar in bedrogen.
Wy lezen van Pomponius Attikus, dat hy over zyn ongeluk verdrietig geworden
zynde, zyn leven een einde deed hebben, met zig zelf van honger te doen sterven.
Appius Klaudius alle pogingen aangewend hebbende, om de deuren van de
gevangenis, daar in hy besloten was, te breken, brak die van zyn lighaam, om
vryheid aan zyn ziel te geven.
Kleomenes en Mithridates, door een zelfden
- ( Fredra.) Hier van zegt L. Rotgans op een schoonen Rymtrant:
't Was Fedra, die wel eer haar Zusters bruidegom,
Bekoorde, en wederminde, en met haar Theseus vluchtte,
Daar Ariadne alleen op Naxos oever zuchtte,
En riep: myn Zuster toef. Ach! Theseus keer weerom!
Maar geen voorbeede gaf gehoor aan haar gebeden:
D'een had natuur verzaakt: en d'ander brak zyn eeden.
'T was Fedra die van 't een in 't ander kwaad verviel,
Den Stiefzoon, die haar lust versmaadde, vals betichtte,
En Theseus door bedrog tot Kindermoord verplichtte.
Zoo stierf Hippolitus, maar met een zuivre ziel.
En zy, als moorderes, van razerny bezeten,
Volvoerde met haar hand het vonnis van 't geweten.
313
ramp gedrukt, roepen den bystand des doods aan, en uit hun veelvoudig geroep,
oordeelende dat hy doof moest zyn, geven de een met een glas vergif, en de ander
met een pook, een teeken van hem te naderen.
Dus is het ook met onzen Schilder gebeurt. Hy was zyns vermogens in de Konst
bewust: maar wat kon hem dat baten? Hy moest zien dat anderen, die minder in de
Konst waren, door het geluk wierden opgebeurt, daar hy bleef zugten. Dit smartte
hem, en raadplegende met zyn ongedult, in plaats van met de reden, nam voor dit
onregt, dat hem de Schikgodin aandeed, te wreeken, met dat voorwerp van haar
weg te rooven, en voerde dit heiloos besluit ook uit. Hy zette zyn ponjaart in een
hoek van zyn vertrek, schuin met de punt opwaarts, liet zig achter over daar in vallen,
en maakte dus een einde van zyn leven. Dit was in den jare 1685.
De Heer Lud. Smids die tot den jare 1684 tot Groeningen gewoont heeft, heeft
den zelven gekent, en om zyn Konst dikwils bezogt, op sommige ook zyner
Konststukken een byschrift gemaakt: als aan de verbeelding van Alcestis, aan haar
man Admetus weder overgelevert, te zien is.
Hier word* Alcestis, door Alcides kracht, herstelt;
Alcestis, 't voorbeeld van regtschapen gemalinnen,
- Admetus, Koning der Fereers, in Thessalie, had van Apollo (om den dienst aan zyn zoon
Esculapius bewezen) tot belooning gekregen, dat, als hy ziek kwam te worden, en ymand
van zyn nabestaanden voor hem sterven wilde, hy dan zou blyven leven. 't Gebeurde dat hy
krank wierd. des smeekt hy zyn afgeleefden Vader, en stokoude Moeder, dog te vergeefs.
Alcestis, de Dochter van Pelias, zyne huisvrouw, nog in hare jeugdige jaren, door zyn smeeken
beweegt, bied zig uit liefde voor hem aan, en sterft. Hercules ontmoet haar in zyn Helletogt,
en brengt haar met zig weder te rug tot haar man. Zie L. Smids in zyn Keurstoffe enz. en
Vollenhove in zyn Heidensche dapperheid.
314
Die, zelf tot in het Graf, hunne Echtgenoots beminnen:
Alcestis, tergster van de dood, en haar geweld.
Admetus twyffelt of het waarheid is of logen.
Hy trekt zyn hand te rug. O Vorst! zy is het zelf,
Alcides heeft haar uit het onderaardsch gewelf
Weer in den dag gebragt. Geloof uw eygen oogen.
Zy is het zelf; die zoo gelaaten werd een lyk,
Toen yder was verzogt, voor u te willen sneven,
En Vader, Moeder, vriend, elk weigerde zyn leeven.
Ga toon haar aan uw Hof, en aan uw Koninkryk.
Dat zal Alcestis dan niet weder laten sterven,
Zoo lang het koper heeft, en marmersteen, en verven.
En nog een op de verbeeldinge van Cassandra,
vermoord van Egysthus, en Klytemnestra,
Uw priesterin Apoll' is in gevaar!
Egysthus, en de dochter van Tyndaar,
Staan al gereed, met uitgetogen zwaarde.
Daal neer! daal neer! en neem haar op van d'aarde.
O Pallas; help!* Cassandra moet'er aan.
- Kassandra, onder den buit uit het overwonnen Troje, den Grieksen Koning Agamemnon, by
't lot, ten deel gevallen, werd gevoert naar Mycenen. Zyn vrouw Klytemnestra, zig inbeeldende
dat deze maagt van haar man geliefkoost wierd, rokkende haar boel Egistus tegens haar op.
Naderhand spannen zy t'samen en vermoorden haar in den Tempel van Diana. Zie Seneca
en Eschylus in hunne Treurspelen, en Pater Assesan in zyn Treurspel van Agamemnon.
315
Waar is uw Vuur? uw Bliksem om te slaan?
Hier treedze droef, verbaast, en opgetrokken.
Het golvend' kleed ontdekt haar bruine lokken,
En blanken rugh, terwyl het neerwaards plooit;
Schoon Pallas, op dit hof, geen bliksems strooit;
Apollo sluit zyn onbarmhartige oogen;
De Menschen zyn, Mevrouw, met u bewogen!
Gy word door W O L F ontsterflyk, en Kathryn;*
Wiens Verf uw bloed, wiens dicht uw zee zal zyn:
Dus zal men staag Cassandra zien, en hooren,
Als nooit gedood, of deftiger herboren.
[Guilhelmo van Ingen]
GUILHELMO VAN INGEN anders den Eerstenbrengen wy na 't jaar 1650 ten Toneel.
De rede van dezen Bentnaam zullen wy straks ontdekken.
Hy is geboren tot Utrecht in 't jaar 1651. en van der jeugt aan tot de Konst geneigt
zynde, heeft hy in zyn geboortestad, de beginselen daar van geleert, en vorder zig
daar in door den Konstschilder Antoni de Grebberlaten onderwyzen. Wanneer hy
nu op eigen Wieken (als het spreekwoort zeit) konde dryven, werd hy belust om
Rome te zien, om zig naar de konstige en berugte voorbeelden voort te oeffenen.
Hier toe kreeg hy een gunstige gelegenheid aan de hand in den jare 1670, wanneer
de Hoogwaardige Heer Johannes van Neerkassel, Bisschop van Castorien, en
Vicaris van Nederland, dat is over de Roomsgezinde Kerken van Nederland,
derwaards heen reisde, die hem onder zyn gevolg van Utrecht
- Katarina Lescalje.
316
meê nam naar Rome, en door zyn voorspraak maakte dat hy in gunst van den
Konstschilder Karel Marat kwam, by wien hy een jaar de Schilderkonst oeffende;
en na dien tyd verscheide groote Konstwerken, zoo in kerken, als elders gemaakt
heeft.
Onderwyl had hy zig aangegeven in de zoo genaamde Roomsche Bent. Dog de
bestemde tyd tot zyne inhuldiging gekomen, die gemeenlyk met vreugd verzelt gaat,
werd gestoort; want sommige Hoogduitsche schilders, die de Bent van haar
gezelschap afgewezen hadde, wisten, door verkeerd aanbrengen, den Kardinaal
Inquisiteur agterdenken in te boezemen, als of dusdanige byeenkomsten der
Nederlanders strekten tot het voortkweken van een vremde wyze van Godsdienst
strydig met de Roomsche Kerk, ook dat zy door een wyze van wederdoop velen tot
die gemeenschap inlyfden. Daar op werden de dienaars van de Inquisitie gesterkt
met lyfwagten van den Paus gezonden om dat nest te storen, en de menschen in
verzekering te nemen, gelyk geschiede. David de Koningwas een van 't gezelschap.
Dezen vraagden zy (gelyk zy ook den eenen voor en den anderen na deden) hoe
zyn naam was, die daar op antwoorde in de Italiaanse taal, Ilre-Da-vide. Waar op
de dienaars der Inquisitie (wanende dat hy de Koning van die bende was) zeiden;
U inzonderheid moeten wy hebben;en bragtenze alle in de gevangenis. Dog 's
daags daar aan volgende ter onderzoek gedaagt, bleek wel haast dat zy geen schult
hadden aan het gene waar mede zy betigt werden, en overzulks werden zy in vryheid
gestelt.
Deze donkere wolk van vervolging over gewaait, werd onze van Ingen, in de Bent
ingelyft, en kreeg tot Bentnaam (om dat hy de eerste was na de vervolging) De
eerste.
317
Van Rome trok hy naar Venetien, daar hy om zig voort te oeffenen by le Febre(die
de voornaamste konststukken van Paulo Veroneesen anderen in kooper gebragt
heeft) begaf. Van daar quam hy te Napels, en eyndelyk weder tot Amsterdam daar
hy ook (na dat hy veel fraaije penceelwerken gemaakt heeft) gestorven is.
GERARD SEGERS is geboren t' Antwerpen, als uit het rym van Korn. de Bie te
besluiten is. Want na dat hy gezegt heeft:
Italie bekent zyn hooge waardigheit,
Die zyne Schilderkonst de waereld door verspreit.
Vervolgt hy:
Waar op Antwerpen roemt daar SEGERS was geboren.
Hy schilderde meest levensgroot. Het geen hem wel meest beroemt gemaakt heeft
is de natuurlyke verbeelding der lydende hartstochten, die hy in zyne Passiestukken
van Jesus Christus en Tafereelen van lydende Roomsche kerkheiligen, zoodanig
heeft weten te vertoonen dat het den aanschouwers de traanen uit de oogen perste.
Wanneer hy geboren is weet ik niet; maar hy is gestorven t' Antwerpen op den 18
Maart van 't jaar 1651. Dus hebben wy hem op zyn sterfjaar geplaatst. Sandrart die
hem gekent, en omgang met hem gehad heeft, getuigt dat hy in zyne stukken 't
hoog geel, blaau, en andere schreeuwende koleuren vermyde, en egter zyne Beelden
zoo kragtig schilderde dat alle andere Schilderyen, die 'er by hingen, maar van
waterverf scheenen gemaakt te zyn. Zyne beste werken zyn in Spanje, daar hy niet
alleen rykelyk voor betaalt is geweest, maar
318
daar en boven ook groote geschenken ontfangen heeft.
Als Rubbens gestorven was, en van Dyk zig in Engeland neergezet had, vatte hy
die manier op, die zoo geagt was, en schilderde zyne stukken kleuriger, zoo dat als
ik(zeit de Schryver) eenige van de zelve in 't jaar1645 zag, de zelve voor zyn werk
niet zoude hebben aangezien, ten ware hy het my zelf gezeit hadde. Maar hy voegde
daar by dat het de waereld dus begeerde, en hy overzulks maar om 't geld schilderde.
Hy liet een zoon na die in Italie zynde den grond, om een goed Meester op te
bouwen, geleit had.
[Nicolaas de Vree]
NICOLAAS DE VREE, geboren ik weet niet waar, schilderde Landschappen,
Bloemen, Distels en Kruiden. Zyne konstwerken bevind ik meer bekent onder de
konstlievenden dan zyn persoon; aangezien hy zig van den omgang met menschen
afzonderde, inzonderheid in zyne laatste levensjaren; waar in hy met niemand
verkeering hield, als met Jan Luiken, die met hem het gevoelen van J. Bhoem
aanhing. Hy trok eindelyk met'er woon (alzoo hy de stilte beminde,) van Amsterdam
naar Alkmaar, daar hy ook gestorven is, in den jare 1702, tusschen de 50 en 60
jaren oud.
[Abraham Hondius]
Onder zyn tyd- en konstgenooten, die t'samen met hem ten Toneel verschynen, is
ook ABRAHAM HONDIUS. Onder zyne voornaamste stukken is bekent de
verbeelding van den brand van Troje, waar in een groot gewoel van beelden zig
vertoont, die wel geteekent, konstig geschikt en natuurlyk door de vlam, en
toortslichten gedaagt worden. Ook heb ik een Kaarslicht van hem gezien, dat
byzonder natuurlyk was, en waar in de beelden braaf geschildert waren. Anders
schilderde
319
hy meest Valkejachten, Hartejachten, en dergelyke, waar in hy niet alleen menigte
van beeltjes, maar ook Paarden en Honden te pas bragt, die hy konstig wist te
schilderen, gelyk ook het landschap, inzonderheid zyne Morgenstonden.
Hy heeft zyn meesten levenstyd in Engeland doorgebragt, en was 1665 nog in
leven. Men ziet zyn beeltenis van J. Smith geschraapt, in Print uitgaan, die wy
hebben nagevolgt in de Plaat M 28.
[Francois Danks]
FRANSOIS DANKS, anders SCHILDPADT, een Amsterdammer van geboorte,
schilderde Historien in 't klein. In 't jaar 1676 maakte hy 't bootseerzel van het
Tydbeeld, op de Heeregragt, tot Amsterdam, waar na het in Steen uitgehouwen
werd met dit byschrift: Myn Glas Loopt ras.
Waar de potsige Kornelis van Ryssen op zinspeelt, in dit volgende stekelvaersje:
Een meugveel was zoo ras zyn glas niet vol geschonken,
Of't wierd, zo dra hy 't kreeg, van hem weer uit gedronken
Waar op toen werd gevraagt, hoe hy zo gulzig was.
Hy zei, een schoone spreuk doet staag myn hart ontfonken.
'K vonts' op de Heeregragt, daar stond, Myn glas loopt ras.
Dat hy ook Pourtretten geschildert heeft, blykt aan dit Lofdicht, op de beeltenis van
Kat. Questiers, door J. Koenerding.
Dus maalde DANKS en hand die schrand're Kataryn,
Met verf en met penceel, dat niet van 't leeven scheelde,
In schoonheids glans en blos, dog dit is maar de schyn
Van haar die hy niet kon natuurelyk verbeelden
Met 't vrugtbaar ryp verstand waar meê zy rustig tart
Ireen en Myroos Konst wiens luister naam en ende
320
Zoo dra den Ystroom zag dit groot en wyze hart,
Want ze is Apolloos styl en roem van Lucas bende.
[Jan van Alen]
J A N V A N A L E N of hy een Amsterdammer van geboorte is, weet ik niet, maar
hy heeft 'er altyd gewoont, van zyn jeugt af, (welk begin genomen had 1651. tot zyn
sterstyd in 't jaar 1698.) had het Penceel zodanig tot zyn wil, dat hy alle wyze van
schilderen wist na te bootsen, inzonderheid de Vogelstukken van Melchior de
Hondekoeter, die hy zoo even gelyk wist na te volgen, dat de beste kenners dikwils
verlegen stonden, als hun oordeel daar over gevergt werd.
Onze van ALEN stond niet kwalyk by die konstgreep, aangezien de penceelkonst
van Hondekoeter by zyn leven willig aan den man raakte, dat thans zulk een vaart
niet loopt. Dog zulk doen by Melchiors leven was een nagel aan zyn Dootkist, door
dien 'er op deze wyze zoo veel geschilderde Hanen en Hoenders in de waereld
kwamen, dat 'er een afslag in den prys door te dugten stond. Het zy, zoo 't zy,
Melchior had twee kwaatjes, een binnen en een buitens huis, en dus was het niet
te verwonderen dat hy by wylen den druk met geestverkwikkend vocht van zyn hart
spoelde.
[Abraham Stork]
ABRAHAM STORK, Amsterdammenaar, schilderde ongestuime en stille zeestukken,
Schepen, en zeehoofden vol gewoel van beeltjes, ook Steygerbooten, en andere
vaartuigen, gepropt met soldaten en bootsgezellen met kisten en kooygoet, om de
zelve aan boort van de op anker leggende zeeschepen te voeren, welk gewoel hy
geestig en natuurlyk wist te verbeelden. Inzonderheid word geroemt de verbeelding
van het inhalen van den Hertog van Marlbourg op den Amstel onder een
321
groot gewoel van binnenjachten. Deze had ook een Broeder die Ryngezigten en
binnenlandsche vaartuygen schilderde, dog zoo konstig niet.
[David Colyns]
DAVID COLYNS, geboren tot Amsterdam, schilderde meest Bybelsche Historien,
en inzonderheid zulke waar in een groot gewoel van Beeldjes te pas komt; als daar
Israël het Manna opgadert, of daar Moses de dorstende Hebreeuwen drenkt door
't water uit de steenrots enz.
[Barent Gaal]
B A R E N T G A A L van Haarlem was een Leerling van Wouwerman, welks aart
van schilderen hy al vry wel wist na te bootsen. Zyn penceelwerk bestaat ook wel
meest in Bataljes, en pleisterplaatsen. Hy was doorgaans wat eygenzinnig in zyn
doen, en koesterde dat gebrek, tot zyn nadeel.
'T gebeurde dat een Heerschap, voor wien hy eenig werk onderhanden had, hem
ging bezoeken om het zelve te zien daar hy juist geen zin toe had. Des belaste, hy
te zeggen dat hy niet t' huis was, en dat zoo luid dat het de Heer hoorde, die daar
op henen ging, en voornam hem dit met gelyke munt te betalen. Het stuk gedaan
zynde ging hy daar meê naar den Heer voor wien hy het geschildert had: maar deze
hem hoorende aankloppen, stak 't hoofd ten venster uit en riep hem toe: Ik ben niet
t'huisof hy daar tegen zeide, ik zie dat gy t'huis zyt, 't mogt niet helpen. Want hy
kreeg tot antwoord, Gy ziet dat ik t'huis ben; als ik laatst aan uw huis kwam hoorde
ik dat gy in huis waart, en moest egter heen gaan. Gelyk hy zig dan eindelyk ook
moest getroosten met zyn stuk weder te vertrekken.
[Isaak Koene]
ISAAK KOENE, Landschapschilder en Discipel van Isak Ruisdal, maakte
Landschappen en Gaal de Beeldjes daar in, dus maakte zy zamen veel stukjes
322
voor den Amsterdamschen Vos.
[Pieter vander Hulst]
Deze hunne Rol afgespeeld hebbende komt
PIETER VANDER HULST, geboren te Dordrecht in 't jaar 1652, den 18 van
Sprokkelmaand, ten Toneel. Hy kreeg de reislust in 't hoofd, teeg op reis, en kwam
den 24 December 1674 te Rome, daar hem de Bentvogels beet kregen, en voor
zyn geld met den Bynaam, of Bentnaam van Zonnebloem doopten, misschien om
dat hy die veeltyds in zyn stukken te pas bragt; want hy zig tot het schilderen van
een wilder soort van Bloemen zette, dan wel Dan. Segers, de Heem, en anderen
gedaan hebben. Hy voegde by zyn Bloemen ook allerhande soort van wilde Kruyden,
Slangen, Padden, Hagedissen, en diergelyke soort van Dieren. Hy heeft zig
naderhand tot het pourtretschilderen begeven, maar daar meê in veere na zoo veel
roem niet behaald.
[Pieter Peuteman]
De Schilder P I E T E R P E U T E M A N , is geboren te Rotterdam uit een deftig
geslacht. By wien hy de Konst geleert heeft weet ik niet, maar hy schilderde
allerhande soort van stilleeven: ook uitgehakte borden, gevormt naar de wyze der
staande beelden, hoedanig een verbeeldende eenen Zwitser, die de wagt houd, in
zyn voorhuis stond. Zyn Neef, die een lid der Vroedschap van Rotterdam was,
verzogt hem een Tafereel te Schilderen, waar in de vergankelykheid van 's menschen
leven door indrukbare beeltenissen vertoont wierd: en op dat hy zig van veelerhande
voorwerpen zoude konnen bedienen, bezorgde hy hem de sleutel van de Snykamer,
daar hy zig op een middag na den eeten alleen naar toe begaf om een afschetsing
van 't een en 't ander te maken, 't geen hy in zyn stuk zoude te pas bren-
323
gen, dog hy viel door d'opstygende dampen van zyn volle maag in sluymering en
eindelyk by dit sprakeloos gezelschap in vasten slaap. Dit was op den 18 van
Herfstmaand 1692 wanneer die aardbeving voorviel die 't gantsche land deed
schudden. Hy door die beweging en 't gerammel der Doodbeenderen ontwaakt zag
met nuchtere oogen verbaast om naar alle kanten, en ziende dat alle de Geraamten
de hoofden schudden als de wassepoppen, de Bekkeneelen op de tanden knarsten,
en armen en beenen gins en weer slingerden, verbeelde zig in dien oogenblik niet
anders dan dat die geraamten zig alle gelykerhand in beweging stelden om hem
aan te vallen. Dus vluchte hy in alleryl de kamer af op de straat, door den schrik
met doodverf bestreken. Een weynig bedaart zynde ontdekte hy wel haast de oorzaak
der vreemde beweging dier Doodbeenderen. Maar wat hielp dit? de schrik was hem
zoodanig in 't bloed geslagen, dat hy kort daar aan stierf.
[Jan Klaasze Rietschoof]
JAN KLAASZE RIETSCHOOF is geboren tot Hoorn in 't jaar 1652. Deze van der
jeugt af aan tot de konst geneigt, werd Leerling eerst van Abraham Liedts, en
naderhand van den berugten zee- en scheepschilder Lud. Backhuizen, welkers
behandeling hy heeft behouden; zulks hy wel onder de brave meesters van zeeen
scheepenschilderen mag geteld worden, dog hy is kleengevoelig van zyn Konst,
en van een vromen inborst.
[Hendrik Rietschoof]
Zyn Zoon HENDRIK RIETSCHOOF geboren in 't jaar 1678 volgt op 't spoor van zyn
vader, en is niet minder dan de zelve in vloejentheid van schilderen.
[Kornelis Holstein]
KORNELIS HOLSTEIN werd geboren te Haarlem in 't jaar 1653. Of hy de Konst
alleen
324
by zyn vader Pieter Holstein, die een Glasschilder was, en veel met waterverf
geteekent heeft, of by ymand anders geleert heeft, weet ik niet, maar wel dat hy
een groot meester in de Konst geweest is. Onder vele stukken heb ik 'er een van
hem gezien verbeeldende den Triomf van Bachus. In dit stuk kwamen verscheiden
naakte vrouwtjes en kindertjes, zoo verwonderlyk natuurlyk en konstig geteekent
en geschildert, dat de prys, welke daar voor betaald was, op verre na de waarde
van het zelve niet konde opwegen. Maar wat zal ik zeggen? Die de naam heeft van
vroeg op te staan, mag (zegt het spreekwoord) lang slapen.
In de Weeskamer op 't Raadhuis van Amsterdam staat van hem een konstig
geschildert stuk voor den schoorsteen, verbeeldende den Roomschen Lycurgus,
daar hy zynen neef voor wettigen Erfgenaam verklaart.
De Dichter Jan Vos maakte dit volgende Vaers op.
Lycurgus hout zyn neef voor wettig erf van 't land.
De hulp der voogden strekt de weez' een mond, en handt.
Hier leertmen d' Eigenbaat den wees zyn erfrecht geeven.
Zoo blyft des vaders zorg, als 't lichaam sterft, in 't leven.
En in de Thesaurie ordinaris, zietmen de zoldering van onderen met zyn penceelkonst
pronken.
Hy oeffende ook het Glasschilderen, dog zoo veel niet als zyn vader, aangezien
die mode van tyd tot tyd afnam. Deze kwam heel haastig te sterven op den 19 van
Hooymaand 1662, tusschen
325
twee en drie uuren namiddags, hebbende een purgatie ingenomen, om de pyn voor
't hart af te zetten, want hy anders geen ziekte had, en ook nog even te voren op
zyn stoep had gezeten, wanneer zyn vrouw het bekertje by den kruidmenger, weer
't huis gebragt hebbende, en pas een kwartieruurs uit geweest zynde, haar man in
het voorhuis op den vloer vond dood leggen. Men beschuldigde den kruidmenger
wel niet, want zulks kan wel gebeuren door een Hartvang: maar sommige buuren,
die het spreukje van Nicocles wisten, verhaalden het aan anderen by dit geval, te
weten dat deze, een domdristig geneesheer, die op de kragt van zyn poeders stoste
dus spottende in den baard voer. Zeker ik prys uw Konst om dat gy de menschen
niet lang in elende laat leggen; maar hen spoedig verlost datze geen pyn meer
gevoelen. 't ging zoo 't ging, zulke vertellingen bragten den Apotheker weynig
voordeel aan, zoo min als de Raad van Euftius in zyn ontledingen des vernufts, daar
hy zeit: Laat den Kok uw Geneesmeester zyn, en de vleeshal uw Apothekers Winkel.
My is verhaald dat de berugte Cavaljier, welke voor eenige jaren, door zyn
krygsvernuft en dapperheid de troepen in de Sevennes aan gevoert heeft, in een
Koffihuys was, en een vaandrig van de Hoogduitsche troepen, belust om hem te
zien hem daar kwam spreken. Na eenige algemeene reden wisselingen vraagde
de Duitscher hem of hy die Cavaljier was daar zoo veel van gezeit wierd? waar op
hy ja antwoorde. Zoo zyt gy dan(vervolgde de Duitscher) Die broodbakkers zoon?
Jaantwoorde Cavaljier? Maar thans in staat als Colonel; en vervolgde: Mag ik d'eer
hebben van te weten wie myn Heer is?Waar op hy zyn naam melde, en
326
met een dat zyn Grootvader een Generaal, zyn vader een Hopman was geweest,
en hy een vaandrig was. Cavaljier zig een weinig beradende, zeide daar op: Hoe
myn Heer; uw Grootvader een Generaal, uw vader een Hopman, en gy een vaandrig;
dit telt byster af: en wil het zoo voort, zoo word uw zoon nog wel een Bakkers knegt.
De grootmoedige Duitscher dien steek voelende, droop weg. Dus ging het ook met
den volgenden Konstschilder.
[Simon vander Does]
SIMON VANDER DOES had tot zyn overgrootvader een Geheimschryver der Stad
Amsterdam, tot zyn Grootvader een Secretaris van d'Assurantiekamer, gelyk wy in
't leven van zyn vader Jakob vander Does hebben aangemerkt, maar hy eindelyk
in een slegten staat vervallen strekte voor zyn geslagt een zinnebeeld van
d'Ondergaande zon.
Hy was geboren 1653, en oeffende zig in de zelve verkiezing en wyze van
schilderen als zyn vader, en woonde in den Haag by zyn Moey.
Om nu eens proef te nemen, hoe veer hy op eigen wieken dryven konde, ging hy
eerst een wyl in Vriesland wonen, naderhand in Engeland, maar bleef daar maar
een jaar. 't Schynt dat hem de kost daar niet beter dan in zyn moers keuken smaakte.
Zesendertig jaren was hy oud als hy zig in huwelyk begaf. Oud genoeg was hy om
te trouwen, maar te jong om de wederwaardigheid die daar uit ontstond te torschen,
want hy had een slegte keur gedaan. Wie kan alles voorzien? Alle zaken hebben
geen voortgang van onze inbeeldinge tot de wezentheid, zonder verlies, zeit
Fontenelle in de t' zamenspraak der dooden. Zy was inzonderheid verkwistende,
en alles wat hy met zyn penceel en yver by een schrapen konde, was straks op de
molen van zorgeloosheid tot kaf vermaalt, dus hy met
327
zugten de Konst moest oeffenen, en maakte zelden iets of 't was voor gegeten
brood.
Hier kwam nog by dat de Heer de Graaf, die van zyn geslachts stam was, en veel
om zyn vaders wil met hem gedaan zou hebben, zig nu om dit Huwelyk van hem
onttrok, en hem (als het spreekwoord zeit) liet dryven. Johan van Gool die toenmaals
zyn Leerling was heeft my tot verwonderens verhaald, hoe hy niet tegenstaande al
die bekommernissen en hartkwellingen, dagelyks even yverig konde schilderen.
Maar met al dit yveren deed hy geen voordeel, aangezien hy zig hier door het
gezelschap der menschen onttrok, en gevolglyk de gelegentheid verloor van somwyl
een pourtret te schilderen, dat wat meerder voordeel gaf, als het beeste schilderen.
Verscheiden pourtretten zyn nog van hem in handen, die heel in handeling naar
den ouden Netscher gelyken.
Zyn vrouw te sterven komende bevond hy zig in een slegten staat, zoo dat hy,
door voorspraak van goede vrienden, een plaats in 't Gasthuis agter de Hal in den
Haag kreeg. Maar na dat hy daar twee of drie jaren gewoont had liep hy daar uit,
ging naar Brussel daar hy een jaar woonde, en voorts naar Antwerpen, daar hy voor
de keelbeulen schilderde.
De Heer de Graaf, meer gemeld, dagt dit verval in 't geslagt, door zyn jonger
Broeder Jakob vander Does Jakobsz. weder op te beuren: en vindende hem geneigt
tot de Konst, bestelde hem by Karel du Jardyn, zyn overleden Vaders grooten vrient
en zyn gewezen voogt, daar hy zoo lang by bleef tot Karel die on verwagte luim
bekroop van Roome voor zyn dood te zien. Toen raakte hy by G. Netscher, en na
't verloo-
328
pen van twee jaren by G. de Laires tot Amsterdam. Naderhand by zig zelven de
Konst oeffenende, gaf hy proeven van zyn grooten geest, en verzegelingen van 't
geen in hem te hoopen stond. Hy was stout in zyne ondernemingen, en gereed om
groote zaken de Konst belangende t'ondernemen, maar ook met een byzonderiyk
dristig en haastig, zoo dat hy ('t geen my voor de waarheid verhaald is) eens drie
of vier weken aan een stuk geschildert had, en als hy het niet na zyn zin konde
krygen, een mes nam (niettegenstaande dat zyn Broeder die agter hem stond 't
zelve wilde beletten) en sneed den doek aan riemen. Dit werk ondernam hy
andermaal: 't lukte hem, en hy maakte een geschenk daar van aan den Heer de
Graaf, die het dankelyk aannam, hem een paart gaf, en een dikke goudbeurs
bezorgde, en zont hem onder den zwier van den Heere van Heemskerk (als hy voor
Ambassadeur van wegens den Staat naar Vrankryk ging) meê naar Parys, daar hy
zyn Fortuin gevonden zou hebben, had de dood hem niet na 't verloopen van een
jaar uit dit leven weggerukt, en dus alle hoop verydelt. Nu volgen de twee gebroeders
[Theodorus en Christoffel Lubienietzky]
THEODORUS EN CHRISTOFFEL LUBIENIETZKI, waar van de eerste is geboren
te Cracou in 't jaar 1653, de ander te Stettin1659. zy hadden beide de teeken-en
schilderkonst in hunne jeugt tot hun vermaak geoeffent by Juriaan Stur te Hamburg,
nevens andere pryswaardige oeffeningen voeglyk aan jongelingen van edele
geboorte.
In den jare 1675 in Oegstmaand kwamen zy tot Amsterdam, en begaf zig
CHRISTOFFEL ten eersten by Adriaan Bakker om de Konst voort te
329
oeffenen, dog THEODOOR raakte by den berugten Gerard de Laires, welkers wyze
van behandelinge hy zoo wel afgezien heeft, dat het alzins in zyne konstige
penceelwerken doorstraalde. Deze werd na 't verloop van eenige jaren door den
Groot Hertog van Toskanen ontboden. In 't jaar 1682 is hy naar Hanover vertrokken.
Van daar kwam hy aan 't Hof van Brandenburg, daar hy eerste Kamerling en opzigter
van de Academie werd; en eindelyk is hy in 't jaar 1706 naar Polen gereist, daar hy
gestorven is.
Christoffel Lubienietzki woont nu nog tot Amsterdam daar hy met lof de Konst
oeffent, zoo in Historien als pourtretten.
In dezen tyd bloeide de Konst in Nederland, inzonderheid te Amsterdam. De
Vrede stond voor de deur, die Bellona vyandin der konsten aan band zouw leggen.
De zon eerst door een opwellende sulferdamp betrokken, begon een blyder aangezigt
te vertoonen, en de Koopvaardyman vlamde om geveiligt de zee te bouwen. Thans
zag men de Stedelingen een nieuwe konstlust scheppen, en de een toonde zig voor
den ander een Mecenas, daar de Heer Joan van Maarseveen, Ridder van St. Michiel,
elk in voorging. Konstlievenden en Konstenaren reikten nu elkander hart en hand,
(en 't waar te wenschen geweest dat de wangunst en eigenbaat dezen band niet
had verbroken) in eendragt toe. Dit is my gebleken uit zekere vaerzen, 't eene op
de vereeniging van Apelles en Apollo & c.1653. Het andere heeft tot tytel
Broederschap der Schilderkonst, ingewyd door Schilders, Beeldhouwers en derzelver
begunstigers. Op den21 van Wynmaand, 1654 in Amsterdam. Op de volgende
bladzyde
330
staan de hoofden der opregters, als M. Kretser, B. vander Elst, N. van Heldt
Stockade, J. Meuris gemeld; en is dit vaers aan gemelden Heer Maarseveen
opgedragen, uit naam van allen door T. Asselyn.
Dit St. Lucas feest werd gehouden op de groote zaal van St. Joris Doelen; dewelke
daar toe opgeciert was met Festoenen, die hunne zinspelingen hadden op deze
vereeniginge.
Op 't Feston van 't schilders gereedschap, verbeeldende de eenigheid van hunne
Broederschap, las men dit:
Aldus is d' eenigheid van Konst, en Konstgenooten,
Gelyk dit schildertuig gebonden is in een,
Zoo bint de liefde hen als Broeders in 't gemeen,
Want eenigheid en vreê word met dien band gesloten.
Op 't Feston van 't Musyktuig, toegeëigent aan Apollo vond men deze vaerzen.
De Konstgodin, verknogt aan d'eedle Poëzy,
Scheen door Apolloos lier ten Hemel op te varen.
Twee konsten na in bloed, vereend in Maatschappy.
Apol bemint 't penceel, Apelles zang en snaren.
Daar benevens hadden zy voor hun, en de genoodigden, (die te zamen zoo
Schilders, Poëeten als Lief hebbers der Dicht- en Schilderkonst omtrent 100 in getal
waren,) een regel, of tafelwet opgestelt, die by wyze van aanspraak tot de genooden
dus begint:
331
Lief hebbers, Konstenaars, die op de Voetboogszaal,
Staat met den anderen gereed, om 't middagmaal
Te houden:
Het dronken drinken zy geschuwt van dezen dag;
Die drie gezontheên heeft blootshoofds voldaan, vermag,
Indien hy meerder wierd gevergt, die neêr te zetten;
Den genen die meer lust, en zal men 't niet beletten,
Zoo slegs geen overdaad aan tafel word gepleegt.
Joost van den Vondel was niet alleen mede op dit feest gelyk anderen genoodigt,
maar werd ook aan 't hooge eind van de tafel in een grooten zeetel geplaatst, en
hem door iemant Apollo verbeeldende een Laurierkrans op 't hoofd geplant, gelyk
het Brant dus in zyne levensbeschryving, agter het 2de Deel van zyne Poëzy gedrukt,
aanhaald. De gryze Vader kroonde het feest weder met dit volgende gedicht.
Gelyk de Zonnebloem haar oogen
Uit minne draait naar 's Hemels bogen,
En volgt met haar gezicht
Het alverkwikkend licht,
De Zon, die 't al zyn verwe geeft,
En daar geboomte en plant by leeft;
Zoo volgt de Schilderkunst,
Uit aangeboren gunst,
Ontsteeken van een heilig vuur,
De schoonheid van natuur,
Met hare streken en penceelen;
Geeft doode doeken en paneelen
332
Het leven, waarze zweeft, en zwiert;
Verkloekt de menschen en 't gediert.
ô Eedle Schildermin,
ô Tiende Zanggodin,
Wy loopen u met d andre negen
Parnasgodinnen tegen:
Van zingen nog van speelen moe:
Ontfang dees Kroon: zy komt u toe.
Het welk beantwoord werd met dit volgende Klinkdicht.
Toen 't groote licht verscheen op 't feest der Konstenaren,
Was ieder een verheugt, en zoo vernoegt en bly,
Dat wie den Vader zag, ontstak in Poëzy,
Nu dat de Konstgodin hier met Apol zou paren.
Terwyl de Priesterschap, door zang en spel der snaren,
Begroette dus die Zon: ô Feniks van ons Landt!
Die 't gansche Helikon doet luisteren naar uw trant,
En wyd aan God Jupyn een kroon van gryze haren,
Die stadig zyn omringt niet heil' ge Laureblaan.
Wat offer zullen wy u voor dees weldaad branden?
Wie dankbaar is voor gunst, die heeft de gunst voldaan.
Wat dankbaarheid is meer als duizent offerhanden.
De Vader zy vernoegt, nu dat St. Lucas hier
U schenkt Apelles schilt, Apollo zyn Laurier.
Elk maakte zig vrolyk, en verheugt op dit feest, de glazen klonken in 't rond, en de
geesten door Bachus druivensap vervrolikt, schenen al op Pindus heuvel verplaatst
te wezen. Des
333
zongen zy alle bekommertheid vaar wel; en deunden helder op:
Laat Romen op de Konst, en haar aeloutheidbrallen,
En Tivoli op al zyn groote watervallen,
En Napels op het Graf van Maro, en haar gunst,
Hier is de beurs, en 't geld, en liefde tot de Kunst.
Eer zy scheiden namen zy besluit tot een jaarlykse vernieuwing op St. Lucas dag,
lieten tot dien einde een gedenkschilt (veel ligt is hun het gebruik van de oude
Romeinse belosteschilden in gedagten gekomen) maken; waar op afgebeelt stonden,
een gebroken en eene opgeregte gedenknaalt, opwimpelt met het byschrift, VERNIEUT
UIT LIEFDE. Dog dit voornemen is door de nyd verydelt geworden, en het gedenkschilt
door den tyd, even als de gedagte Romeinse belofteschilden, in de vergetenheid
begraven.
[Jan Hoogzaat]
JAN HOOGZAAT is geboren te Amsterdam
334
den 12 Maart 1654, een van de beste Leerlingen van Gerard de Lairesse. Om in 't
groot te schilderen is hy niet minder konstig als in zyn kleene beelden daar een
meester best in uitblink. Hy heeft veel in 't huis van 't Loo voor William Koning van
Engeland geschildert. Hy heeft ook stukken gemaakt voor de Grootagtbare Heeren
Burgermeesteren dezer Steede Jan Trip, A. Velters, Jan Six, en voor den Hr.
Scheepen van Aalst en andere groote Heeren. Ook is van hem geschildert het
oppervlak in 't overwelfsel van de Borgerzaal op 't Amsterdamsche Raathuis. Maar
de maker heeft geen naauwe agt gegeven hoe de figuuren in 't oog door zulk een
wyden afstand verkleenen, waarom men dezelve naauw onderscheidentlyk zien
kan. Dog de beschryving van den inhoud derzelve is, ten dienst der vreemdelingen,
gevoegt in den Wegwyzer door Amsterdam, op pag. 427 aldus.
Amsterdam, een der schoonste Steden die de Zon beschynt, zit hier deftig uitgedost,
op lugtige wolken, heerlyk verheven & c. Zy draagt in haar schoot een bondelbyl
met groene laurieren omvlogten; om te gelyk haar bloejende en eendragtige Regering
aan te toonen. Zy leunt op een cierlyke scheepssteven, 't geen teffens( met het later
kruisschilt behangen) haar berugte scheepvaart te kennen geeft: waarom de
Zeevoogt Neptuin haar de stevenkroon opdraagt. Terwyl Merkuur haar den
Guldenstaf der Koopmanschap vereert, en Cybele, Godin der Aarde met het
aanbieden van hare sleutels de gansche waereld tot het dryven haarer Koophandel
open steld. De wa-
335
pentuigen die nevens haar leggen, beteekenen dat zy hare vryheid en achtbaarheid
kan, en weet te verdadigen. Alles vloeit uit den overvloetshooren haar van alle
kanten toe. De Roomsche Ryks Adelaar verheft zig boven haar hoofd, met de
Keizerlyke Kroon haar wel eer door Maximiliaan gegeven. De Faam schynt deze
voortreffelykheden de waereld over te trompetten, terwyl zig Amsterdam door den
Tyd, met behulp van Verstand en Naarstigheid nog hooger ziet opvyzelen. In 't
verschiet der wolken ziet men de eedle Konsten en wetenschappen door Kindertjes
verbeeld, die den anderen in oeffening verzellen. Herkules( het zinnebeeld van
Deugt en Dapperheid) is ter andere zyde met zyn knods in de weer, om de Wangunst
en andere lasterzieke gedrogten en harpyen op de vlugt te dryven, om de maagt
van Amsterdam voor dit schenzugtige monster te bevryden.
Junius in zyn 3 Boek pag. 218. verhaalt een opmerkenswaardige Historie van
Alcamenes en Phidias. Deze twee Konstenaars gelast van de Athenienzers om elk
een beeld van hun Godin Diana te maken, dewelke op hooge voetstukken in hun
Stad geplaatst zouden worden, lieten met een ook door 't volk verbreiden (om dat
die Konstenaars elk hun best zouden betrachten) dat een groote som gelds betaald
zou worden, aan die het best maaken zou. Hier op tegen die twee konstenaars met
yver te werk. Alcamenes had zyn beeld 't eerst gemaakt, en was by zig zelven
genoegt dat het, van naby bezien, geprezen werd. Eindelyk bragt Phidias zyn beeld
ook te voorschyn, 't welk niemant van de Athenienzers van naby beviel, maar zy
lasterden in tegendeel den ma-
336
ker, niet willende zulk een wanstallig beeld (zoo 't hun toescheen) in hare stad
dulden: zoo veer, dat 'er een oploop ontstont, en 't gemeene volk hem wilde
steenigen.
Phidias, die de Geometrie, en Optica verstont, had zyn beeld grover en plomper
van deelen gemaakt als men gewoon was te zien, om den hoogen afstant die het
zelve zoude hebben, wanneer het op zyn verheven stantplaats stont. Des verzogt
hy maar alleen dat zy hun oploopentheid, en oordeel wilden schorten, tot het zelve
geplaatst zoude wezen. Toen veranderden zy; want de nettigheid en zagtheid die
men aan het beeld van Alcamenes bespeurde, wanneer het op den beneden grond
stont, veranderde door den hoogen afstant in een afzigtigheid: daar en tegen
verdween die grove hardigheid van Phidias beeld in een vleiende zagtheid, en
behield in dien afstant zyne grootte en deftigheid.
Hoe velen door omgang met Konstschilders, en door 't dagelyks bespiegelen der
konstwerken zyn aangespoort geworden tot die prysselyke oeffening, daar van
hebben wy menigte van voorbeelden aangetoont, maar dat de natuurdrift buiten
dusdanige aanleidingen, insgelyks ook zulks vermag, zien wy in den braven
pourtretschilder JOAN VOLLEVENS bevestigt.
Geertruidenberg, binnen welkers ringmuur hy in 't jaar 1654 geboren werd, had
lang voor en na dien tyd geen konstoeffenaars binnen zyn wallen gehad om hem
eenige aanleiding te konnen geven. En egter was zyn drift zoo tot die oeffening
geneigt, dat hy van der jeugt af aan niet anders deed dan al wat hem voorquam
met kool en kryt af te schetsen. Waarom zyne ouders (ziende zyn
337
onstuitbare konstdrift) hem bestelden by den berugten pourtretschilder Kasp.
Netscher, naderhand by N. Maas, en eindelyk by Jan de Baan in 'sGravenhage,
daar hy 't zedert heeft blyven wonen, en menigte pourtretten gemaakt, die braaf
geschildert en vol leven zyn. Ook heeft hy een Zoon in die oeffening opgekweekt,
die nevens zyn Vader nog in leven is.
Komen en gaan is des menschen lot. 't Jaar 1654, dat de Konstschilders vol leven
zag ontluiken, zag teffens ook Fabricius door een deerlyk toeval het leven eindigen.
Die tot een ongeluk geboren is (zeit de spreuk) zal het niet ontgaan.
[Karel Fabricius]
KAREL FABRICIUS, een uitstekend schilder van perspectiven, berugt voor den
besten in zyn tyd, was ook een goed pourtretschilder. Waar hy geboren is, ook de
tyd wanneer, blyft duister: maar dat hy lange jaren te Delf gewoont heeft is bekent,
gelyk zyn naam ook in de Stads gedenkschriften op het jaar 1654 den 12 October
by het springen van het buskruidmagazyn gemelt staat, nevens zyn Schoonmoeder
en Broeder, mitsgaders Simon Decker, Koster van de oude Kerk, met wien hy bezig
was uit te schilderen, ook Mathias Spoors zyn Discipel, welke alle zeer deerlyk, door
het instorten van het huis, onder het puin zyn geplettert en gesneuvelt. In Fabricius
alleen was nog leven, na dat hy nevens de anderen na 't verloop van 6 of 7 uuren
onder 't puin dat hem overstolpt had wierd gesleept: en om dat de huizen der
Geneesmeesters voor het meeste mede ingestort waren, in het Gasthuis gebragt,
alwaar na het verloop van een kwartier uurs zyne benaauwde ziel uit het
338
elendig gekneusde lichaam verhuisde. En das (hy was nog maar dertig jaren oud)
is die heldere zon pas aan 't ryzen op het onverwagtst ondergegaan.
Arnold Bon maakte op dit droevig ongeval dit treurdicht.
Aldus gekneust, geplettert en gebrooken,
Aan arm en beenen dat onkenbaar was,
LagKAREL FABER schier versmoort in d'as,
Door 't heiloos kruit; wie weet hoe aangestooken?
Zyn matte ziel gantsch magteloos gekreeten,
Wierd nog gered uit deezen bangen noodt.
Maar d'alvernield' en d'onmedoogde doodt,
Heeft hem den draad zyns leevens afgebeeten.
Zoo voer de grootste Konstenaar ten dale,
Dien Delleft ooit of Holland heeft gehad.
De meeste schaa van deeze brave Stad
Werd weer geboet, maar hy niet weer te haale.
Wie treurt dan niet op zyn gekrookte beenen,
Die ooit de konstgodin Pictura mindt?
Hy was van haar het beste troetelkindt,
En zoog 't geheimste uit haare borst en speenen.
Dus troft gy hem, ô doot toen hy zo schrander,
In 't malen met zyn deftige penseel,
Het weezen bragt natuurlyk op 't panneel
Dat zoo geleek, als 't eene Ey het ander.
Moest nevens hem dan Decker ook al sneeven?
Als of de nyd hem nog benyden wou,
Dat yders oog, nog namaals zeggen zou,
Ten is geen doek, het is het waare leeven.
Moest gy den geest van Faber ook zo sollen
Mattias Spoors, o gaauwe jongeling,
( Die dagelyks leergierig by hem sting,)
Om zoo de Konst ter wereld uit te rollen?
339
Maar heeft dit droevig treurtoneel van Fabricius uw hart, Lezer, tot deernis bewogen,
daar gy hem onder 't puin verplettert zaagt; de vertooning van het vreugdefeest der
Broederen van St. Lucas, vereert door byzyn van hun grooten Mecenas, en het
opperhooft van den Amsterdamschen Zangberg, die onder 't klinken der glazen vol
van Bachusnat, met vrolyke kelen Evoedoor de ruime zaal schaterden, (als wy
boven gemelt hebben) zal u het wezen in een andere plooi zetten.
[Johan van Bunnik]
Nu treden wy tot JOHAN VAN BUNNIK. Hy is geboren tot Utrecht in 't jaar 1654. Na
dat zyne ouders bespeurden dat hy inzonderheid tot de schilderkonst geneigt was,
werd hy in 't jaar 1668 bestelt by den berugten Herman Zachtleven, by wien hy in
den tyd van drie jaren zoo veer in de Konst vorderde, dat hy eigen werken dorst
ondernemen, welke hy met veel roem ten einde bragt. Gelyk de jonge vogels eerst
boven 't nest klapperwieken, daar na een korte vlugt ondernemen, eer zy zig veer
van honk begeven, zoo deed ook onze Bunnik, die eerst by zyn ouders zyn vermogen
in de Konst ter proef stellende, daar na een korte vlugt naar 't Kleefsland ondernam,
't geen wel gelukten. Weder t'huis gekomen ondernam hy andermaal zig te voegen
by den konstschilder G. Hoet, eer hy zyn koers dorst zetten naar Rome. Hoe
reiszugtig hy van aart geweest is, blykt aan de lyst die hy my zelf heeft opgegeven
van al de plaatsen daar hy stalen van zyn Konst gelaten heeft, waar by hy eeuwen
zal gedagt worden.
Te Rees kreeg hy gelegentheid van voor den
340
Oversten Sales te schilderen. Van daar trok hy naar Duitsland, en hielt zig een tyd
lang op te Frankfoort met zyn konstgenoot Merian. Van daar vertrok hy naar
Heydelberg, en voorts tot Spiers, daar hy voor Karel Lodewyk Keurvorst van de
Paltz, en den Raadsheer Jonkmans, verscheiden Konstwerken maakte. Van daar
is hy gereist op Straatsburg door Zwitserland tot Zurig, voorts over de Alpes tot het
Milanees. Van daar naar Genua, daar hy kennis kreeg aan den braven Konstschilder
P. Moulyn, anders Tempeest, by wien hy een tyd lang bleef en verscheiden stukken
maakte. Van daar is hy gereist op Livorne daar hy voor den Hollandsen Consul
eenige tafereelen schilderde; waar na hy zyn reis voortzette tot Rome toe, daar hy
gekomen zynde straks kennis maakte met Karel Marat, Abraham Genoels, Piemont,
Ferdinant Voet, Adriaan Honig, anders Lossenbruier, en den Konstigen plaatsnyder
Korn. Bloemaart: dog hy bleef 'er niet lang, maar toog naar Napels daar hy vele
konstwerken gemaakt hebbende weder te rug keerde tot Rome. Van daar reisde
hy naar Boulonge, Ferrare en Venetien, alwaar hy den konstschilder Carel Loti
bezogt. Toen trok hy voort naar Milanen en Modena, alwaar hy gelegentheid kreeg
van voor den Hertog Franciscus den tweeden van dien naam te schilderen; welke
Vorst zulk een zugt voor zyn Konst kreeg dat hy hem in zyn dienst nam, en jaarlyks
aan hem een goede som gelts gaf. Hier bleef hy acht agtereenvolgende jaren, in
welken tyd hy vele lofwaardige konststukken, zoo aan 't Hof, als op Buitenplaatsen
van den Vorst, nu nog te zien, gemaakt heeft.
De Hertog deed in dien tyd een beedevaart naar
341
Lorette, daar hy hem verzelde, gelyk ook naar Rome, daar hy nu voor de derde reys
gekomen zig in de schilderbent liet huldigen, en kreeg tot bentnaam de Keteltrom.
Kort daar aan met den Hertog wedergekeert tot Modena, werd hy het reizen wars,
zoo dat hy ontslaging van den Hertog verzogt, die hem een vrye pas bezorgde om
door Vrankryk naar zyn Vaderland te keeren, gelyk hy deed. Dog vindende te Turin
meergemelden konstschilder Ferd. Voet, hield hy zig daar een wyl tyds op met het
schilderen van eenige stukken, waar na zy te samen reisden door Vrankryk tot Lions,
daar zy vander Kabel, P. van Blommen en Gillis Wenix ontmoetten. Hier elkanders
vaar wel gedronken hebbende, vertrok onze van Bunnik, met Ferd. Voet en zyn
Broeder Jakob van Bunnik die hem doorgaans op de reis verzelt had, en een goed
Bataljeschilder was, naar Parys, en van daar door Braband tot zyn geboortestad, 't
welk was in 't jaar 1684. Dog meergemelde Ferd. Voet bleef in zyn geboortestad
Antwerpen, daar hy stalen van zyn brave Konst deet zien, zoo in 't schilderen van
Historien, als van Pourtretten en Landschappen, waar van hy 'er verscheiden op
koper geëtst heeft, en met konstig geteekende beeltjes opgeciert. My is verhaalt
dat hy te Rome op den muur van de kamer in de Herberg, daar de schilders gewoon
zyn by een te komen, met kool geteekent heeft het gantsche gezelschap dat op een
Bentfeest by een was, zoo, dat elk in 't byzonder aan de wezenstrekken kenbaar
was. Daar en boven waren de beelden zoo konstig en vast geteekent, en de schikking
der beelden zoo geestig bedagt, dat al wie het zag daar af verwondert stond. Wat
agting het Bentgenootschap daar voor heeft, blykt
342
hier aan: dat, wanneer de muuren van die kamer jaarlyks worden gewit of schoon
gemaakt, dit beteekende vak alleen word uitgezondert; om tot een proefstuk van
Konst altyd te pronken.
Myn pen heeft Bunnik vervolgt tot in zyn geboortestad: nu rest 'er nog te zeggen,
dat hy ten eersten aangezogt werd om op 't Konings Huis van 't Loo verscheide
groote landschappen te schilderen, gelyk ook naderhand op het Huis van den Heer
van Odyk te Zeyst, als mede op het Huis te Voorst. Waar aan men zien kan wat zyn
penceel vermogt. Hy is nog in leven en woont te Utrecht.
Het beurt maar zelden, dat, na verloop van tyden, dingen gevallig zig samenschikken
als voor henen.
Het schikte zig zoo in de levensbeschryving der Italiaansche schilders door van
Mander, dat Daniel Ricciarellivoor Taddeo Zuccherokwam te staan, waar uit van
Manderreden vont om te zeggen: Dat Daniel door moeite en grooten arbeid zoo
hoog in de Konst geklommen weder gedaalt is, en dat hy 't penceel voor den beitel
verwisselende, by een pyl is te gelyken die met kragt in de hoogte opgeschoten
straks weder tot de laagte daalt: maar dat die gene welken de Konst aangeboren
is, hoe langer zy dezelve oeffenen, hoe zy daar in volmaakter worden. 't Welk hy
op Zucchero toepast.
[Karel de Moor]
Met gelyke reden konnen wy dit op den Dordrechtsen Simon Germyn en onzen
Leydschen Ridder en Konstschilder KAREL DE MOOR toepassen. De eerstgemelde
maakte door moeite een goed begin. Zyn Konstzon rees, maar daalde straks zoo
dat hy zig naderhand met de grove kwast
343
en kladpot moest generen. In tegendeel is de Konstzon van onzen Ridder van tyd
tot tyd zonder eenige beneveling in de hoogte opgeklommen tot den middagkring,
van waar zy hare konststralen de Waereld overspreit, en de mindere konstlichten
doet ontsonken.
Leiden bromt op zyn geboorte voorgevallen op den 25 van Sprokkelmaand 1656.
Zyn Vader was een Konsthandelaar, die ziende dat hy onweerhoudelyk van natuur
tot de teekenen schilderkonst geneigt was, en kennende de spreuk: Een goed begin
maakt een goed einde, hem bestelde by den berugten Gerard Dou om van eersten
af naar vaste grontregels geleid te worden.
Voor af heb ik vergeten te zeggen dat zyn Vader hem tot de taalgeleertheid
meende op te kweken. Maar als hy bespeurde dat Karel een tegenzin in 't leeren
van talen had, en geheel tot de schilderkonst geneigt was (met onwillige honden is
't kwaat hazen vangen) zeide hy, Laat hem maar teekenen leeren, dit komt tot alles
te. pas. Dit stont Karel wonder wel aan, die ook zyn tyd onder opzigt van G. Dou
met yver waarnam.
Naderhand, en om zig tot een kloeker penceel-behandeling te gewennen, werd
hy tot Amsterdam by den vermaarden pourtretschilder Abraham van den Tempel
bestelt; dog deze ontviel hem vroeg in 't jaar 1672. Van daar trok hy weder tot Leiden
by Frans Mieris, en eindelyk te Dordrecht by Godf. Schalken, daar ik hem voor de
eerste maal heb leeren kennen. Ik weet niet wat reden hem daar toe beweegde;
aangezien hy toenmaals de Tekenkonst al vry beter verstond dan Schalken,
344
ten ware hy het alleen gedaan hebbe om zyn vleyend penceel (waar door hy berucht
is) in zyne behandeling af te zien.
Zoo ik nu de eedle penceelkonst die hy bezit naar waarde wilde pryzen, my zouden
geen doorlugtige voorwerpen ontbreken om hem daar by in vergelyking te brengen;
en overvloedige reden vinden om op dien voet voort te draven, ten waar my de pen
van Gratiaan geleert had, den toom daar omtrent in de hant te houden, en liever te
misdoen door te weinig, dan door te veel iemants werk te roemen; want de
bovenmatige lostuitingen (zeit die vernufteling) verwekken de nieuwsgierigheid, en
prikkelen de nyd: zoo dat indien de verdiensten niet over een komen met den lof,
word het pryzen voor bedrog gehouden, en maakt dat de oppronker en die
opgepronkt word beide belacht worden. Maar myn toeleg is niet, van de Konst der
levendigen te oordeelen of die naar waarde te roemen; om dat ik bezwaarlyk het
ieder van pas zou konnen maken. Des heb ik best geoordeelt ieders Konst zelf te
laten spreken, en maar alleen den konstlievenden die met den vinger aan te wyzen.
Dichters nemen daar omtrent meerder vryheid aan zig, als wel een Historie- of
levensbeschryver voegen zoude.
Hy heeft de Konstgodes altyd uit geneigtheid, met lust, en niet als slaaf, gedient,
nog de Fortuin lastig gevallen, maar haar aangegrepen als zy hem gunstig voorkwam,
en veel gedaan, schoon niet in vergelyking van anderen. Maar wel gedaan is veel
gedaan. Laat de onwetenheid smalen, dat zulk een konstpenceel niet onophoudelyk
werkelyk gehouden word, de verstandigen kennen de spreuk die zeit: De zekerste
weg van te behagen, is een
345
graagte te vinden in die men verhongert gelaten heeft.
Onder zyne Historiestukken word inzonderheid geroemt de Historie van Piramus
en Tisbe.
De Historische verbeelding van Brutus, daar hy aan zyn zonen, over begane
misdaat, ten spiegel voor't Roomsche Volk, straf oeffent, is geplaatst voor den
schoorsteen op der Schepen kamer tot Leiden.
In den jare 1702 zont hy zyn pourtret aan den Groothertog van Florencen, die
hem daar voor een present deed van een goude medalje en keten.
Weinig jaren geleden schilderde hy voor den Keizerlyken Ambassadeur Sinsendorf
een stuk vier en een half voet breet, waar in hy afmaalde de beeltenissen der
doorluchtigste krygshelden dezer eeuw, Prins Eugenius en Marlburg te paart zittende.
Men leeft een Latynsch gedicht op de afbeelding van den Prins Eugenius, door
hem geschildert, het geen wy den Leezer mededeelen.
In effigiem Illustrissimi atque invictissimi HeroisEugenii, principis
Sabaudi.
Adumbratam ab ingeniosissimo artifice Carolo de Moor.
Q Ualis Alexander, superato victor ab orbe,
Pictus Apelleâ dicitur esse manu:
Non aliter docti celeberrima dextera Mori
346
HeroaE U G E N I I Principis ora refert.
Ille est, quem veterum tempos malè finxit avorum,
Alcides verè, Teutona terra. tuus.
Quo duce perpetuis dudum assuefacta triumphis
Exsuperant priscum Caesaris arma decus:
Cujus ad invictum dominatrix Gallia nomen
Fracta tremit, clades horret & ipsa suas.
O felix fanstoque aetas sub sidere quantum
Invidiae a serâ posteritate feres!
Quae pariter dignum tam forti Principe Apellem,
Et dignum tanto cernis Apelle ducem.
De Heer Arnold Hoogvliet heeft het dus in Duitsch overgegeven:
Op de Beeltenis van den Voortreffelyksten en onverwinlyksten Held
Eugeen, prins van Savoyen,
Getroffen door den Verstandigen Konstenaar, Karel de Moor.
G Elyk Apelles naar het leven treffen kon
Held Alexander, die de waereld overwon:
Zoo treft de schrandere de Moor, door Konst gedreeven
Den PrinsEUGEEN, den roem der helden naar het leven.
Dat de Oudheid beuzele, en van haar Alcides praat,
Dit is, ô Duitsland, uw Alcides metter daat;
Hy die door zyn beleit, en stadig zegepraalen
Den ouden roem doet voor des Keyzers glory daalen;
En wiens onwinbre naam 't heerschzuchtig Vrankryk staag
347
Is tot een schrik, daar 't yst van elken nederlaag.
Gelukkige Eeuw, ge moogt op uwe heilstar boogen.
Maar hoe wangunstig zal de naazaat op u oogen,
Die een Apelles, waerdt te treffen zulk een Heldt.
En eenen Veldheer, dien Apelles waerdig, telt.
Ook werd 'er een in Latyn gemaakt op de beeltenissen van Eugenius en Marlboroug
in den slag by Oudenaarden, door den zelven Ridder geschildert. Zie, hier is het:
In tabulam uno conspectu exhibentem depictas Eugenii en
Marlborouchii,
effigies in pugna prope Aldenardam per Car. de Moor, Pictorum
Principem.
I Rruere in media cernis duo fulmina flammas,
Quid? superasse vides, quos superesse, duces.
Ut media fertur flamma Salamandra superstes,
Sic nostri superant ignibus ambo suis.
Sed liquitur, licet his temere quis fortior obstet;
Quos nec obire hostes strenuè, abire vides.
Idem igitur longè contraria praestitit ignis,
Mortem hosti, at vitam contulit his ducibus.
Dit heeft dezelve Hoogvliet dus vertaalt:
348
Op de Beeltenissen van Eugeen en Marlboroug,
In den Slag by Oudenaarden, geschildert door den zelve.
T wee Oorlogsbliksems ziet men hier ten vlamme in rukken;
Twee overblyvers, daar hun staal het al doet bukken.
Gelyk in vuur en vlam de Salamander leeft,
Zoo ook myn helden die hun eigen vuur verwinnen.
Of schoon nog iemant durft verwaant den stryd beginnen,
Zie hoe de vyand vlagt die door hun staal niet sneeft.
Een zelve vuur word dan gants strydig aangedreven
Den Vyand levert het den dood, myn Helden 't leven.
[Johan Francois Douven]
JOHAN FRANCOIS DOUVEN is geboren te Roermond in 't Hertogdom Gelder, op
den 2den van Maart des jaars 1656. Zyn Vader Gerard Douven was Rentmeester
van het Kathedrale Kapittel te Roermond, en zyn Moeder Elizabeth Dammerier
genaamt, beide uit een geacht geslacht oorspronklyk. Zyn Vader die vele landen
bereist had, ook in Italie, en langen tyd te Rome zig opgehouden, had daar door
een zugt gekregen tot de schilderkonst, waarom hy zynen Zoon, ziende hem van
jongs af aan geneigt tot de Konst, daar in heeft opgewakkert. Elf jaren oud zynde
werd hy tot het leeren der Latynsche taal bestelt: dog met zyn twaalfde jaar kwam
zyn Vader, pas 33 jaren oud, te sterven. Toen verzogt hy aan zyn moeder de
schilderkonst te mogen leeren, het welk zy hem inwilligde, en hem tot Luik bestel-
349
de by den Konstschilder Gabriel Lambartin die vele jaren te Rome gewoont had,
daar hy yverig 2 jaren agter een zyn tyd met teekenen besteet hebbende, weder
naar huis kwam.
Onderwylen was uit Italie t'huis gekomen Christophorus Puitlink zyn Neef, die zig
de Konst in 't algemeen, dog inzonderheid het schilderen van landschappen en
beesten, zoo levende als doode, uitstekend wel verstont, by wien hy 3 jaren het
penceel tot allerhande voorwerpen leerde gebruiken.
Te Roermont woonde in dien tyd Don Jan Dellano Velasco, zynde Raad en
Opperste der Finantie in 't Hertogdom Gelder, van wegen den Koning van Spanje
Karel den tweeden. Deze was een groot beminnaar van de Schilderkonst, en bezat
zoo groot een Kabinet van Konst, als zyn Koning. Tot hem kreeg onze jonge schilder
toegang, en schilderde 3 agter een volgende jaren voor hem, naar stukken van de
berugtste Italiaanse meesters. Door welk doen hy zoo veer in de Konst gevordert
was, dat hy met iets van zyn penceelwerk aan het Hof van zyn doorluchtigheid
Johan Wilhem Hertog van Neuburg, Gulik en Berg enz. te vertoonen, straks
gelegenheid vont om de Beeltenissen van veele doorluchtige Persoonen aan 't Hof
te Dusseldorp te schilderen, daar hy zulk groot genoegen door gaf, dat hy in 't jaar
1682 tot Hofschilder beroepen en aangestelt wierd. Toen pas 28 jaren oud zynde,
begaf hy zig in Huwelyk met Maria Johanna Daniels.
Deze Vorst, van natuur tot de Konst geneigt, begon na 't verloop van twee jaren
door onzen schilder daar toe aangespoort, nu en dan, als 'er
350
gelegenheid toe was, eenige stukken van berugte meesters te koopen. Kort daar
aan nam de Hertog een reis aan naar Weenen, en nam zyn schilder meê, die daar
door gelegenheid kreeg tot het schilderen van den Keizer Leopoldus, de Keizerin
Eleonora, neffens verscheiden grooten van 't Hof, 't geen den Keizer zoo wel geviel,
dat hy hem een goude keten met een medalje te schenk gaf.
Terwyl hy nu weder zyne Konst, en andere bezigheden te Dusseldorp voor den
Hertog voortzette, werd Philip Willem (door afsterven van den Keurvorst Karel van
de Palts zonder erven) Keurvorst in des zelfs plaats, en verplaatste zyn Hof van
Neuborg tot Heidelberg, wanneer de Princes Maria Sophia tot Koningin van Portugaal
werd benoemt, daar onze schilder ontboden werd, die na dat hy zyn werk verrigt
had met een goude medalje beschonken werd. Daar op vertrok hy op 's Keizers
orde naar Weenen, dewyl de Keizer voor had hem tot zyn Hofschilder te houden:
maar 't leed niet lang of 'er viel weer een andere gelegentheid voor om zyn penceel
te oeffenen. De derde Princes van de Palts Maria Anna werd gekeurt tot Koningin
van Spanje. Des moest onze schilder voor haar vertrek hare beeltenis malen. Hy
zou weder naar Weenen vertrokken en in 's Keizers dienst gebleven hebben; zoo
de lugt daar voor zyne gezontheid zoo voordeelig geweest had als elders. Dus is
hy met den Keurprins Johan Willem naar Dusseldorp vertrokken.
Eenigen tyd hier na verloor de Keurprins door 't algemeene sterflot zyn gemalin
Maria Anna, als ook zyn Vader den Keurvorst Philip Wilhelm; waar door zyn groote
Mecenas Keurvorst werd, en trouwde
351
met Maria Anna Lucia Princes van Toskanen. Dit was weder een vers voorwerp
voor 't konstpenceel van onzen schilder, die ook eenige jaren daar na op orde van
den Keizer zig naar Koppenhagen begaf om Charlotte Princes van Denemarken
(die men voornemens was tot Gemalin van Josephus Rooms Koning te verkiezen)
te schilderen. Hy deed dat, en schilderde te gelyk den Koning en Koningin, waar
voor hy, als hy zou vertrekken (ten bewys dat hy door zyn konstpenceel voldoening
gegeven had) met een groote goude Medalje en goudbeurs beschonken werd. Dog
dit Huwelyk werd niet voltrokken, zulks Douven op orde van den Keizer, in den
wintertyd van 't jaar 1697 naar Italie aan 't Hof des Hertogs van Modena gezonden
werd, om het pourtret van de Princes Amelia van Hannover te schilderen.
De ongemakken en gevaren van de reis werden verzoet, als hy zyn oogen kon
verlustigen met zoo veele uitstekende Konst, inzonderheid van Coregioaan 't Hof
te zien. Daar maalde hy de gemelde Princes, op drie byzondere wyzen, levensgroot
ten voeten uit, in 't kleen, en in 't groot, en op zyde, welke stukken voltooit zynde
naar Weenen verzonden werden. Weinig tyd daar na werd die Princes tot Rooms
Koningin verklaart en het Huwlyk met Josephus voltrokken.
In dien tusschentyd nam onze schilder nog een reis aan naar Florence om het
pourtret van den Groothertog te schilderen. Zulks was hem gelast van de Keurvorstin
van de Palts, die verlangende was om haar Vaders beeltenis te hebben. Daar kon
hy zyn konstlustig oog laten weiden in kabinetten gevult met de keurigste Konst, of
op de kon-
352
stige Antique Statuen die daar in grooten getale zyn, of op alle de uitstekende
pourtretten der beroemste konstschilders van over de drie hondert jaren af, waar
onder zig ook de Prins der schilders Rafael van Urbyn doet zien. Vorder bewees
de Groothertog hem veel eer met alles te laten zien, wat onder zyn gebied in Konst
uitsteekt, en gaf hem eindelyk voor zyn vertrek (na dat hy hem zyn af beeldsel, om
by de rest te plaatsen, gevergt had) ten geschenk een goude keten en Medalje.
Weinig jaren daar na, als Karel de tweede Koning van Spanje kwam te sterven,
en de Aartshertog Karel van Oostenryk te Weenen tot Koning van Spanjen
uitgeroepen werd, werd die van hem, als hy over Dusseldorp zyn reis nam, naar 't
leven afgeschildert, ook naderhand de Princes Elizabeth, Dochter des Hertogs van
Brunswyk, die naderhand in 't jaar 1709 tot den Keizerlyken troon verheven werd.
Zoo dat Douven de eer heeft gehad van 3 Keizers. 3 Keizerinnen. 5 Koningen. 7
Koninginnen, en een groot getal van Vorsten en Princen naar 't leven af te schilderen,
waar door zyn konstroem verspreit, en zyn gouden oegst ingezamelt werd. Zeker
het helpt veel tot een mans geluk, dat hy Konst bezit, en teffens zig by elk weet
bemint te maken.
Nu lust ons den Lezer een naamrol van de Konstenaars en Konstenaressen die
het Paltsische Hof gedient hebben te vertoonen, ook een schets voor te dragen van
de Konstkabinetten des konstlievenden Keurvorsts van de Palts Johan Wilhem,
wiens konstlievende zugt, door onzen schilder opgewakkert, van tyd tot tyd
aangroeide, zoo dat, indien de Almogende hem een langer leven gegunt had, men
had Dusseldorp in een ander Ro-
353
me zien verkeeren. Zeker de Konstoeffenaars vonden nooit meer reden dan toen,
om de spreuk van Gratiaan te doen gelden: De genen die men noodig had dat
leefden, zullen veeltyds vroeg sterven, en de genen die nergens goed toe zyn lang
leven.
Behalven Douven, had de Keurvorst den over al berugten Adriaan vander Werff
in zynen dienst, dien hy zedert tot Ridder verheven heeft. Ook zyn by hem in agting
geweest de beroemde schilder van Venetien Antonio Bell, de byna ongelooffelyk
vaardige schilder Antonio Pellegrini, meê een Venetiaan; Dominico Zanetti een
Italiaan, Historieschilders in 't groot; de beroemde Johan Weeninx Beeld- en
Beesteschilder van Amsterdam; de beruchte Historieschilder Antoni Schoonjans
van Antwerpen; de uitvoerige kleene Landschapschilder Eglon vander Neer, en de
konstige Bloeme- en Fruitschilderes Rachel Ruis, beide van Amsterdam; ook
Gerardus Karses van Munster, nog twee schilders in Emaille, in groote agting.
Hier by zyn te voegen Peter Boy en Johan Frederik Ardin. Nog vier schilders in
Miniatuur. Nog drie schilders in Frescoen Lymverf om Blaffonsen Theaters voor
de Opera te schilderen. Een van deze was de konstige Antonio Bernardi van Bolonie,
die vier Keurvorsten van den Palts gedient heeft.
Onder de Beelthouwers werd getelt de beroemde Chevalier Grupello, onder wiens
opzigt in marmer en metaal gewerkt werd. Van deze is des Keurvorsts pronkbeeld
meer als levensgroot te paart zittende, en te Dusseldorp op de markt geplaatst,
gemaakt.
Hier by kwamen twee die uitvoerig en konstig in yvoor werkten, Antonio Leonio
een Italiaan, en Ig-
354
natius Eulhoffen een Duitser, dog die lang te Rome gewoont had. Nog een Italiaan
die byzonder afgericht was om Statuenvan pleister af te gieten. Aan alle deze
bovengemelden verstrekte de Keurvorst jaarlyks (naar mate van yders Konst) een
rykelyke som gelds, behalven de geschenken, wanneer eenig konstwerk tot zyn
genoegen was voltooit.
[Simon Germyn]
SIMON GERMYN is geboren te Dordrecht in het zelve jaar en op den zelven dag
als Prins Willem de III. naderhand Koning van Engeland geboren wierd, te weten
op den 14 November van 't jaar 1650. Hy was een Discipel van Godf. Schalken,
naderhand van Ludowyk Smits, gebynaamt Hartkamp, by wien hy de nieuwe wyze
van behandelingen omtrent het fruitschilderen leerde, waar van ik in des zelfs
levensbeschryving vermelt heb, daar hy in het beginsel groot voordeel mee deed;
dog het was, gelyk het werk, van geen langen duur. Zedert dien tyd heeft hy zig
gezet tot het schilderen van landschappen in prieelen, en andere huiscieraden.
Thans heeft hy 't penceel verlaten en houd zig geheel by den konsthandel.
[Willem Beurs]
Zoo wy geen menigte van voorbeelden hadden van die door hunne opvoedinge
geen de minste aanleiding hadden tot het leeren van wetenschappen en konsten,
en egter van natuur daar toe gedreven wierden, wy zouden ons hebben moeten
verwonderen over den konstschilder W I L L E M BEURS, wiens Vader een
Schoenlapper te Dordrecht was. Hy werd geboren in 't jaar 1656, en van jongs aan
op 't kleermaken bestelt, maar de zugt tot de Konst dreef hem van de naalt tot het
penceel. Hy kwam in de jaren 1671 en 1672
355
by Wil. van Drillenburg, en bragt het in dien tyd zoo veer dat hy al een zoet landschap
(zwemende naar den trant van zyn meesters werk) maken Konde.
Naderhand begaf hy zig tot het schilderen van pourtretten, en vertrok van
Dordrecht naar Amsterdam, daar hy kwam te trouwen aan de Dochter van een
zilversmit. Hy zoude het wis veer hebben gebragt, zoo hy niet van aart verandert,
meer geneigtheid voor gezelschap en kroegen, dan voor 't oeffenen van de Konst
gekregen had. Eindelyk vertrok hy naar Grol, daar hy zig begaf tot bloemeschilderen,
en onderwyzen van de jeugt, tot welker dienst hy een boekje, genoemt de groote
Waereld in 't kleen geschildert, handelende over de vermengingen en behandelinge
der olyverven, geschreven heeft in 't jaar 1692. maar het is ook wel zoo grolachtig,
dat ik de moeite genomen heb van een bladzyde uit te schryven. juist daar ik het
opsla handelt hy van de knollen, (een woort dat in rymen heel wel sluit op grollen)
pag. 153. zegt hy daar: maar wy spoeden ons om wat meer van de gezonde
KNOLLEN te zeggen, die, als ze droog en zoet als de Nimweegse zyn, wel een
Doctor konnen besparen, welkers medicynen meerendeels zoo goed en zeker niet
worden bevonden.
Deze worden op den dag geschildert met wit, ligten oker en zwart; en in hare
schaduwe moet men het ligt wat minderen. 't Groenagtige van knollen word verkregen
op den dag met as, schytgeel en wit, en in de schaduwe met zwart, Indigo en
schytgeel, en vereist de reflexie wat meerder schytgoel.
Indien 'er nu iemant mogt verlegen zyn, wat hy
356
somtyds eten, of ordoneren zal omtrent aard- en peulvrugten voor de
keukengewassen, hy zal niet kwalyk doen, indien hy een verstandig en geoeffent
schilder verkiest, en zig een schildery laat maken, waar in de meeste vrugten, en
die t' samen konnen zyn in een saisoen, gezien worden. Als hy dan verlegen is, hy
heeft maar dit register na te zien, en aanzien zal doen gedenken, en zyn smaaklust
konnen opwekken naar behooren.
[Kloosterman]
Dit jaar 1656 brengt ons ook indagtig den braven pourtretschilder KLOOSTERMAN.
Deze was gebooren te Hanover, en heeft zyn meesten levenstyd doorgebragt in
Engeland, daar hy ook zyn grafsteê gevonden heeft. De lukgodes was hem gunstig
in zyne onderneemingen, en zyn Konst, die aan 't Brittannische Hof gewilt was,
deed hem veel geld en roem opleggen. In den jare 1696 ging hy, ontboden zynde,
naar Spanje, om den Koning en Koningin te schilderen, en kwam met een styve
goudbeurs weer te rug. Maar 't was niet lang daar na ('t zyn sterke beenen, die
weelde konnen dragen) of hy verslingerde zig aan een Venuswicht, dat hy by zig
in huys nam. Deze meer op geld, als trouw en min gezet, nam haar slag waar, roofde
zyn goud, zilver, juweelen, en andere kostelykheden, en ging daar stil meê heen
stryken, zonder dat hy haar heeft konnen agterhalen, 't geen hem zoodanig aan 't
hart ging dat het hem in zyn zinnen sloeg, en hy 'er af stierf.
Dit doet my gedenken aan de spreuk die zeit: Dat een begaan misdryf een mensch
voor zyn leven ongelukkig kan maken. Buiten dit was hy een man die van elk een
bemind was, die ook, dat al wat zeldsaam is, aan alle Konstenaars goed deed.
357
Verscheiden van zyn konstig geschilderde pourtretten zyn in koper gebragt, als
onder andere Mr. Gibbons met zyn Vrouw, door J. Smith.
[Jan Griffier]
Gelyk de minnedrift niet wel gestuit kan worden, maar onnadenkelyke wegen weet
uit te vinden, om tot haar oogwit te geraken: dus is het ook gelegen met de Konstdrift.
Men mag de zelve op alle wyzen dwarsboomen, zoo men wil, zy bereikt eindelyk
haar einde, en oogwit. In JAN GRIFFIER, geboren tot Amsterdam, in den jare 1656,
zalmen dit gezeide bevestigt zien. Zyn Vader meende van hem een timmerman te
maken: maar de meester zond hem wel haast weer naar huis, zeggende: dat hy
geen dienst van hem konde hebben, aangezien hy ook wel bemerkte dat de jonge
daar geen geneigtheid toe had, en beeter de teekenpen, dan den hamer wist te
hanteeren. Men stelde hem 't een en ander beroep voor, maar tot geen van alle
wilde hy 't oor leenen; des besloot zyn vader hem nog een wyl op de Schryfschool
te zenden, om onderwyl iets te beramen. Maar wat deed hy? hy veinsde zyn vader
daar in te gehoorzamen, maar had inmiddels kennis gemaakt met jongens die in
eene Tegelbakkery werkten, met welke hy dagelyks naar 't werk ging, om de zelve
te helpen schilderen, en quam op zyn gezette uur t'huis eten, als of hy ter schoole
ging, tot dat de bommel eindelyk uitbrak, en zyn vader wel zag, dat het, als het
spreekwoord zegt, met onwillige honden kwaat hazevangen is. Waarom hy besloot
hem de Konst te laten leeren. Inmiddels was hy door zyn zugt tot de Konst, al de
andere knapen op den winkel boven 't hoofd in 't Tegelschilderen; zo dat de mee-
358
ster tegens zyn Vader zeide, indien hy hem nog maar een jaar daar aan wilde laten
blyven, dat hy hem tot opzigter van 't werk zoude stellen, en goed loon geven. Maar
zyn gedagten (toen hy den toom los had) helden tot waardiger behandelingen. Des
hem zyn Vader bestelde by een bloemschilder. Dog deze was een dronkaart, en in
steê van dat Jan de Konst oeffenen zoude, had hy werk genoeg om hem uit kitten
en kroegen op te zoeken, en hem zonder ongemak t'huis te krygen, waar door hy
een tegenzin in den baas kreeg, en ging by Roelant Rogman daar hy een geruimen
tyd bleef. Door zyn byzonderen yver en vlyt tot de Konst maakte hy zig by elk bemint,
zoo dat hy somwyle toegang vont om der braafste meesters werken van zyn tyd te
zien, als Lingelbach, Ad. van den Velde, Ruisdaal, en Rembrant, by welken hy graag
had willen leeren: maar Rembrant weigerde zulks, zeggende: dat Rogman en hy te
goede vrienden waren, om zyne Leerlingen van hem af te lokken. Al vroeg begreep
hy dat de helderheid inzonderheid in landschappen prysselyk is, en wist de wyze
van schilderen die Lingelbag en van den Velde had, zoo na te bootsen, dat zyn
meester, die doorgaans wat geroost schilderde, somwyle tot hem zeide: ik kan wel
zien waar gy geweest zyt.
Naderhand ging hy by den Konstschilder Jan Loten in Engeland, waar door hy
eindelyk zoo veer kwam dat hy op eigen wieken konde dryven. Hy zette zig daar
ter neer, trouwde, en won veel geld met het schilderen van Italiaansche ruynen, en
naderhand met aangename Ryngezigten, vol gewoel van beeltjes en allerhande
vaartuigen. Zelf had hy voor 't varen op 't water groote geneigt-
359
heid, waarom hy een jacht voor 3000 gulden kogt, ging daar met zyn huisgezin in
wonen; verzamelde een schat van zyne en andere meesters Konst by een, en nam
voor met het zelve over te steken naar Holland. Dit stuk ging aan. Hy huurde een
bedreven Stuurman en Matroozen, zoo veel hy noodig hadde en stak in Zee: maar
onderweeg beliep hem een harde Zeestorm, zoo dat zy eerst mast-en stengeloos
eindelyk voor 't Vlie op een zantplaat schipbreuk leden, en ter naauwer nood door
Visschers hun leven bergden. Voor de rest was alles weg, uitgezondert dat zyn
Dochter nog eenig geld in een riem om hare lenden geborgen had, waar van zy zig
in dit ongelukkig lot konden bedienen. Dit was in den jare 1695.
Hy sloeg zig te Rotterdam neer, daar hy ten eersten kennis maakte met eenen
van Dulken, die hem een half sleet vaartuig op paayen verkogt, 't geen hy tot gebruik
van zyn huisgezin, en voor hem om te schilderen dede maken, met het welke hy
van de eene tot de andere Stad zig verplaatste, en daar zoo lang verblyf nam als 't
hem geluste, gelyk hy dan een lange wyl tot Amsterdam, in de Heere, Keizers-of
Leidze-gragt, voor de kaay met het zelve gemaert, gelegen heeft, oeffenende daar
in zyn Konst. Tusschen beide (licht was hy tot veranderingen geneigt) voer hy met
het zelve wel eens naar Hoorn, of Enkhuizen, en ook eens naar Dordrecht daar hy
de ondiepten niet kennende, op een zantplaat zeilde daar hy meer dan agt dagen,
(tot dat 'er een hooge vloet kwam die de kiel vlot maakte) zitten bleef. En wat nood
was 't? hy voerde als de schildpat zyn huis met zig dat hy van mondkost verzorgde.
Dus was 't hem
360
ook onverschillig waar hy was, terwyl hy zig rekende een borger van de waereld te
wezen.
Tusschen beide dient ook aangemerkt dat hy zig niet altyd by eene wyze van
schilderen gehouden heeft; maar somwyl zyn penceel liet zwieren naar den wint
van voordeel, dan eens op de wyze van Rembrant, dan eens op de wyze van
Poelenburg, Ruisdaal en anderen, zoo dat zyn werken dikwils voor egte stukken
van die meesters verkogt zyn geworden.
Na dat hy dan verscheiden agtereenvolgende jaren de Hollandsche waereld op
zyn waterpaart doorgezworven had, kwam hem in den zin, een tocht daar meê naar
Engeland over Zee te wagen: maar gedagtig aan den vorigen gevaarlyken zeeramp,
besloot hy zyn huisgezin op een ander vaartuig in te schepen, zeggende: dat zoo
hem dan diergelyke ramp andermaal over kwam, hy dan voor zig zelf alleen maar
ongelukkig zoude wezen. Hy ondernam het, en kwam gelukkig daar meê in Engeland,
daar hy nu nog leeft, en de Konst oeffent.
Zyn zoon Robbert Griffier, die hem geboren is in Engeland 1688 op den 7 van
Wynmaand, is niet minder in zyn Konst uitstekende als zyn Vader. Deze was niet
met hem op Zee, wanneer hy schipbreuk leet, maar in Yrland, dog kwam naderhand
over in Holland, en heeft zig na zyn Vaders vertrek zedert tot Amsterdam
opgehouden, daar hy nu nog de Konst met veel roem oeffent, en zig vermaart maakt
met het schilderen van Ryngezichten vol gewoel van fraaije beeltjes en andere
vercieringen op de wyze van Herman Zachtleeven.
361
[Huisman]
H U I S M A N is geboren te Antwerpen in 't jaar 1656, een fraay Landschapschilder.
Hy bragt een groote diepte en ingezicht in zyne penceelwerken, en cierde de zelve
met geestige beeltjes en beesjes.
[Willem Wissing]
In dit zelve jaar 1656 werd de berugte Konstschilder in pourtretten Guilelmus, anders
WILLEM WISSING in den Haag geboren.
Zyn eerste onderwyzer in de Konst was Wilh. Doudyns, by wien hy eenige jaren
bleef, tot dat hy (behalve de teekenkonst) ook de behandeling der verwen verstont.
Na welken tyd hy zig naar Engeland (want hy was geneigt tot het pourtretschilderen)
begaf om onder opzigt van Pieter Lely zig vorder te oeffenen, 't geen tot zyn geluk
en roem uitviel. Want hy zoodanig in Konst toenam, dat hy eerste Hofschilder wierd
van Koning Jakob den tweeden, die hem ook (na dat zyn Dochter Maria, met Willem
den III. Prins van Oranje en Stadhouder van Holland, getrouwt was) van Londen
over zont naar den Haag; om hun beider Beeltenissen, voor hem, naar 't leven af
te schilderen.
Hy werd gehouden voor den besten pourtretschilder in dien tyd, en zyn ryzende
konstzon zoo helder in den ochtentstond van zyn leven uitschitterende in de oogen
van zyn benyders, heeft velen doen gelooven, dat hy door den wech van vergif naar
de Elizeesche velden gezonden is. Wat daar van is laten wy daar. Maar hy is
gestorven op het Lanthuis van de Graaf van Essex, buiten Londen op den 10 van
Sprokkelmaand des jaars 1687. Pas 37 jaren oud. Waarom men ook onder zyn
Borstbeeld door J. Smit geschraapt, leeft:
362
Immodicis brevis est aetas.
Dat is:
Ongemeene Konstenaars leven niet lang.
Nevens hem komt de brave paarde - en Bataljeschilder DIRK MAAS ten Toneel.
Deze werd geboren te Haarlem op den 12 van Herfstmaand 1656. Zyn eerste
onderwyzer in de Konst was Hendrik Mommers, die gemeenlyk Italiaansche
Groenmarkten schilderde, een Haarlemmer van geboorte, overleden in zyn 74 jaar
1697. Daar na begaf hy zig by N. Berchem in wiens wyze van schilderen en
voorwerpen hy beter gevallen had; en eindelyk door omgang met J. van Hugtenburg
heeft hy zig geheel tot het paardeschilderen overgegeven.
[Guiliam de Heus]
Hier nevens verschynt de brave landschapschilder GUILIAM DE HEUS ten Toneel,
met zyn Neef Jacomo de Heus, die zyn Ooms penceelhandeling in 't eerst zoodanig
nabootste dat 'er geen onderscheid in bespeurt wierd: om welke reden de Bent, als
Jacob de Heus te Rome kwam, hem de naam van Afdruk gaf.
Guiliam de Heus was een Leerling van den vermaarden Jan Both, en schilderde
zyne landschappen ook geheel op de wyze van zyn meester. Hy heeft vele jaren
te Rome, en vorder in Italie met teekenen en schilderen doorgebragt. Naderhand
is hy tot Utrecht, daar hy geboren was, gestorven in een goeden ouderdom, maar
op wat jaar weet ik niet.
[Jakob de Heus]
JAKOB DE HEUS is geboren tot Utrecht in 't jaar 1657. Van jongs af aan tot de Konst
ge-
363
neigt, en aangespoort door zyn Oom, begaf hy zig daar toe met zoo veel zugt en
wakkerheid, dat hy gemelden zyn Oom, op 't spoor (schoon zoo veer voor uit)
nadravende hem onderhaalde. Toen dreef hem de reyslust naar Rome, daar hy,
als elders in Italie, verscheiden jaren gewoont heeft, zig vorder oeffenende naar de
beste voorbeelden. Maar hy veranderde zyne wyze van schilderen naar die van
Salvator Rosa, inzonderheid in zyn beeltjes. Hy schilderde ook paartjes, koetjes en
ander vee heel geestig, aangezien hy de teekenkonst fiks verstont, en lang op de
Academie naar 't leven geteekent had.
Hy was een wel gemaakt Jongman, vernuftig, niet misdeelt van verstant, wel
bespraakt, potsig en geestig in zyn antwoorden, altyd vrolyk van aart, en bemint in
alle gezelschappen. Een staal tot bestempeling van 't gezegde, lust ons hier te
verhalen. Als hy te Venetien by den Heer Lucatello Geheimschryver van den Senaat
schilderde, gebeurde 't dat hy met gemelden Heer naar zyn lusthuis zoude ryden.
't Eene paart zyn hoefyzer telkens stootende, verloor het, aangezien die weg alzins
met keysteenen bezaait was, waar door het paart begon te hinken, 't welk de koetzier
bemerkende het rytuig stil hielt, en het zyn Heer bekent maakte, die 'er straks
uitsprong, den poot van 't paart opligtte, en eenige woorden van bezweringen daar
over binnens monts mompelde, daar onze schilder wel hartelyk om stont te lachen
dat hy schudde. De Heer zig omkeerende zeide: lacht gy daar om? of gelooft gy
niet dat zulke dingen kragt hebben? 't is menigmaal ondervonden dat het goet is.
Waar door de Heus nog meer begon te lachen, en eindelyk zeide: Myn Heer, indien
die
364
bezwering van zulk een kragt is, dat het de hoef van 't paart kan hart maken, zoo
verwonder ik my dat 'er nog Hoefsmits in Italie gevonden worden.
Na dat hy nu eenige agtereenvolgende jaren te Venetien de Konst geoeffent had,
ook te Rome, en menigen vrolyken avont met de Bentvogels had doorgebragt, kwam
hy weder te Utrecht woonen by zyn Broeder den Postmeester.
Naa eenigen tyd verblyfs aldaar werd hy aangezet door den Heer Tailler geweest
Professor der Wiskonst in de Illustre school te Nimwegen, die hem hoop gaf van
door den Heer Dankelman in dienst van 't Hof te Berlyn te geraken. Zy begaven zig
dan derwaarts heen: dog die aanslag lukte niet, maar liep vrugteloos af, hoewel hy
al een schoon gezicht van dat Hof op doek had begonnen; om dat de Heer
Dankelman in ongunst van 't Hof raakte. Hy liet zig nog een wyl door anderen met
hoop vleyen, waar na hy gedenkende aan de Italiaansche spreuk, die zeit: Lieden
in hoop te onderhouden is beleeftheid, zig op hunne erkentenis te verlaten is
slegtheid; want aan de erkentenisse is het alzoo eigen te vergeten, als aan de hoop
te gedenken;reden vont van hoe eer hoe beter te vertrekken, te meer wyl zyn
reisgenoot Joh. Tailler, anders Speculatie, ziende zyn toeleg meê verydelt, 't zig
zoo aantrok, dat hy een mymering in zyn hersens kreeg, die meer en meer zig begon
te openbaren. Want komende op een morgen by onzen de Heus, verhaalde hy hem
dat 'er op zyn leven toegeleid wierd, en verzogt dat hy in aller yl de reis met hem
naar Holland wilde aannemen, en zyn kleederen hem aantrekken. De Heus die
terstont bemerkte wat 'er haperde, en dat het zyn reisbroeder in den bol scheelde,
zeide
365
al lachende: wout gy dan datze my voor u den hals braken?Hy zogt gelegentheid
die hy kreeg, om met spoet weg te geraken naar t Sticht, oeffenende zyn Konst, die
meest naar Italie verzonden werd.
De naarstigste was hy niet, maar wonder vaardig en fiks in zyn penceeloeffening,
want zelden schilderde hy naamiddags, die hem met den avond tot uitspanningen
diende, en als hy geneigt was dien wat langer te rekken ging hy somwyl zyne
kennissen tot Amsterdam en elders bezoeken.
Zyn laatste plaisierreis naar Amsterdam, die hem de dood aanbragt, staat nu
gemeld te worden.
Bloeimaand, die hem voor Bloedmaand strekte, was gekomen, als de Heus het
Sticht (onbewust wat hem zoude overkomen) het laatste vaar wel toeknikte, om zig
tot Amsterdam by zyne vrienden en konstgenooten wat te verlustigen. Wat gebeurt
'er? hy die nu al eenige dagen met de neus in 't nat geweest had, laat uit op nieuws
bewogen zonder zig te rusten, tot den dans, waar door hy zig zoo vermoeide, dat
hy genootzaakt was voor altyd te rusten.
Dien zelven naamiddag ontmoette hy Albert van Spiers, anders de Piramide, dien
hy van oude kennis wegen verzogt met hem te gaan, in 't gezelschap, aangezien
van Spiers ook by Jan vander Keere, toen een Goutdraattrekker, die hem genoodigt
had, bekent was. De Heus hield sterk daar op by hem aan, dog hy, die zig anders
wel met een stroo, als het spreekwoord zeit, liet trekken, weigerde zulks, zeggende
dat
366
hy geen lust had tot drinken. Dus de Heus alleen naar 't gezelschap ging.
'T is opgemerkt dat de Heus korten tyd te voren met een rytuig omgevallen had
en zyn borst bezeert, maar vorder daar geen agt op gegeven. Als hy dan vry laat
in den avond sterk gedronken hebbende naar bed zoude gaan, begon hy geweldig
te braken, en daar op bloed te spuwen.
Men gist dat zyn borst inwendig door dien val gekwetst geweest zal hebben, en
door de geweldige braakpersing los geborsten wezen. Het zy daar meê zoo 't wil,
hy stierf den 9 van Bloeimaand 1701. Zyn Lyk werd van Amsterdam naar Utrecht
gevoert, en daar begraven.
W. vander Hoeven maakte te zyner gedachtenisse dit volgende treurdicht:
Wat felle moordschicht heeft de Dood op nieuw gesmeet:
Die Ryn, en Tyberstroom, en d' Amstel trof met leet,
Toen hy de borst trof van het hooft der Konstenaren?
De droeve Konstgodes dekt haar ontooyde haaren,
En hals, en aangezigt, met treurig rouwgewaat,
Wyl haar dit zwaar verlies heel diep ter harte gaat.
Klaag vry Godes! bespreng met tranen mond en wangen,
De droefheid heeft uw ziel niet zonder reên bevangen:
'K heb om uw zwaar verlies myn treurpen aangevat.
Zy zweeft al lillende op het nat besprengde blad,
En deelt zo diep als ooit in uw elendig klagen,
Nu d'onverzoenb're dood uw halsvriend heeft verslagen,
Hem uit uw arm gerukt, helaas al t' onverwacht!
Die heel Italien in Nederland gebragt
367
Zou hebben door 't penceel. Laat ons een zuil opregten
Voor hem, die onbeschroomt Salvater dorst bevegten.
En naar den lauwer dong gepast op Roozaas hoofd.
enz.
In het einde gaat hy voort:
Gans Utrecht smelt in rouw, de Ryn gevoelt het leet,
Hy deinst te rug, en scheld het lot voor wrang en wreet;
Wie, roept hy, zal myn stroom en weelige akkers malen,
Nu ik dit dierbaar Lyk hier in het graf zie dalen?
Wat lichaam is bekwaam voor zulk een grooten geest?
Myn zon is uitgedooft, DE HEUS die is geweest.
[Philip Tideman]
PHILIP TIDEMAN is geboren te Hamburg in 't jaar 1657 op den 22 van Wintermaand,
(wiens Beeltenis te zien is in de Plaat G. 18.) van deugdelyke ouders voortgesproten
welker voetstappen hy nagevolgt heeft. Zy lieten (gelyk alle brave Borgers daar
gewoon zyn te doen) hem de Latynsche taal leeren. Dog het verborgen konstvuur
brak met zyn twaalfde jaar uit, 't geen zyne ouders tegen hun wil ontwaar werden,
als die een ander oogmerk met hem voor hadden. Dog zyn Vader (overwegende
dat de schilderkonst niet alleen een man geacht doet zyn, maar dezelve ook agtte
een der eerlykste oeffeningen te wezen; aangezien men zig daar mede op geen
oneerlyke wyze verrykt) vond zig overreed, en bestelde hem tot dien einde by den
Konstschilder Ns. Raes, by wien hy na 't verloop van agt jaren zoo veer in de Konst
gevordert was, dat hy geen leybant meer noodig had, maar op zig zelven bestont
te schilderen, en Leerlingen aan te kweken. Dit duurde maar ruim een jaar, wanneer
hy min agt gevende op de voordeelen, als op den voortgang
368
in de Konst, besluit nam om naar Amsterdam, toenmaals verzien van brave
Konstschilders, te trekken, om van de beschouwing hunner konstwerken, en omgang
mee de zelve zyn begrippen met grootse denkbeelden op te vullen, aangezien hy
op de verbeeldingen der historien gezet was, waar in Gerard de Laires in dien tyd
inzonderheid uitstak, onder wiens onderwys hy zig begaf; dog dit duurde maar een
half jaar; hy ging toen op zig zelven wonen en kreeg verscheide werken aan de
hand.
Laires overkropt van werk, en behagen scheppende in zyn penceelbehandeling,
lokte hem weer tot zig, gevende hem den kost, en een zekere somme gelds 's jaars
toe, voor dat hy hem hielp schilderen, aan zolderingen en nissen, dog naa het
verloop van twee jaren (eenige strubbeling tusschen hun beide gekomen) scheidden
zy voor altoos van malkander.
Van eersten af aan kreeg hy ('t geluk hem gunstig zynde) de handen vol werk,
waar door hy zig als borger daar ter neer sloeg, en zig tot den echt begaf.
Onder zyne voorname konstwerken zyn bekent het orgel in de oude Luitersche
Kerk.
De agterzaal van den Heere Joh. van Droogenhorst.
By den Heer Procureur de Vlieger het voorhuis, en de kamer van onderen
beschildert.
By den Heer Borgermeester Verschuur tot Hoorn, drie kamers van onderen, met
de schoorsteenstukken, waar van het eerste binnen een cierlyke ovale lyst, verbeeld
Venus, hare klachte doende aan Jupiter over het ongelyk dat Juno haar Zoon
aandeed. De hoeken van gelyk met beeldwerk geciert,
369
vertoonen in den eersten hoek Eneas dragende zyn ouden vader uit den brant,
nevens de zinnebeelden Godvrugtigheid en Dapperheid.
In den tweeden hoek staat Juno verheelt daar zy by Eool komt, hem verzoekende
de stormwinden uit te laten om de vloten te verdelgen, en daar nevens Eenzydigheid
en Geveinstheid.
In den derden hoek zietmen Eool de winden los laten, die schrikkelyk op de
Trojaansche vloot stormen: en nevens hen den Toorn en Wreetheid.
In den vierden vertoont zig de vloot door Turnus in brant gezet, en hoe zy door
betooveringe van Cybele in Zeenimfen verandert, nevens de beeltenissen van
Gevaar, en Hulp.
Wy zouden de orde van onze schryfwyze overtreeden, zoo wy de menigte van
schoorsteenstukken, nissen in poortalen, en tuincieraden op een lyst bragten. Aan
een moeten wy gedenken om zeker voorval, in het tuinhuis van den Heer Christiaan
van Hoek op zyn Hofsteê aan de Vegt, die hy van binnen met zinnebeelden in nissen
en andere cieraden konstig heeft opgeciert. Die werk wat laat op 't jaar 1696
begonnen quam niet ten einde voor dat het ys in de vaart was. Smit die daar meê
schilderde, en de posten, en 't lystwerk marmerde, had zyn schaatsen by zig.
Tideman die daar niet op afgeregt was, zou hem dan vast houden en agter aan op
het gladde ys nasullen: maar dit wilde niet lukken. Des werd goetgevonden dat
Tideman zig in zynen mantel bakeren zoude, Smit den slip vast houden, en hem
dus over 't ys voort slepen. Zy kwamen behouden tot Amsterdam, dog de goede
Tideman beklaagde zig over deze onderneming; want als hy op 't land
370
gekomen den mantel voor de kouw wilde omhangen, was de zelve zoo vol lugtgaten
door 't schaven van 't ys gekomen, dat het wel een verscheurde bedelaars mantel
scheen te wezen, en hy genootzaakt was een nieuwen te laten maken. Dus duur
stont hem die vrye vragt.
De menigte van teekeningen en schetsen, zoo van Historien, Fabelen, en
Zinnebeelden, die hy naagelaten heeft, geven blyken van zyn onvermoeide
naarstigheid en yver. En zoo hy alleen eenige uitspanningen nam, het was door 't
snarenspel, inzonderheid de handviool, daar hy zig wel op verstont. Buiten dit vont
men hem nooit ledig, maar altoos buiten zyn schildertyd, of met een boek of met de
teekenpen in de hand. Daar en boven was hy deugtzaam opregt en vroom van
wandel, 't welk hy ook met grooten ernst, op zyn krankbed leggende, zyne Kinderen
aanbevolen heeft. Hy stierf (na dat hy 7 a 8 dagen met groote pyn in zyn zyde
gekwelt was) op den 9 van Wiedemaand 1705, naalatende behalve zyn konstroem,
den lof eens onbesproken levens, en het overschot van zyne overwinst ten gebruik
van zyn Vrouw en Kinderen.
Zoo dat het niet altyd zeker gaat 't geen een nieuwtyds †Dichter (op zulk een
voorwerp zinspelende) zeit:
Al wie uw schreden volgt kan niet gelukkig wezen,
En vraagt gy my waarom? gy zyt een eerlyk man.
Matige overwinst door spaarzaamheid by een gehouden doet een mensch veel
geruster en gelukkiger leven, dan die groote fortuin hebben en hun
† H. van den Borgs Mengelpoëzy. p. 104.
371
goed schandelyk verkwisten. Behalve dat het ons niet passen zoude de leerjeugt
tot dusdanige levenswyze te sporen; even als of de Fortuin alleen zulken in 't gemoet
liep, en den vromen den nek toekeerde.
Voorbeelden hebben ons ook wel het tegendeel doen zien. Thans staat 'er een
van een slegt levens gedrag ten Toneel te komen. Maar wat zal ik zeggen? 't gaat
zoo in de waereld, 't schadelyk onkruid groeit met de goede terwe teffens op, en de
schurfde schapen mengen zig onder de reyne kudde. Eerlyke en oneerlyke, vrome
en onvrome zyn spiegels voor de opmerkende jeugt, de een om tot het goede te
sporen, de ander om van 't kwade een afschrik te doen krygen.
Men buigt in tyds de vrugtboomloten:
En 't takje wyl 't nog buigzaam is;
En knelt het met een taaje wis:
Maar in zyn gullen groey geschoten,
Ontspringt het ligt die boey en band,
En heft zyn stugge kruin naar boven.
Dus kan men voor een tyd wel dooven
Het driftvuur van 't gemoet; maar spant
Natuur haar kragten in, geen toomen
Bedwingen 't voortgaan der onvroomen.
[Ernst Stuven]
ERNST STUVEN zal dit gezegde ten voorbeeld bestempelen, en zyn levensbedryf
't ons, in steê van een printverbeelding, doen zien.
Hy is te Hamburg geboren, en heeft ook aldaar aangevangen de Konst te leeren
by eenen Hins, die hem, om dat hy 'er een leerzugtigen aart in bespeurde, had in
zyn huis genomen, daar hy wakker en vaardig het penceel had leeren
372
handelen. Hy kwam in den jare 1675 toen 18 jaren oud in Amsterdam, genegen
zynde om pourtretten te leeren schilderen, daar toen veel geld meê te winnen was.
Misschien was hy aangespoort door de blinkende voordeelen die de brave
pourtretschilder Jan Ovens had overgegaart. Hy presenteerde zig aan Johannes
Voorhout dien hy te Hamburg gekent had, die hem ook, om dat hy van een goeden
inborst scheen te wezen, aansloeg: maar hy was maar een korten tyd by hem. Want
zyne behandelinge van 't penceel beter naar het bloemschilderen hellende, kwam
hy by den berugten Guilhelmo van Aalst, en na dat hy daar een wyl geweest had,
te leeren by den braven bloemschilder Abraham Minjon, daar hy zoodanig in korten
tyd toenam, dat zyn Konst geroemt wierd, en hy over zulks bestont by zig zelven
de Konst voort te zetten 't geen bysonder wel gelukte, aangezien de fortuin hem
gunstig was. Hy kwam te trouwen en kreeg verscheide kinderen, dog konde egter
op zyn Konstrykelyk bestaan hebben, zoo hy zig niet by gezelschappen, in
drinkwinkels en andere uitsporigheden had begeven.
Van Claudius Nero word getuigt, dat hy, zoo lang hy onder opzigt van zyn opzigter
Seneca leefde, en zig des zelfs leerlessen onderwierp, van een goeden inborst
scheen te wezen, maar zoo haast hy Vorst was geworden, uitborste tot alle
ongebondentheid, en schelmstukken.
Dus getuigt ook Johannes Voorhout, die hem in zyne jeugt gekent heeft, dat hy
zig minzaam, beleeft, meegaande, en leerzaam, gedragen heeft zoo lang hy onder
opzigt van zyne meesters geweest is. Maar niet zoo ras en was hy dien teugel
ontwasschen, of hy spatte uit tot alle ongebon-
373
denheid, stugheid, en weergalooze stoute en onvoeglyke bedryven.
Een byzonder stuk van zyn weergaloos kwaataardig en boos bedryf viel 'er voor,
als Willem Grasdorp om de Konst te leeren by hem woonde; in den jare 1697. Deze
Grasdorp was van zyn moeder, en aangehuwden vader, by Stuve besteet voor den
tyd van drie agtereenvolgende jaren. Hier van was een kontrakt gepasseert, en daar
in wel stipt bedongen, den tyd ten voordeele van hem te voldoen. Ondertusschen
zogt hy 't op allerhande wyzen tegen den jongen, op dat hy 't hem loof mogt maaken,
en dus middel vinden om uit hoofde van het kontrakt, een eysch tegen zyne ouders
(om zyn onwil) te formeren, om alzoo aan penningen te geraken, wanneer dat
verbant door geld zoude afgemaakt worden. Hy beschuldigde zynen Leerling dan
van diefstal, van wegen een kleen pourtretje 't geen naderhand gevonden werd. Dit
niettegenstaande moest hy veele mishandelingen dulden, daarenboven werd hem
belet aan zyn ouders te schryven: en uitgaan of wegloopen en konde hy niet, wyl
hem zyne kleederen tot de schoenen toe waren weg genomen en in de Bank van
leening ter bewaring gebragt. Dus hy zyn noot, en dat hy honger en gebrek leet, uit
een venster den buuren toeriep, 't geen hem weinig holp, aangezien de buuren de
kwaataardigheid van Stuve kenden, en gevolglyk schroomden zig daar mede te
bemoeyen.
De noot zoekt list, zeit het spreekwoord. Grasdorp nam de gelegentheid waar,
schreef een brief aan zyn moeder, en gaf die in der stilte aan een Wevers baas, die
somwyl by Stuve kwam, om
374
Bloemen en Loofwerken tot zyn hantwerk dienstig te leeren teekenen. Daar op
kwam de moeder die te Zwol woonde over, en zond haar mans Broeder om haar
Zoon te spreken, daar Stuve niet in wilde verstaan, maar den man eerst met
schelden, daarnaa met slagen te keer ging, zoo dat zy al worstelende voor de deur
vochten; en wyl de straatmakers bezig waren om de straat te verleggen, bediende
hy zig daar van, nam een steen op en sloeg den man daar twee gaten meê in 't
hooft, die met den bebloeden kop straks naar den Hooftofficier ging, welke aanstonds
een diender meê zont om onderzoek van zaken te doen; dog die kwam op gelyke
wyze geteistert te rug, met de boodschap dat het wel een dol mensch geleek, die
al wie hem voorkwam sloeg en scholt; gelyk hy ook den Makelaar Loot (die voor
heen een schuldeys op hem gehad, en hem uitgewonnen had) die 'er op dien tyd
voor by kwam en 'er een woort in ten beste wilde spreken, onfatsoenelyk bejegende,
scholt voor een schoft, en dat hy de oorzaak van zyn bederf was, zoo dat die meê
werks genoeg had om zyn biezen te pakken, en heels huids 'er van daan te komen.
Daar naa zont de Schout twee andere van zyne dienders, met bevel dat hy den
jongen zoude los geven. Maar hy begeerde zulks niet te doen, maar scholt en
lasterde de Overigheid. Zoo deet ook zyn wyf, dat daarenboven nog de stoutheid
had, van zelfs naar den Officier te gaan, en te klaagen over het ongelyk 't geen haar
wierd aangedaan, maar bragt het door haar stout spreken en schelden zoo veer
dat zy in de boeyen gebrocht wierd. Hy de tyding daar van gehoort hebbende werd
te doller, liet door zyn Zoon buskruid en kogels koopen, laadde
375
sommige pistolen, en maakte zig tegen den aanval gereet, wyl hy wel konde bezeffen
dat hy 'er willig of onwillig meê aan zou moeten. Daar benevens deed hy van zyn
Zoon een grooten stapel steenen op de bovenkamer dragen, en verzekerde de
deuren zoo goet als hy konde.
Den avont gekomen zynde besmeerde hy zyn aangezicht en handen met roode
verf, ging voor 't venster staan en riep tegens de menigte die zig van allen kanten
(om te zien hoe het met hem zoude afloopen) vergaderde, dat hy van God tot Richter
was gestelt, dat de Heeren van Amsterdam luiden onschuldig ter doot gebragt
hadden. Dit zeggen zag op die persoonen, die in den oploop in 't jaar 1696 werden
gevat, en voor de Waag opgehangen; waar door, als ook door 't byspringen der
gewapende Borgery, de oproer gedempt werd, en de Magistraten voor meerder
rampen beschermt werden; waarom alle die zig terzelver tyd in de wapenen begaven,
van de Heeren Borgermeesteren van Amsterdam zyn beschonken met een zilvere
Medalje, waar op Neptuin op zyn schulpkoets van twee zeepaarden voortgetrokken
door een ongestuime Zee, door wederzydse winden ontsteken, verbeeld staat, met
het byschrift,
Motos praestat componere fluctus.
Dat is:
Best is de driften van de vloeden neêr te zetten.
Voorts dat hy ook zoo doen zoude. Hy keerde zig daar op naar Grasdorp, zeggende
dat hy zig bereiden moest tot de dood, die daar op niet wist van be-
376
naauwtheid waar te kruipen. Die buy wat overgewaaid, dwong hy Grasdorp by hem
op 't bed (daar hy een blooten degen nevens hem leggen had) te komen leggen.
Maar de vrees en angst (dus heeft my Grasdorp zelf verhaald) hield hem den vaak
wel uit de oogen. Dog Stuve sliep een lange poos dat hy snorkte. Als hy dan in den
morgenstont ten drie uuren ontwaakte nam hy Grasdorp in volle razerny by een
vlerk, en scheurde hem van 't bed af, zeggende, ziet gy dat licht niet? nu is je vonnis
gemaakt: doe je laatste gebed; je moet sterven. 't Geen dien Jongman in een
doodelyke vrees bragt, dat hy 'er eindelyk nog toe zoude komen. Waar naa hy zig
weder te bed ley, en ondertusschen liep Grasdorp in den donker omsnuffelen of 'er
ergens gelegentheid van uitkomen voor hem was, maar te vergeefs; want deuren
en vensters waren vast gesloten, en bebolwerkt, en gestommel te maken was voor
hem niet raatsaam; maar hy ging zoo haast het dag was zig zetten tot schilderen
aan een werk dat af moest wezen, om dog geen oorzaak van misnoegen te geven.
Maar hoe 't hoofd naar 't schilderen stont kan elk oordeelen. Stuve uit zyn bed
opgestaan komt hem als een verwoede draak aanvliegen, grypt hem by 't haar en
sleept hem over den gront, rukt hem zyn pale ten penceelen uit de hand, en steekt
met een penceel stok door zyn lip dat hem 't bloet langs de kin afgudste, waar door
hy het op een schreeuwen stelde. Dog dit werd hem door den dollen wel haast belet,
die hem de strot wel zoo digt toe hield dat hy byna geworgt was. Naa het verloop
van eenige uuren riepen hem de buuren van agteren toe, lokten hem op de
agterplaats, en baden hem dat hy zig dog wat stil
377
wilde houden en zoo voort. Immers zy hielden hem zoo lang op met praten dat
Grasdorp inmiddels gelegentheid vond om hem blootsbeens door een venster te
ontspringen.
Ondertusschen hadden de Magistraten der Stad over dit doen zig dien dag
beraden. En wyl zy van voorleden tyd, te weten dat hy zig mede in gemelden oploop
in den jare 1696. had gemengt, en in het huis van den Heere Boreel was gezien,
wanneer het geplondert wierd, nog wat tot zynen lasten hadden, werd den
onderschouten belast hem levendig of doot te leveren, die dan in den avontstont
gesterkt met Stads Dienders, en sommige van de ratelwagts, op het huis (dien tyd
woonde hy op de Blomgragt) aanvielen. Maar zy werden met steenen die hy daar
toe had doen boven brengen op hunne hersenpannen gebonst, dat hun de lust van
't stormloopen over ging. Egter rammeyden zy de benedendeur aan spaanders,
daar een van de ratelwagt willende door inkruipen met een bebloeden kop weer te
rug deisde. Zy berieden zig (wyl 'er geen kans was om door dien weg buiten gevaar
hem meester te worden) van daar het naaste huis van boven het dak in te klimmen,
waar door zy op den zolder kwamen; maar niemant dorst zig 't eerst van den trap
begeven, wyl hy daar met den degen in de vuist stont op te passen, en zwoer by al
wat leelyk is, den eersten die af kwam te doorstooten. Wat nu? zy deden de planken
van de zoldering boven de kamer daar hy zig toen had opgesloten op breken, om
hem met een schippers haak daar door te keer te gaan. Een lange wyl ontweek, en
keerde hy den slag van den haak af. Eens kregen zy hem beet aan zyn japonsen
rok, maar dat ontdraayde hy; dog de tweedemaal
378
hegtte de haak in zyn kakebeen, waar aan zy hem wel zoo vast hielden dat hy niet
veel figuuren konde maken, gelyk hy 't ook eindelyk opgaf en zyn degen weg wierp.
Egter hielden zy hem zoo lang tot dat sommige beneden klommen en hem met
touwen bonden om den dans niet te ontspringen. En dus bragten zy hem voort met
een Sleetje (want gaan en wilde hy niet) geknevelt naar de boejen.
Na dat hy van de Heeren Schepenen verhoort was werd hy voor den tyd van 12
agtereenvolgende jaren in 't Rasphuis, en zyn wyf in 't Spinhuis gebannen; dog hy
kreeg door goede beloften van zulks niet meer te doen, en voorspraak van sommigen
die hem om zyne Konst nog zugt toedroegen, 6 jaren afslag; naa welken tyd hy 'er
uitraakte, onder belasting van de Stad te ruimen; maar hy gehoorzaamde daar niet
aan, bleef in Amsterdam, maakte op nieuws weer vreemde figuren, kon ook zyn
tong van laster tegens den Magistraat te spreken niet onthouden. Des werd hy
weder opgeligt en voor de tweede maal in 't Rasphuis gezet; daar hy verscheide
bloemstukken zoo voor deze als gene geschildert heeft; tot dat hy eindelyk daar
weder uit ontkwam, en zig tot Haarlem begaf by Romein de Hooge. Van daar trok
hy naar Rotterdam, daar hy voor den Heere de Beer schilderde, die hem daar voor
den kost, drank, en een dukaat daags gaf, naderhand voor andere konstlievenden
meer, tot dat hy aldaar eindelyk zynen veragtelyken levensloop geëindigt heeft.
[Elias van den Broek]
E L I A S V A N D E N B R O E K , geboren te Antwerpen, was een van zyn eerste en
beste Leerlingen, maar al meê een man, (als 'er meer zyn geweest) die de fortuin
maar van agteren gezien heeft.
379
Hy schilderde heel los en geestig allerhande Bloemen, Kruiden, Slangen, Hagedissen
enz. En 't was aan zyne behandeling ook wel te zien dat hy by de Heem geleert
had. Hy woonde buiten de Amsterdamse Utrechtse poort op 't Molepad, daar hy by
zyn huis een Bloemhof tot zyn gebruik had, en stierf in het jaar 1711.
[Laurens vander Vinne]
LAURENS VANDER VINNE Vincentszoon, dien 't ook byna onverschillig is even als
't zyn Vader was, wat hy maakt, steekt met zyn Konst nogtans wel meest uit in zyn
bloemstukken. Hy heeft geen ander Leermeester gehad dan zyn Vader. Zyn meesten
tyd heeft hy doorgebragt met het schilderen van de geagste bloemen voor de
Floristen, zoo met oly- als waterverf. Inzonderheid voor den Heer Philips de Flines,
die alle de raarste en zeltzaamste gewassen uit Oost- en Westindien herwaarts
gebragt, door hem heeft doen afschilderen. Thans houd hy zig meest bezig met
patroonen voor de Fabriqueurs te teekenen. Hy werd te Haarlem geboren den 24
van Lentemaand 1658.
[Paulus van Hillegaart en Pieter de Ruelles]
Tot verlies van de Konstschool tot Amsterdam zyn gestorven PAULUS VAN
HILLEGAART, en PIETER DE RUELLES. Wat zy geschildert hebben weet ik niet:
alleen is hun naam door de dichtkonst levendig gebleven. Zy worden beide om hun
Konst geroemt, en Hillegaart overleden in Sprokkelmaand 1658, dus beklaagt:
Helaas! te vroeg heeft ons die brave geest begeven,
In 't opgaan van zyn tyd, in 't bloejenst van zyn lent.
Zyn naam zal, 't spyt de dood, in Amstel eeuwig leven,
Zoo lang God Febus kar het scheepryk Y berent.
Voldoet uw laatste pligt Apelles zuigelingen,
Omgort zyn waardig hooft met kransen van laurier,
380
En wilt tot zyner eer, gewyde vaarzen zingen,
Zoo stookt gy hem naar waarde een onuitblus'lyk vier.
't Schynt dat Ruelles ook de dichtkonst verstont, uit het treurgezang op zyn overlyden
in Wiedemaand 1658 gemaakt te bespeuren, alwaar op 't einde gezegt word, dat
hy door zyn vernuft een dubble Konst gevonden had.
En gy, myn Zanggodin, die zulk een dichter minde,
Spoei u naar Dafne toe, en haal, van haar een krans,
Die zyn roemwaardig hooft versier met dubb'len glans.
Voeg u dan op zyn graf, zoo zal geen tyd nog jaren
Zyn naam, zyn roem nog lof met hem in 't graf doen varen.
[Jakob van Kampen]
Nu hebben wy te spreken van den vermaarden schilder en Bouwmeester JAKOB
VAN KAMPEN, Heer van Rambroeck. Deze was een Haarlemmer van geboorte,
dog het jaar van zyn levens begin is my onbekent, alleen heb ik uit een kreupelvaars,
genoemt Haarlems Dood-Basuin, uitgeblazen op de Tombe van den Heer Jakob
van Kampen enz., zyn sterftyd ontdekt, voorgevallen op 't jaar 1658, den 4 van
Lentemaand.
Zyn penceelkonst bestont in Beelden en Historien meest levens groot, en zyn
wyze van schilderen geleek naar die van J.v. Bronkhorst en Jan Bylert. Dog niet
minder was hy in Konst van teekenen als kragtig schilderen. Dus men den lof dien
ik deze twee groote meesters toegeschreven heb op hem alleen passen mag. En
wat zyn wonderbaar vernuft door de bouwkunde uitgewerkt heeft, blykt aan menigte
van praalgebouwen in Holland en el-
381
ders door hem gestigt; als het huis van Prins Maurits in den Haag, 't huis van den
Heer van Zuilichem en Speelhuis te Voorburg. 't Huis van den Heer Dedel te Lis,
en veele andere meer, als te Haarlem.
De gevel van het huis des Heeren Guldewagen,
Daar boven op de plint Jachthonden 't Hart najagen.
de Schouburg tot Amsterdam; en verscheiden graftomben van Batavische Zeehelden,
als Tromp, van Galen enz., eindelyk het Amsterdamsche Raathuis, geschat voor 't
agtste wonder van de waereld.
Hy stierf op Rambroek, en werd te Amesfoort begraven. Op zyn Kerkgraf staat
dit te lezen:
d' Aartsbouheer uit den stam
V A N K A M P E N rust hier onder:
Die 't Raathuis t' Amsterdam
Gesticht heeft, 't achtste wonder.
Ik heb onder zyne beroemde Bouwerken aan 't Amsterdamsche Raathuis gedagt,
waar door zeker vreemt verhaal, my door geloofwaardige menschen overhandigt,
in den zin schiet, 't gene ik niet kan naalaten den Lezer meê te deelen; schoon zulke
die van aart zyn als de ongeloovigen Tomas was, 't zelve niet zullen willen voor
zuivere waarheid aannemen.
Onze van Kampen deed in zyn jongen tyd een reis naar Italie met toeleg om zig
in de schilderkonst naar de deftigste en schoonste voorwerpen te oeffenen.
Onderweeg op de reys zynde ontmoet hem een Heydinne anders gelukzegster, die
een
382
aalmoes van hem verzoekt en zig aanbiet hem te konnen voorzeggen 't geen hem
in der tyd gebeuren zoude. Hy die weinig agt sloeg op dat zeggen, dog haar de vuist
vulde, luisterde egter met verwondering toe, wanneer zy die hem nooit meer gezien
had, nog gekent, wist te zeggen dat hy een schilder was, die naar Italie reisde om
zyn Konst te oeffenen. Maar(vervolgde zy) gy gaat voor schilder daar heen, dog
zult voor Bouwmeester wederkeeren in uw Vaderland, en tot groote werken gebruikt
worden. Ook zal het oud Stadhuis van Amsterdam verbranden, en gy op den zelven
gront een beter bouwen, waar door uw naam voor altoos berugt zal blyven. 'T
gebeurde ook zoo: hy won de gunst van een Kardinaal die hem aanleyding tot de
Bouwkonst gaf, waar van het begrip hem zoodanig toeviel dat hy verscheide
roemwaarde werken voor den zelven deed maken.
Dit door het gerugt verspreit tot in Nederland, kreeg hy straks, weer gekeert van
zyne reis, gelegenheid aan de hant; om zyn verstant in de Bouwkonst te toonen:
gelyk wy daar van verscheiden stukken hebben opgetelt die geroemt werden, zoo
dat wanneer het oude Stadhuis naderhand door de vlam verteert was, hy als de
voornaamste Bouwmeester bekent, tot het bouwen van een nieuw gebouw gekeurt
wierd.
Zie daar Lezer hebje het verhaal zoo zuiver als het my overhandigt is. Waarom
zou ik 'er iets toe, of afdoen? ik zoek 'er niet op te schacheren of winst meê te doen:
maar geef het voor denzelven prys, en in dezelve waarde als ik het heb ontfangen.
[Henrik Carree]
H E N R I K C A R R E E geboren tot Amsterdam in den jare 1658, heeft tot onderwy-
383
zers in de Konst gehad, eerst J. Jordaans, daar na Juriaan Jakobz. een Hamburger
van geboorte, maar woonde te Lewarden in Friesland daar hy schilder van den Prins
was, in wiens dienst hy ook gestorven is in 't jaar 1685, nadat hy fraaije konstwerken,
zoo wilde Zwynejagten als anders in 't Hof geschildert had. Zyne wyze van schilderen
gelykt naar die van Franc. Snyders, by wien hy de Konst geleert had.
[Bernart Schendel]
Zyn tyd- en Konstgenoot was B E R N A R T S C H E N D E L . Deze hebben sommige
gemeent dat een Fries van afkomst was; om dat Jelle Sibrandz. die 1669 naar Italie
vertrok, tot Lewarden by hem de Konst geleert had: maar hy was een Haarlemmer,
gelyk ook Reinier Brakenburg die te eener tyd in Friesland gewoont hebben. Deze
kwamen meer in de Konst dan in de wyze van leven over een. De eerste was een
man van geregelt leven, yverig in 't schilderen, en naarstig ter Kerke gaande.
De ander was een luchtgeestig digter, en verviel op 't laatst van zyn leven tot den
drank. Wat zullen wy hier van zeggen? alle menschen hebben hunne gebreken, de
een hier en de ander daar in. Maar dit overgeslagen, Bernart Schendel was een
braaf Historie- en Gezelschapschilder, gelyk Reinier Brakenburg geboren 1649, die
door zyn konstpenceel geestig en konstig Borgerlyke en Boere gezelschapjes
binnens huis op de wyze van Adr. van Ostade heeft weten op paneel te malen. Hy
was een Leerling van Mommers, anderen zeggen van B. Schendel, en heeft veel
geld in zyn tyd met het penceel gewonnen, zulks ook zyn Vrouw, na zyn overlyden
in Friesland, van waar zy afkomstig was, den kost voor haar leven kogt.
384
[Antony Vreem]
Nu volgt A N T O N Y V R E E M . Deze was een Dortenaar, myn stadgenoot, en
ontrent van myn jaren. Zyn Moeder was getrouwe aan eenen Mes, meester
Grofschilder die hem bestelde te leeren by G. Schalken die toenmaals nog te
Dordrecht by zyn Vader in de Latynse School (daar hy Rector was) woonde. Maar
gelyk een lentebloem, die door eene Noordsche hagelbuy, de knop van de steel
gekneust word, voor 't openen van hare bloem, haaren planter in zyn hoop te leur
stelt: zoo gebeurde het ook met dezen jongelink, die onder opzigt van Schalken
fraai gevordert, nu al ondernam op eigen wieken te dryven: maar als men gevolglyk
haast stont te zien wat van hem komen zoude, werd die hoop door de dood in den
jare 1681 afgemaait, ter smart van zyn Moeder welke dubbele vrugten van haar
gezaaide meende te plukken.
Te zyner gedagtenis vloeide dit volgende vaers uit de pen.
ô V R E E M ! ô brave spruit, moest gy al meê de punt
Der felle doodschicht, in uw bange hart gevoelen?
Was ze onverbiddelyk op uw bederf gemunt?
En was haar woede door geen tranen te verkoelen?
En was 't met d' artzeny vergeefs voor u gepleit?
En moest uw lichaam in een duistre grafste dalen?
En voor de wormen tot een prooy zyn weg geleit?
ô Ja! wie stuit het? wie, stelde ooit die wreede palen?
Wie heeft dat woeden ooit gedwarsboomt in zyn loop?
Gestuit, geteugelt, of door wederstant doen keeren?
Wie was 't die ooit de knip des doods door list ontsloop?
Gy moest dan op uw beurt meê 't levensvuur ontberen,
385
Het zeker noodlot dat nooit sterveling ontgaat;
En u getroosten in des hemels welbehagen.
Gy gaat, wy volgen u met slepend rouwgewaat
Daar gy word* gelaurierd ten kerker ingedragen.
Godesse van de Konst, betreur zyn lot en ween,
En help zyn grafnaald met Cypresse en Laure streng'le,
Terwyl hy zinkt in't Graf, dat weergalmt op 't gesteen,
Daar ik myn tranen met zyn zuiv're Lykas mengle.
'k Zal met den tyd( de Dood ten spyt) zyn waarden naam
Met eene goude snoer, by 't puik der schilders kluist' ren,
En zyn gedagtenis ommeren door de Faam.
Dus zal het graf zyn Lyk, maar niet zyn naam verduist' ren.
[Dirk Dalens]
D I R K D A L E N S is geboren tot Amsterdam in den jare 1659. Van jongs af
aangespoort door 't zien van Konst en konstbehandelinge, als ook door een
overgeërfde drift tot dezelve opgewekt, begaf hy zig al vroeg in de oeffenschool van
zyn Vader Willem Dalens, die een Landschapschilder was, maar juist niet van de
beste soort; waarom hy ook, wanneer deze Nederlanden in den jare 1671, en 72
door de Fransen overvallen, de neringen en Koopmanschappen door de geweldenary
overstroomt, en in die engte gebragt wierden dat niemant lust of zin tot konstkoopen
had, zig genootdrukt vont elders heen te wen-
- Gelaurierd] Dit ziet op een gewoonte oulings, en nog te Dordrecht in gebruik. Te weten,
wanneer 't lyk van een Jongman wordten grave gedragen, word het rouwkleed, dat de kist
dekt, met lauriertakken beleid: gelyk ook elke drager van gelyken een lauriertak met wit en
zwart lint bestrikt, in de hand houd.
386
den, om gerust adem te scheppen en zyn Konst te oeffenen. Gelyk hy zig dan te
scheep naar Hamburg begaf, alwaar J. Voorhout (om dezelve reden, enden schrik
van het dreygende gevaar te ontwyken met zyn Vrouw zig aldaar by zyne vrienden
begeven had) hem ook heeft gekent: daar hy wel buiten gevaar van der soldaten
moetwil, maar niet buiten 't bereik van de schicht des doods was; want zyn nootlot
daar zyn Kerkhof bestelt had.
Onze Dalens bleef in Amsterdam, en toen de Fransen die in haast, en als met
eenen sprong, in deze Landen gekomen waren, ook in allen haast daar weêr uittogen,
was hem gereet aan de hand, meê van den vetten room dien de Vrede aanbragt te
deelen; want ik heb uit bevindinge aangewezen in de bovenste levensbeschryvingen,
hoe de gene die toen maar het minste maken konde met het penceel, gelegentheid
had om geit te konnen verdienen. Te meer wyl 'er zig in dien tyd vele, ziende de
donkere oorlogswolk aandryven, zig van kant gemaakt hadden. Maar 't ging met
hem als het spreekwoort zeit:
Na verwonnen nood
Komt de dood.
[Michiel Maddersteg]
Want hy stierf 1688, oud 29 jaren.
Nu volgt zyn Jaar-, Stad-, en Konstgenoot, M I C H I E L M A D D E R S T E G , die
geoordeelt was de beste Leerling dien Ludolf Bakhuizen voortgebragt heeft. Hy
verstont zig wonder wel op de scheepsbouwkunde nevens de toetakeling van zeil-en
touwerk. Weinig van zyne stukken zietmen hier te Land, doordien hy wel zyn meesten
levenstyd aan 't Hof van Brandenburg heeft door-
387
gebragt, het geen hy eindelyk wars werd, en teffens de konstoeffening. Hy zette zig
tot Amsterdam zyn geboortestad neer, en begaf zig tot de Koopmanschap; maar
de fortuin was hem daar in niet gunstig. Hy is gestorven in 't jaar 1709. Hem volgt
[Justus van Huisum]
J U S T U S V A N H U I S U M , wiens Vader te Leewaarden in Friesland geboren,
eerst woonde te Huisum daar hy Schoolmeester was, naderhand tot Amsterdam,
daar hem onze Justus geboren werd op den 8 van Wiedemaand 1659. Justus van
natuur tot de Konst gedreven werd in den jare 1675 bestelt by Nicolaas Berchem,
daar hy in weinig jaren zoo toenam, dat het jammer was dat hy zig aan die wyze
van schilderen niet altyd heeft gehouden; maar zyn woelige geeft en nayver
ondernam alles (geen deelen of byzonderheden in de Konst uitgezondert) na te
bootsen, zelf in de byzondere wyze van te schilderen Beelden, Historien,
Landschappen, Watergezichten met Schepen, Ruitergevegten, Pourtretten enz.
maar daar hy 't meest in doorstak, en dat men waarlyk Konst noemen mag, was het
bloemschilderen, waar in hy ook zyn oudsten Zoon, thans den Fenix in die Konst,
heeft opgekweekt.
Hy overleed in Grasmaand 1716.
[Adriaan vander Werf]
Het spreekwoord zegt, 't eind goed, al goed. Dit willen wy passen op den beroemden
Konstschilder den Ridder ADRIAAN VANDER WERF, wiens levensbedryf wy t'hans
aanvangen te beschryven, als zynde een cierlyk slot, waar mede wy dit Derde Deel
besluiten zullen.
Gelyk de Hemel zyn starren heeft, die in onmeetelyke grootte en stantplaats
verscheelen, even dus heeft ook onze Nederlandsche Konsthemel zyne Konststarren,
die in onmeetelyken afstant en