Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga/Keuze van spoorwegrichtingen zonder voorlichting door ingenieurs

Keuze van spoorwegrichtingen zonder voorlichting door ingenieurs
Auteur(s) S.E.W. Roorda van Eysinga
Datum Zaterdag 6 december 1873
Titel Keuze van spoorwegrichtingen zonder voorlichting door ingenieurs
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 8, 49, [2-3]
Opmerkingen Thomas Joannes Stieltjes sr. vermeld als Stieltjes
Brontaal Nederlands
Bron libserv.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

[2]


[...]


KEUZE VAN SPOORWEGRICHTINGEN ZONDER VOORLICHTING DOOR INGENIEURS.


Pour savoir quelque chose il faut l’avoir appris.


      Er wordt sinds eenige weken in Kamers en pers een felle strijd gevoerd over de vraag, of de spoorwegen op Java zullen worden aangelegd door den Staat of door particulieren. Ik wensch mij daarin niet te mengen, daar ik mijne meening hierover reeds duidelijk genoeg gezegd heb en er niet van ben teruggekomen. Naar mijn inzien verdient Staatsaanleg de voorkeur, maar liever spoorwegen door Maatschappijen dan geen spoorwegen. En het laatste zou vermoedelijk het geval worden door den droogstoppeligen aard van onze Regeering en Kamers, onlangs weder overtuigend gebleken bij de vaststelling van het loon der koffieplanters. Maar waartegen ik wensch te waarschuwen, is de herhaling van de roekeloosheid, waarmede de zaak van den eersten Indischen spoorweg in 1863 is behandeld geworden.
      De Minister begint met eene commissie te benoemen, waarin geen enkel ingenieur zitting heeft, mannen niet kundiger dan de heeren Kol, Poolman en Fraser van de beruchte concessie, die zooveel teleurstellingen gebaard heeft aan de aandeelhouders en noodeloos veel geld gekost heeft aan den Staat. De commissie is echter wijs genoeg geweest zich den ingenieur Stieltjes toe te voegen. Maar de heer De Bordes keurt in Het Vaderland den onbekookten maatregel van den minister goed. De heer De Bordes heeft minder recht van spreken, want hij heeft voor den eersten spoorweg op Java eene richting gekozen, waarover niet alleen ieder ander ingenieur, maar zelfs ieder man van gezond verstand zich schamen zou. Lieden, wier gezichtskring niet verder reikt dan de muren van het vertrek, waar zij hun leven doorbrengen met pen en passer in de hand, verbeelden zich dikwijls, dat alle wijsheid uit boeken moet worden aangeleerd, en dat het volk een domme hoop is. Zoo ook de heer De Bordes, toen hij op Java kwam, zoo ook het Indische Opper- en Onder-bestuur en de Staten-Generaal in 1863.
      Er bestonden tusschen Semarang en de Vorstenlanden sinds jaren slechts twee wegen, waarvan de handel gebruik maakte: de eerste over Oengaran en Ambarawa in de bergen, de tweede over Monggot in de lagere streek. Over den eerste werd veel koffie vervoerd, over den tweeden veel rijst.
      Wat deden nu de heer Stieltjes en ik? Wij bejaagden niet den roem van uitvinders van iets nieuws, wij zochten niet eene richting, waarin zich het verkeer nooit bewogen had, maar wij spoorden de uit een technisch oogpunt beste lijn op in de twee bestaande richtingen. En bij dat zoeken bleek het, dat de blik van het volk zeer juist geweest was.
      De heer Stieltjes ontwierp eene lijn vrij nabij den bestaanden heirweg, en ik volgde den thalweg, evenwijdig aan en nabij de waterscheiding over Goekdik en Monggot. Maar de hoogwijze heeren wetgevers, de Indische Regeeringsleden en de ingenieur De Bordes beslisten, dat de spoorweg tusschen die twee rationeele lijnen zoude loopen, waar geen verkeer bestond, waar de moeilijkheden van het terrein grooter waren dan in de door mij gekozene vlakte-richting, en het vervoer veel minder druk was, dan in Stieltjes’ kortere berg-baan. De gevolgen van die krankzinnige handeling bleven dan ook niet uit.
      En wat de zaak nog erger maakt, is, dat de boekenman De Bordes uit boeken beter had kunnen leeren. Immers in Das Traciren von Eisenbahnen van den ingenieur Wilhelm Heyne komt een Abschnitt voor over Tracirung im Gebirge mit Ueberschreitung einer Wasserscheide, juist het geval van den eersten Javaschen spoorweg, waarin wij lezen (bl. 148–149 der vierde uitgaaf, 1872): (1)
      »De richting van den handel, dat is van het bestaande verkeer, zal reeds vooraf de grenzen voor de keus van de spoorbaan aanmerkelijk beperken.
      »Het zou zeker eene kolossale taak zijn zoo men, zonder in het minst te letten op het bestaande verkeer, slechts den goedkoopsten overgang van het eene stroomgebied in het andere moest opzoeken.
      »Dit geval echter zal zich nimmer voordoen, maar het nieuw te scheppen middel van verkeer zal steeds het doel hebben te bereiken: òf het reeds bestaande verkeer gemakkelijken, dat is goedkooper, te maken, dus met de reeds bestaande gemeenschapsmiddelen in eene weldadige mededinging te treden, òf door het scheppen van een goedkoop vervoermiddel aan de voorhanden braakliggende natuurlijke voortbrengselen een afzet te openen; in beide gevallen hangt het hoofdzakelijk van de lengte der te kiezen nieuwe wegen af, of daardoor al dan niet aan het doel wordt beantwoord; ook zullen, zonder verderen voorafgaanden arbeid, alleen volgens de landkaart, slechts zekere wegen als doeltreffend worden erkend, en zal het dus slechts te doen zijn om tusschen deze wegen de keus zoodanig te bepalen, dat bij bereiking van het voorgestelde oogmerk, ook voor het aanlegkapitaal van de baan de hoogst mogelijke rente wordt verkregen.
      »Aangezien het echter bij de bepaling van de binnen de genoemde wegen te kiezen grenzen in het geheel niet louter er op aankomt den goedkoopsten op te zoeken, maar ook op de geschiktheid tot voortbrenging en verbruik, of, wat hetzelfde is, te letten op het tegenwoordige en toekomstige verkeer in de van dezen weg doorsnede streek, blijft de taak nog altijd groot en zwaar genoeg om slechts aan de bekwaamste en meest ervaren mannen te kunnen wordentoegewezen.”
      Men ziet dus, dat de boekenman De Bordes en al zijne medestanders in 1863 en later niet alleen gehandeld hebben in strijd met het gezond verstand, maar ook met de kennis, die uit boeken was te putten. En nu zouden hij en de Minister weder een spoorwegnet willen zien ontwerpen door bankiers, zonder de hulp van een ingenieur!
      Onder het bestuur van den Minister Van de Putte kan niet genoeg gewaarschuwd worden tegen onkunde, overmoed, luchthartigheid en onverantwoordelijke roekeloosheid.
      Zoo werd onlangs tot moederlandsch Rijkscommissaris bij den spoorweg van dansmeesters een oud-commies benoemd, die zoo onwetend is, dat hij in het Indisch Genootschap het breede spoor voor Indië bepleitte, en zich zijne betrekking verwierf door maandelijks in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië eenige wierookkelken op den neus van den Minister aan stukken te slaan met eene overtuiging en eene gemoedelijkheid, waarvan ik den graad liefst niet zal schatten.
      De geschiedenis van het Javasche spoorwegnet wordt geopend onder voorteekenen, die weinig



      (1) De eerste uitgaaf is van Febr. 1865. – De werken op Java waren toen nog niet zeer gevorderd. Er was nog niets bedorven. Men kon dus Heyne nog volgen.


[3]


goeds voor de toekomst beloven. En toch zal men later den moedwil, de verwaarloozing van het algemeen belang verdedigen door de machtspreuk: Er rust een fatum op Indië.
      Rolle, aan ’t Meer van Genève,


27 Nov., ’73.


S. E. W. ROORDA VAN EYSINGA.