OVER STUWDAMMEN IN BERGSTROOMEN.
(Vervolg en slot van No. 32.)
De noodige onderlinge afstand der op zich zelven staande werken wordt bepaald door het verhang, de verhouding tusschen de hoeveelheden water en afgevoerde stoffen en de geaardheid dezer stoffen, naar gelang deze fijner of grover zijn. Men moet dus bij het vaststellen van de plaatsen, waar gebouwd zal worden, zooveel mogelijk op deze factoren letten. In elk geval is het eene fout tegen de spaarzaamheid, als de werken te dicht bijeen en dus in te groot aantal achter elkander geplaatst worden. Wanneer de verbetering van de bergstroomen als algemeene maatregel zal worden doorgevoerd, mag noch ten aanzien van het getal, noch ten aanzien van de afmetingen der werken meer geschieden dan voor het doel volstrekt noodig is. Daarom is ook eene achtereenvolgende uitvoering, die de uitwerkingen afwacht, doelmatiger dan wanneer men de verbetering van een stroom ineens ten einde wilde brengen, gelijk b. v. een weg. Als de stuw tien ellen hoog is en het verhang bovenwaarts 1 : 20, moet de eerstvolgende stuw ten minste 200 ellen stroomopwaarts liggen.
Dat overigens een te dicht op elkander plaatsen werkelijk voorkomt is te begrijpelijker, omdat eene te beperkte voorstelling van hunne werking in het tegenhouden van de afgevoerde stoffen zeer veelvuldig wordt aangetroffen, daar men waant, dat zij zich bepaalt tot horizontale opvulling achter den stuw.
Het met zekerheid aan te nemen minimum van de latere aanslibbing is, dat zij voort zal gaan onder denzelfden verhangshoek, waaronder zij beneden begonnen is, totdat zij een bovenwaartsch sterker verhang snijdt. (In het Duitsche werk is dit aangetoond door een lengte-proliel bij Trimmis.) Maar deze onderstelling is zeer zeker te gering, daar bij het nieuwe verhang de fijnere afgevoerde stoffen niet meer blijven liggen. In het Val Verona (Giauwbunderland) beschermen vijftig stuwen Poschiavo tegen het water, dat van de gletschers neerstort.
Zonder situatie-teekening, lengte- en dwarsprofielen is het overige van het Duitsche verslag moeilijk te begrijpen. Ik ben dus verplicht er naar te verwijzen. Een enkel woord evenwel over de kosten, teneinde de Indische ingenieurs op te wekken voor dit punt school te gaan bij de Zwitsers.
Als op Java eene zware overstrooming heeft plaats gehad, begint men met de bijzondere liefdadigheid in te roepen. De blanken in Indië en de inlandsche prinsen en rijken toonen zich dan mild en barmhartig. De moederlanders laten de inteekeningslijsten in blanco liggen op de tafels der sociëteiten. De Indische Regeering doet soms een bescheiden greep in het batig slot. Er worden den commissiën benoemd voor de verdeeling van de gelden, een lid der Regeering afgevaardigd naar de plaatsen van het onheil, en een ingenieur belast met het opmaken van plannen.
De Europeanen, die weinig geleden hebben, maar bij het gewestelijk Bestuur in gunst staan, ontvangen meer dan zij verloren hebben; de inlanders en arme kleurlingen daarentegen minder. De door de weldadigheid der burgers bijeengebrachte som wordt niet geheel besteed, zoodat men in het moederland in den waan geraakt, dat de ramp zoo groot niet was. De ingenieur dient een kostbaar ontwerp in van eenige millioenen guldens. De Landvoogd antwoordt, dat over zulk eene som niet zonder machtiging van het Opperbestuur kan worden beschikt. De Minister draagt aan een met verlof zijnd ingenieur eene kostbare reis door Europa op. Deze brengt een verslag uit en verlangt millioenen. Intusschen herstelt de weldadige Oostersche natuur het ongeluk. De vergeetachtigheid en zorgeloosheid doen spoedig over den nood zwijgen. De Minister wacht doodbedaard op eene nieuwe overstrooming. De comedie heeft tonnen gouds gekost. De Kamers zwijgen.
Ik zal de laatste zijn om zulk een hardvochtig gedrag te verdedigen, maar moet erkennen, dat het verklaarbaar is, als men bedenkt, dat in Zwitserland dikwijls met eene enkele ton gouds de herhaling der ramp bezworen wordt. Ziehier de benaderende begrooting van den hoold-ingenieur Ad. Salis voor de verbetering van de Nolla:
|
1e Afdeeling
|
Franken.
|
1e
|
Stuw
|
I
|
met
|
fundeering,
|
tot
|
16
|
meters
|
hoogte
|
22,500
|
2e
|
„
|
II
|
„
|
„
|
„
|
15
|
„
|
„
|
16,500
|
3e
|
„
|
III
|
„
|
„
|
„
|
16
|
„
|
„
|
12,800
|
4e
|
„
|
IV
|
„
|
„
|
„
|
10
|
„
|
„
|
3,500
|
4e
|
a „
|
V
|
„
|
„
|
„
|
20
|
„
|
„
|
14,000
|
|
b „
|
een secondaire
|
„ bij V
|
„
|
10
|
„
|
„
|
6,000
|
6e
|
„
|
VI
|
|
|
„
|
20
|
„
|
„
|
16,000
|
7e
|
„
|
VIII (eventueel)
|
„
|
10
|
„
|
„
|
7,000
|
8e
|
„
|
Waterleiding
|
24,000
|
|
|
122300
|
|
2e Afdeeling
|
|
1e
|
Verhooging van Stuw IV met 8 meters
|
4,500
|
2e
|
Verhooging van Stuw V en VI met 20 meters
|
36,000
|
3e
|
Voetbekleeding van de glooiïngen
|
8,000
|
4e
|
Mijnarbeid aan ’t kanaal van V tot VI
|
12,000
|
5e
|
Vlechtwerk enz.
|
20,000
|
|
|
80500
|
Totaal fr.
|
|
202800
|
Als de stuw VIII 30 meters hoog moet worden, zal hij 25000 fr. kosten.
De twee afdeelingen duiden op twee bouwtijdperken, waarvan de duur afhangt van de af te wachten uitwerking. Het eerste kan gesteld worden op vijf tot zes jaren, waarbij echter, wegens de fundeeringen, in de eerste twee of drie jaren op een betrekkelijk grooter deel der kosten te rekenen valt. Het tweede tijdperk zal misschien langer dan tien jaren duren.
En de heer Salis acht het nog noodig eine so bedeutende Ausgabe te bepleiten!
Voert men mij nu te gemoet, dat dit slechts eene raming is, zal ik antwoorden met het brutale feit, dat een werkelijk uitgevoerde stuw van meer dan zeven en eene halve el hoogte slechts vijftienhonderd franken gekost heeft. Hij hield 59100 teerling-ellen afgevoerde stoffen tegen, wat voor elke teerling-el twee en een halven centime aan kosten geeft.
Laat mij nu nog iets ontleenen aan het verslag omtrent de overstrooming van de Gryonne, bij Bex, in het zuidoosten van den Staat Waadt. Haar dal onderscheidt zich vooral door vele en groote scheuren (ruvines) op beide oevers, waardoor onder den invloed van den dampkring, rotsblokken, grint, slijk en boomen losraken, die door het water worden meegesleept. Gelijk de meeste bergstroomen vertoont de Gryonne:
1e. het ontvangbekken (bassin de réception),
2e. het ontvangkanaal (canal de réception),
3e. het neerstortbed (lit de déjection),
4e. het uitstroomingsbed (lit d’écoulement).
Zie omtrent deze benamingen en verdeeling, onder andere, het werk van Surell, Etude sur les torrents des Hautes-Alpes, bij welks tweede uitgaaf in 1872 een tweede deel gevoegd is geworden door den ingenieur Cézanne. Onlangs verscheen te Parijs: Costa de Bastelica, Les torrents (fr. 7.50). Van dit laatste werk weet ik overigens niets. Maar wel durf ik, te gelijk met het werk van Surell en Cézanne, aanbevelen het boek van den Zwitserschen hoogleeraur Culmann: Bericht an den hohen schweizerischen Bundesrath über die Untersuchung der schweizerischen Wildbäche, vorgenommen in den Jahren 1858, 1859, 1860 und 1863. Zürich, Zürcher und Furrer, 1864. Het is te hopen, dat bij eene nieuwe uitgaaf van Storm Buysing’s Waterbouwkunde aan die boeken het meest meldenswaardige ontleend worde. Keeren wij terug tot de Gryonne. Den 2den Sept. 1873 deed haar water, gedurende eene geweldige regenbui, die slechts anderhalf uur duurde, een pas voltooiden stuwdam instorten. Hij was gebouwd geworden, waar de rivier uit de bergen te voorschijn treedt, dus aan het einde van het ontvangkanaal eu bij den aanvang van het neerstortbed. Hij was hoog boven den bodem 7,25, dik 2,75 en getraceerd volgens een cirkelboog, waarvan de koorde 59,3 ellen lang was, de pijl 10,15 en de straal 48,80. De cirkelboog was verlengd volgens eene raaklijn van elf ellen naar den linkeroever. Kosten 53050 fr. Bij de keuze van de plaats voor dezen stuw had men zich laten leiden door den gewoonlijk gevolgden regel te beginnen met een eersten stuw aan den uitgang van den bergpas.
Later bouwt men nieuwe, van beneden naar boven gaande, naarmate de lager gelegene stuwen ophouden hunne uitwerking te doen. (Zie Philippe Breton, Mémoire sur les barrages de retenue des graviers.)
Het is te betreuren, dat men, toegevende aan de plaatselijke meening, te veel geld heeft besteed aan uitdieping en verbetering van het oude bed. Ware dat geld uitgegeven geworden voor den bouw van een paar stuwen meer in ’t gebergte, zoo zouden deze werken de instorting van den eersten stuw hebben belet.
Gedurende het eerste tijdperk der overstrooming bood hij weerstand aan een lawine van water, boomen, rotsblokken, enz., ofschoon de eigendommen in den omtrek in den eersten oogenblik vernield werden.
De steenen, die het metselwerk (zonder mortel) van den stuw uitmaakten, waren als gewelfsteenen geplaatst, niet op hun groefleger, maar op hunnen kant, en in de richting van den straal. De buitenkant van den stuw was loodrecht. Op die wijze verwijdert de parabolische waterstraal den schok des waters van den voet der fundeering (1). Later bleek het ook, dat de damplanken ongedeerd waren gebleven.
De droog gemetselde stuw bestond uit zeer zware steenen, waarvan de meeste gewonnen waren uit zwerfblokken in het rivierbed. Zij waren ruw bekapt geworden, om den samenhang of het verband te vermeerderen.
De kruin bestond uit dezelfde bouwstoffen en de oppervlakte was meer of min geëffend geworden door voegen in cement. Het kon echter niet missen, of er moesten uitstekken of ruwe kanten aan de oppervlakte overblijven, die vat gegeven hebben aan de met buitengewoon geweld afgevoerde blokken, vooral tegen het eind van den was, als wanneer het water vermindert en de vaste stoffen dus een betrekkelijk grooter deel der neerstortende massa vormen. Als in dezen oogenblik een blok een uitstek op de kruin vindt, sleept het dien hinderpaal mede en vormt eene bres. De naastbij liggende steenen, nu beroofd van hunnen steun, vallen en de overige volgen.
Zoo ook luidde het verhaal der ooggetuigen.
De ingenieurs Legler (van de Linth-werken) en Salis werden op het terrein gezonden. De eerste beval een buitentalud van een vijfde aan, omdat daarbij de kruinsteenen binnenwaarts hellen en moeilijker losgerukt worden. Mij dunkt, dat men dit voordeel kan bereiken door groote steenen, zeer glad geslepen en met cement verbonden. Elke steen hebbe de dikte der kruin tot lengte, zoo mogelijk anderhalve el.
Daarachter wil Legler nog droog metselwerk van kleinere steenen.
Ook de heer Salis verklaarde, dat de dam een groot weerstandsvermogen getoond had, en dat de instorting aan wrijving tegen de kruin toe te schrijven was. Twee ongunstige omstandigheden waren nog zijne groote lengte en zijne afzondering. Bij mindere lengte, gelijk bovenwaarts in den bergpas mogelijk was, zou men het werk met gelijke kosten steviger hebben kunnen maken. Bovendien zijn zulke stuwen sterker, als zij volgens een algemeen stelsel worden aangelegd, zoodat zij elkander ondersteunen. De heer De Salis meende, dat men zwaarder en met meer zorg bewerkte steenen had kunnen nemen. De instorting bewees dus niet de onmogelijkheid stuwen in de Gryonne te bouwen uit droog metselwerk, die elke overstrooming zouden weerstaan. De groote verwoesting was vooral toe te schrijven aan de omstandigheid, dat het bed der Gryonne gedeeltelijk uit eene moraine bestaat, rijk aan overblijfselen van den gletschertijd (2). Daar werden de zwaarste blokken losgerukt. Ik moet verder verwijzen tot het Rapport en de platen.
Alvorens te eindigen, wensch ik, op grond van persoonlijke ondervinding, in Zwitserland opgedaan, de Indische ingenieurs te waarschuwen tegen eene verraderlijke rotssoort, kalkmergel, en tegen het gevaar van aardstortingen. Die mergel (marne), vast zoolang hij onder de aarde blijft, verweert en wordt stof, zoodra hij aan het licht wordt blootgesteld. Hij was de oorzaak der instorting van menigen muur.
Aardstortingen worden het best voorkomen door drooglegging. Zij spotten daarentegen met dikke muren.
De Indische Regeering moest nooit diepe ontgravingen in bergstreken toelaten, zonder voorafgaand onderzoek door een geoloog. Dikwijls willen de ingenieurs uit valsche schaamte en naijver niet van zulk een onderzoek hooren. In 1806 doodde eene aardstorting, bij Goldau, in het kanton Schwytz, 457 menschen. Over de middelen, om ze te voorkomen, vindt men iets in Henz & Streckert, Praktische Anleitung zum Erdbau, 3e Auflage, p. 27, 126 en vv. (3)
Het ware te wenschen, dat de voor Indië bestemde ingenieurs, vóór hun vertrek, in de eene of andere Europeesche of Noordamerikaansche bergstreek eene reis deden onder leiding van een kundig ingenieur, die ook practisch delfstofkundige is, teneinde door eigen aanschouwing eene kennis op te doen, bezwaarlijk uit boeken te verkrijgen. (4)
Ch., 6 Sept., ’74.
R. v. E.
[...]
(1) Wat in her eerste deel van dit opstel gezegd wordt, omtrent de vermindering van snelheid bij loodrechten buitenwand, kunnen wij, dunkt mij, aan ons zelven waarnemen. Loop hard een zacht-glooienden heuvel af en niets houdt uwe vaart tegen. Maar spring van een loodrechten muur, en gij zijt verplicht eenige oogenblikken stil te houden.
(2) Zie o. a. omtrent moraines: Ferdin. von Hochstetter’s Allgemeine Erdkunde en Desor’s beschrijving van een moraine-landschap in den jongsten jaargang der Verhandelingen van het Genootschap der Helvetische Natuurvorschers.
(3) Hier te Châtel-St Denis werd de groge vleugelmuur eener brug, hoog 18 en aan de basis dik zes ellen, even boven den voet vooruitgeschoven door eene beweging van den berg op den oever. Een andere, in mortel gemetselde, muur, een paar ellen hoog en aan de kruin 0m,60 dik, werd over zijne geheele lengte vooruitgedrongen, in het midden zelfs eene el en vijf duim!
De slangenvorm van den muur na die beweging, terwijl er geene enkele scheur waar te nemen viel, bewijst opnieuw, dat ook metselwerk zeer veerkrachtig is.
Men kan afschuiving van grond op den oever van bergstroomen ook voorkomen, gelijk men in Grauwbunderland doet, door stuwen. De aanslibbing herstelt dan den voet, die verloren ging door uitscheuring of ontgraving, en biedt een tegendruk. Aan de hellende lagen der aardkorst werd de voet afgesneden. Haar hooger gedeelte zakte dan naar beneden. De ingenieurs brengen onbedacht te dikwijls in beweging, wat de Natuur na duizenden jaren arbeids tot rust had gebracht.
(4) De Verhandelingen van het Genootschap der Helvetische Natuurvorschers, waarnaar hierboven verwezen werd, zijn te vinden: te Amsterdam in de bibliotheek der Koninklijke Academie van Wetenschappen en te Batavia in die van het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen.
|