SOCIOLOGISCHE BESCHOUWINGEN.
III.
(Vervolg van N0. 43.)
Een keukenmeid, die het vuur aanhoudt, ziet maar weinig uitwerkingen van het verbranden van een stuk kool. De man van wetenschap echter ziet, dat er zeer vele uitwerkingen zijn. Hij weet, dat de verbranding tal van stroomen in den dampkring teweegbrengt en daardoor duizenden kubieke voeten lucht in en buiten het huis beweegt. Hij weet, dat de hitte uitzettingen en daaruit volgende samentrekkingen van alle lichamen binnen haar bereik veroorzaakt. Hij weet, dat de personen, die zich verwarmen, aangedaan worden in tien graad van ademhaling en hun verbruik van weefsel, en dat deze physiologische veranderingen verscheidene bijkomende gevolgen moeten hebben. Hij weet, dat zoo hij al de vrijgemaakte krachten in hare veelvertakte uitingen moest volgen (de mechanische, de chemische, de electrische), zoo hij al de uitwerkingen van de verdamping, van de in het leven geroepene gassen, van het opgewekte licht, van de uitstralende warmte moest opsommen, een boekdeel ternauwernood voldoende zou zijn om ze te bevatten.
Indien nu van eene eenvoudige verandering op het gebied der onbewerktuigde natuur zulke ingewikkelde uitkomsten het gevolg zijn, hoe oneindig in getal, hoe onberekenbaar moeten dan niet de gevolgen van eene kracht zijn, die op de maatschappij werkt!
Het maatschappelijk organisme is wonderbaarlijk saamgesteld; zijne leden zijn onderling van elkander afhankelijk voor de vervulling van hunne behoeften; elke eenling wordt beheerscht door zijnen naaste, niet alleen wat zijne veiligheid en welvaart betreft, maar ook in zijne gezondheid, zijn gemoed, zijne beschaving; men kan niet een deel van het maatschappelijk organisme behandelen zonder dat al de andere deelen er den invloed van ondervinden langs wegen, die niet kunnen worden vooruitgezien. Gij heft een invoerrecht van papier en later bevindt gij, dat gij, tengevolge van het gebruik vun Jacquard’s kaarden, de fout hebt begaan gedrukte zijde te belasten, soms tot een bedrag van verscheidene shillings per stuk. Als gij het invoerrecht op gebakken metselsteenen afschaft, ontdekt gij, dat zijn bestaan de gevaren in de mijnen vermeerderd had door te beletten, dat de schachten en gaanderijen bekleed werden. Door den accijns op zeep hebt gij, gelijk blijkt, het gebruik van bijtende poeders voor het wasschen aangemoedigd en, zonder het te willen, onmetelijke schade aangericht in het vernielen van kleedingstukken. In elk geval, welk ook, bespeurt gij, bij zorgvuldig onderzoek, dat gij niet alleen gewerkt hebt op datgene waarop gij zocht te werken, maar bovendien op vele andere dingen en elk van deze wederom op vele andere, en alzoo eene menigte van veranderingen verwekt hebt, die in alle richtingen meer of min kunnen worden nagegaan.
Wij behoeven ons er dus niet over te verwonderen, dat de wetgevers, in hunne pogingen om soortgelijke kwalen te genezen, aanhoudend zijdelingsche kwalen hebben veroorzaakt, die zij niet bedoelden. Noch Carlyle’s wijste man, noch eenig lichaam van zulke mannen konden zoo iets vermijden. Ofschoon het teweegbrengen van die kwalen verklaarbaar genoeg is nadat zij zich hebben vertoond, wordt het nooit vooruitgezien. Toen onder de Nieuwe Armenwet gezorgd werd voor de opneming van vagebonden in de Union-houses, verwachtte men weinig, dat daardoor een troep zwervers te voorschijn zou treden, die hunnen tijd zouden doorbrengen met van Union tot Union te wandelen door het geheele koninkrijk. Zij, die in vroegere tijden kerspel-gelden aanwezen voor het onderhoud van onwettige kinderen, dachten er zeker niet aan, dat, tengevolge daarvan, een huisgezin van zulke telgen allengskens zou worden beschouwd als een klein fortuintje en hunne moeder als eene begeerlijke echtgenoot of »goede partij”. Evenmin zagen diezelfde staatslieden in, dat zij door de Law of Settlement (? Wet op het domicilie) eene heillooze ongelijkheid van loonen in verschillende districten organiseerden en een stelsel van slooping der landelijke hutten invoerden, dat zou uitloopen op het opeenhoopen van de armen in slaapkamers en op zedelijken en lichamelijken achteruitgang.
De Engelsche wet op den tonneninhoud werd uitgevaardigd met de bedoeling de wijze van meten te regelen; hare ontwerpers zagen het feit over het hoofd, dat zij inderdaad zorgden »voor den gedwongen bouw van slechte schepen”, en dat »de wet te ontduiken en ondanks die wet een dragelijk schip te bouwen, de hoogste taak was, die een’ Engelschen scheepsbouwmeester te vervullen overbleef.” (Voordracht gehouden in the Royal Institution door J. Scott Russell Esquire: »On Wave-line Ships and Yachts”, 6 Febr. 1852). Door de Partnership Law (? Wet op de aandeelhouders) werd slechts grooter veiligheid voor den handel bedoeld. Wij bevinden nu echter, dat de onbeperkte verbindbaarheid, waarop zij zoo aandringt, een ernstige hinderpaal voor den vooruitgang is (*); zij verbiedt feitelijk de vereeniging van kleine kapitalisten; zij is een groot beletsel voor het bouwen van betere woningen voor het volk; zij gaat eene betere verhouding tusschen de handwerkslieden en arbeidgevers tegen, en door aan de werkende standen goede inrichtingen voor hunne spaarpenningen te onthouden, keert zij de gewoonte van te zorgen voor de toekomst eu moedigt zij de dronkenschap aan.
Zoo brengen aan alle kanten welgemeende maatregelen kwalen voort, die niet vooruitgezien waren: eene Licensing law (Wet op de licentiën tot verkoop van dranken), die de vervalsching van bier bevordert, een ticket-of-leave system (stelsel der ontslagbriefjes voor gevangenen), dat de menschen noopt weder eene misdaad te begaan; een politie-reglement, dat marskramers naar het werk- of armenhuis drijft. En dan komen bij de merkbare en naastbijliggende kwalen de ver verwijderde, die minder gemakkelijk te onderscheiden zijn, en die wij vermoedelijk zelfs bedenkelijker souden vinden, zoo wij al hare gevolgen konden schatten.
Maar het te behandelen vraagstuk is niet zoozeer, of het, door zekere mate van schranderheid, aan een Gouvernement mogelijk is de verschillende doeleinden te bereiken, die het zich aangewezen ziet, als wel of het vermoedelijk die doeleinden bereiken zal. Het is minder de vraag van kunnen dan eene vraag van willen. Laat ons, de volstrekte bevoegdheid van den Staat eens aannemende, nagaan, welke hoop er is op eene voldoende vervulling van zijne taak. Laat ons letten op de beweegkracht, waardoor het werktuig der wetgeving aau den gang wordt gehouden en dan onderzoeken, of deze kracht zoo zuinig mogelijk gebruikt wordt als anders het geval zou zijn.
Daar begeerte van eenigerlei aard de prikkel tot handelen is in den individu of eenling, moet klaarblijkelijk elk maatschappelijk agentschap, welk ook, eene mate van begeerten tot beweegkracht hebben. De menschen kunnen in hunne collectieve hoedanigheid geene uitkomst aantoonen, die niet haren uitsprong heeft in eenigen lust, gevoel of smaak, die hun gemeen zijn. Zoo zij niet van vleeseh hielden, zouden er geene veehoeders zijn, geen veemarkt, geen slachters. Opera’s, Philharmonische Gezelschappen, uitgevers van muziek en jongens, die straatorgels draaien, zijn allen in het aanzijn geroepen geworden door onze zucht naar welluidende klanken. Doorblader The Trades’ Directory (? eene beschrijving van ambachten); neem een Gids voor de gezichten van Londen in de hand; lees de inhoudsopgave van Bradshaw’s Tijdtafels, de verslagen van de geleerde genootschappen of de advertenties van nieuwe boeken, en gij ziet in de uitgaaf zelve en in de dingen, die zij beschrijft, zooveel ontwerpen van menschelijke werkzaamheid, geboren uit menschelijke begeerte.
Onder dezen prikkel groeien agentschappen op, zoowel de reusachtigste als de onbeduidendste, de meest saamgestelde en de eenvoudigste, voor landsverdediging en voor het vegen van overwegen, voor de dagelijksche uitdeeling van brieven en voor het opzamelen van stukjes steenkool uit den modder van de Theems –, agentschappen, die alle wenschen bevredigen, van het preken van het Christendom tot de bescherming van mishandelde dieren, van het voortbrengen van brood voor eene natie tot het voorzien in de behoefte aan kruiskruid voor in kooien opgesloten zangvogels. Daar dus de vereenigde begeerten van individuen de beweegkracht zijn, waardoor elk maatschappelijk agentschap gedreven wordt, is de te onderzoeken vraag: »Welke is de goedkoopste soort van agentschap?” Daar het agentschap geene macht uit zich zelf heeft, maar slechts een instrument is, moeten wij nagaan, welk instrument het beste werkt, dat is: het minst kost en het minst beweegkracht verbruikt, het minst blootstaat aan stoornis en het best in orde te brengen is, als het verkeerd gaat. Welke der twee hierboven door voorbeelden aangeduide soorten van maatschappelijk mechanisme is de beste: die uit zich zelve werkt of de gouvernementeele?
Uit de inkleeding van deze vraag zal het bedoelde antwoord gereedelijk worden vooruitgezien: dat mechanisme is het heste, hetwelk de minste onderdeelen bevat. Het gewone zeggen: »wat gij goed gedaan wilt hebben, moet gij zelf doen”, is de belichaming eener waarheid, evenzeer toepasselijk op het politieke leven als het bijzondere. De ervaring van den grondeigenaar, dat het beheer van eene landhoeve door een rentmeester verlies berokkent, terwijl het verpachten winst afwerpt, is eene ervaring, die nog beter zichtbaar is in de geschiedenis der natie dan in de boeken van een landheer. Het niet weersproken feit, dat joint-stock-maatschappijen geslagen worden, waar individuen met haar in mededinging treden, is een nog zekerder feit als de joint-stock-maatschappij de geheele natie omvat.
Deze overdracht der macht van kiezerslichamen op leden van het Parlement, van deze op de Uitvoerende Macht, van de Uitvoerende Macht op een bureel, van het bureel op zijne Inspecteurs en van Inspecteurs op hunne ondergeschikten, – dit werken door eene reeks vau hefboomen, waarvan elke in wrijving en inertie een gedeelte der beweegkracht verbruikt, is wegens zijne ingewikkeldheid even slecht als het rechtstreeksche gebruiken door de samenleving van individuen, particuliere maatschappijen en uit eigen aandrift gevormde instellingen goed is wegens zijne eenvoudigheid. Om de tegenstelling ten volle te doen uitkomen, moeten wij de werking der twee stelsels in de bijzonderheden vergelijken.
De officiëele macht is gewoonlijk langzaam. Als in-officiële agentschappen de zaken graag uitstellen, heeft het publiek zijn geneesmiddel: het houdt op ze te gebruiken en vindt spoedig vluggere. Onder deze tucht leeren alle particuliere lichamen snel afdoen. Maar voor traagheid bij de Staats-departementen bestaat er zulk eene gemakkelijke kuur niet. Processen bij het hoogste gerechtshof, die een menschenleeftijd duren, moeten geduldig worden gedragen; op catalogussen voor onze museums moet hopeloos worden gewacht. Terwijl door het volk zelf binnen weinige maanden een kristallen paleis wordt ontworpen, opgericht en gevuld, neemt de Wetgevende Macht twintig jaren om zich een nieuw huis te bouwen. Terwijl door particulieren de beraadslagingen worden gedrukt en weinige uren nadat zij gehouden zijn door het geheele koninkrijk bekend gemaakt, worden de voor den handel gewichtige tabellen door het Ministerie geregeld eene maand te laat openbaar gemaakt en soms nog later. En zoo is het overal. Hier is een Gezondheidsraad, die sinds 1849 op het punt staat de kerkhoven der hoofdstad te sluiten, maar het nog niet gedaan heeft, en zoo lang tijd verbeuzeld heeft met het ontwerpen van begraafplaatsen, dat de Londensche Necropolis-Maatschappij haar het werk uit de handen heeft genomen. Hier is iemand, die een octrooi heeft en veertien jaren lang briefwisseling gevoerd heeft met het rigement der Garde te paard, alvorens een bepaald antwoord te krijgen omtrent het gebruik van zijne verbeterde laars voor het leger. Hier is een admiraal voor de haven te Plymouth, die met het uitzenden van booten om de Amazone op te zoeken wacht tot tien dagen na de schipbreuk.
De officiëele macht is ook dom. Volgens den natuurlijken loop der dingen streeft ieder burger naar de verrichtingen, waarvoor hij het geschiktst is. Zij, die bevoegd zijn voor het werk, dat zij ondernemen, slagen, en worden in den regel bevorderd naar de diensten, die zij bewijzen, terwijl de maatschappij spoedig de onbevoegden onderscheidt, ophoudt hen te bezigen, hen dwingt tot een gemakkelijker taak en later soms voordeel van hen trekt. Maar bij den Staat is het geheel anders. Hier bepalen, gelijk ieder weet, geboorte, leeftijd, kuiperijen achter de schermen en kruipende vleierij, eerder dan verdienste, de keuze. Het misbaksel der familie krijgt licht eene plaatsing in de Kerk, als de familie »kruiwagens” heeft. Een jongeling, te slecht opgevoed om te deugen voor eene werkzame betrekking, is zeer geschikt voor officier bij het leger. Grijze haren of een adellijke titel zijn een veel betere waarborg voor bevordering bij de zeemacht dan genie. Ja, de man van bekwaamheid vindt dikwijls, dat in gouvernementsdienst voortreffelijkheid een hinderpaal is, dat zijne lastgevers hem haten, omdat zij niet willen worden lastig gevallen met zijne voorstellen tot verbetering en zich beleedigd gevoelen door de daarin opgesloten critiek. Niet alleen is dus de wetgevende machinerie ingewikkeld, maar zij is ook gemaakt uit materialen van geringe waarde. Vandaar de misslagen, die wij dagelijks lezen: het voorzien der tuighuizen van hout uit ’s lands bosschen, dat ongeschikt is voor het gebruik; de uitdeeling van onderstand gedurende deu Ierschen hongersnood op zulk eene wijze, dat de daglooners van het veld gehaald werden, waardoor de oogst met een vierde verminderde; het inschrijven van octrooien in drie verschillende bureelen en het bijhouden van een register in geen enkel der drie; het bouwen in ijzer van oorlogschepen, die van hout moesten zijn en het aandringen op hout voor mail-stoomers, die van ijzer moesten zijn.
Overal vertoont zich deze achteloosheid, van het groote gebrek aan luchtverversching in het Huis der Gemeenten tot de London Gazette, die onveranderlijk elken dag verkeerd gevouwen uitkomt.
Een andere kenmerkende trek der officieele macht is hare buitensporigheid in uitgaven. In hare voornaamste departementen: Leger, Zeemacht en Kerk, gebruikt zij veel meer beambten dan er noodig zijn en bezoldigt enkelen hunner buiten alle verhouding zwaar. Het werk, verricht door de Commissie voor de riolen, heeft, gelijk Sir B. Hall ons mededeelt, drie- tot vierhonderd percent boven de geraamde som gekost, terwijl de traktementen voor de leden der Commissie 35 tot 45 ten honderd van de geheele uitgaaf hebben bedragen. De opzichthebbenden voor den bouw van de haven te Ramsgate, – eene haven, die, het zij in het voorbijgaan gezegd, eene eeuw voor hare voltooiing noodig heeft gehad, – geven jaarlijks achtien duizend pond sterling uit voor iets waarvoor men vijfduizend pond voldoende geacht had. De Gezondheidsraad doet al de steden onder zijn toezicht op nieuw opmeten, – een werk, dat, volgens de bewering van den heer Stephenson en gelijk ieder eerstbeginnende in het ingenieursvak weet, voor draineering een geheel noodelooze uitgaaf is.
Deze openbare agentschappen zijn niet onderworpen aan zulk een invloed als dien, welke particuliere ondernemingen verplicht zuinig te zijn. Kooplieden en handelslichamen slagen door de samenleving goedkoop te bedienen. Zij, die dit niet kunnen, worden verdrongen door hen, die het wel kunnen. Zij kunnen de natie niet belasten met de gevolgen hunner buitensporigheid, en zoo worden zij belet buitensporig te zijn. Op werken die eene winst moeten opleveren, kan men niet acht en veertig ten honderd van het kapitaal aan opzicht besteden, gelijk het Genie-Departement in Indie doet en de Indische spoorwegmaatschappijen, dit wetende, beheeren zoodanig, dat zij hare onkosten voor toezicht binnen de acht percent houden.
Een winkelier heeft op zijne rekeningen geen post, gelijk de zes millioen pond sterling, die het Parlement jaarlijks den Minister van Financiën veroorlooft op te brengen voor algemeene onkosten.
Wandel door eene fabriek, en gij ziet, dat de onverbiddelijke plicht, te kiezen tussehen nauwlettendheid en ondergang, het besparen van elken stuiver beheerscht; bezoek eene nationale werkplaats, en de aanmerkingen, die gij maakt op elke in het oog vallende verwaarloozing, worden luchthartig beantwoord met den gewonen volzin: »Het Gouvernement betaalt.”
(Wordt vervolgd.)
R. v. E.
(*) Hierin is sedert verbetering gekomen. Tegenwoordig is een aandeelhouder, bij ondergang zijner maatschappij, slechts aansprakelijk voor hare schulden tot het bedrag van zijn aandeel. R. v. E.
|