Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga/Voorbeelden van particuliere ondernemingsgeest

Voorbeelden van particuliere ondernemingsgeest
Auteur(s) R.v.E.
Datum Zondag 20 december 1874
Titel Voorbeelden van particuliere ondernemingsgeest
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 9, 51, [1]
Opmerkingen James Brindley vermeld als Brindley, John Smeaton als Smeaton, George Rennie als Rennie, Thomas Telford als Telford, Humphrey Davy als Davy, Michael Faraday als Faraday, John Tyndall als Tyndall
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

VOORBEELDEN VAN PARTICULIEREN ONDERNEMINGSGEEST.


      Ondanks de tallooze misslagen van onze wetgevers, is niets zoo ingeworteld als politiek fétisjisme.
      Een Hindoe, zegt Herbert Spencer, die, alvorens zijn dagwerk te beginnen, een salam of buiging maakt voor een stukje kneedbare klei, waaruit hij, binnen weinige oogenblikken, een god naar zijn eigen beeld geïmproviseerd heeft, is een voorwerp van verbazing voor den Europeaan. Wij lezen met een gevoel van verrassing, dat aan twijfelzucht grenst, omtrent het aanbidden van houten beeldjes en omtrent gebeden, die hun ondersteld vermogen tot vervulling van onze wenschen te danken hebben aan de beweging, door den wind gegeven aan de papiertjes, waarop zij geschreven waren. Wanneer wij hooren, dat zekere Oosterlingen, als zij ontevreden zijn over hunne houten afgoden, dezen van hun voetstuk nemen en slaan, lachen wij en verwonderen wij ons.
      Waarom zouden wij ons verwonderen? Dergelijk bijgeloof wordt onder ons dagelijks ten toon gespreid, wel is waar niet zoo ruw, maar toch eigenlijk van denzelfden aard. Er is eene afgoderij, die, in plaats van het voorwerp der aanbidding te snijden uit doode stof, de menschheid voor hare ruwe grondstof neemt, en de verwachting koestert, door eene massa van deze menschheid in een bijzonderen vorm te kneden, er eene macht of eigenschappen aan te geven, ten eenemale verschillende van die, welke zij bezat vóór hare vervorming. In het eene geval zoowel als het andere wordt de ruwe grondstof zooveel mogelijk verborgen; er zijn versierselen, met behulp waarvan de wilde zich wijsmaakt, dat hij iets meer dan hout voor zich heeft en de burger geeft aan de staatsdienaren, die hij heeft helpen scheppen, zulk een indrukwekkend uiterlijk en zulke vereerende namen, die macht uitdrukken, dat zij dienen om zijn geloof te versterken in de weldaden, waarom hij gebeden heeft. Een flauwe weerglans van goddelijkheid verspreidt zich door elk staatsdepartement, van den hoogsten rang tot den laagsten, zoodat zelfs de politie-agent of diender, in de oogen van het volk, te gelijk met zijne monteering eene niet te bepalen macht aantrekt, ja, de louter doode zinnebeelden van gezag wekken eerbied op ondanks beter weten; een wettelijk stadhuiswoord schijnt iets bijzonder verbindends in zich te hebben, en er ligt eene bovennatuurlijke kracht in een gouvernementszegeltje.
      De gelijkheid tusschen den wilde en den beschaafde komt nog duidelijker uit in de hardnekkigheid van het geloof in beide gevallen, niettegenstaande altijd voortdurende teleurstellingen. Het valt moeilijk te begrijpen, hoe gesneden beelden, die afgeranseld zijn geworden, omdat zij niet beantwoordden aan de begeerte van den aanbidder, nog vereerd en aangezocht kunnen worden, maar de moeilijkheid dit te begrijpen wordt geringer, als wij ons herinneren, hoe al de afgoden in ons politiek pantheon kastijdingen ondergaan, omdat zij in gebreke blijven te doen, wat van hen verwacht werd, terwijl men elken dag opnieuw naar hen opziet, in het hoopvol vertrouwen, dat de toekomstige gebeden verhoord zullen worden.
      Onder de oliedomme zetten van het Britsche Gouvernement, die dit geloof niet hebben kunnen uitroeien, vermeldt Spencer de twee volgende:
      In de verantwoording van een Iersch ambtenaar kwam een kleine post voor wegens een telegram, dat hij in een dringend geval had moeten afzenden.
      Het hoofd van het departement te Londen maakte daarop aanmerking. Na eene lange briefwisseling stond de minister eindelijk het sommetje toe, maar met de aanmerking, dat voortaan geene dergelijke posten zouden worden goedgekeurd, tenzij het departement te Londen vooraf machtiging verleend had een telegram te seinen!!
      Wij kunnen, zegt Spencer, niet voor deze vertelling borg staan, maar wij kunnen borg staan voor iets, dat ze geloofbaar maakt.
      Een vriend, die door zijn keukenmeid bestolen was geworden, ging naar het politie-bureel, deelde de bijzonderheden van het geval mede, gaf goede redenen op voor de richting, waarin hij beweerde, dat zij de vlucht had genomen, en verzocht de politie te telegrafeeren, opdat zij aangehouden mocht worden. Hij kreeg ten antwoord, dat men dit niet mocht doen zonder machtiging, en dat dezo machtiging niet te verkrijgen was zonder groot tijdverlies. Het gevolg was, dat de dievegge, die werkelijk naar de vermeende plaats gegaan was, ontsnapte.
      Iets dergelijks als Spencer hier vermeldt, heb ik dikwerf op Java bijgewoond. Zoo was er vóór jaren een adsistent-resident, die op elke klacht over diefstal ten antwoord gaf: »Wijs mij den dief, en ik beloof u, dat ik hem zal doen oppakken.” De procureur De Seyff vroeg hem dan ook eens:
      – »Weet gij wel, waarom gij adsistent-resident voor de politie heet?
      – Ja, voor de politie, dat is toevallig. Men had net zoo goed kunnen zeggen: van de politie.
      – »Neen, waarachtig niet. Gij heet adsistent-resident voor de politie, omdat gij er niet achter zijt.”
      Toch blijft men de vervulling der moeilijkste plichten, zooals voeding, regeling van de vleesch- en broodprijzen, van het bankwezen, van het onderwijs enz verwachten van een Bewind, dat zijn eenigen en gemakkelijken plicht slecht betracht.
      Die plicht is, ieder te beschermen tegen onrecht. Zoowel in Engeland als in Nederland wordt een arme knaap, die uit honger voor een stuiver brood stal, maanden of jaren lang in de gevangenis gehouden, terwijl tienduizenden en honderdduizenden van guldens uit de beurs van het publiek in die van een bedriegend bankier kunnen overgaan, zonder dat deze de geringste straf ondergaat. Ja, er zijn zelfs landen, waar zulk een individu bij eene feestelijke gelegenheid een bewijs van zielenadel, in den vorm van eene ridderorde, bekomt.
      Ondanks de verbazingwekkende uitkomsten van den particulieren ondernemingsgeest, blijft deze gewantrouwd. En toch is er in de maatschappij eene wonderbaarlijke zelfregeling.
      Neem, bij voorbeeld, de voeding van Londen, dat bijna drie en een half milliown zielen heeft. Zij geschiedt, zonder dat er ooit aan eenig levensmiddel gebrek heerscht, louter door de handeling van menschen, die niets anders op het oog hebben dan hun onmiddellijk eigenbelang. Toen de koningen zich vroeger met de voeding bemoeiden, was er telkens hongersnood. De eenige plicht, dien de Regeering bij de voeding te vervullen heeft: het straffen van hen, die vervalschte waren verkoopen, wordt echter nog altijd verwaarloosd.
      Een ander voorbeeld: the Railway Clearing House. Deze instelling heeft in Engeland een hooger standpunt bereikt dan elders, waar de Staat meer tusschen beiden treedt.
      In Frankrijk b. v. heeft men geen clearing house, en in Frankrijk wordt van de wijze van betaling door checks, zoo algemeen in Engeland, zeer weinig gebruik gemaakt, en dan nog op onvolkomene wijze. Telkens als het Britsche Gouvernement zich met het bankwezen inliet, was er stoornis. Maar het drong nooit genoeg aan op naleving van de overeenkomsten, door bankiers aangegaan. Vergelijken wij nu eens in beide landen de opleiding van ingenieurs.
      In Frankrijk werd in 1747 de Ècole des Ponts et Chaussées gesticht om burgerlijke ingenieurs te vormen, en in 1795 werd de École Polytechnique opgericht, die, onder andere doeleinden, dienen moest om een algemeen wetenschappelijk onderricht te geven aan hen, die later meer bepaald moesten worden opgeleid voor de burgerlijke genie.
      Als wij het gemiddelde nemen der twee jaartallen, mogen wij zeggen, dat Frankrijk sinds eene eeuw eene door den Staat gevestigde en onderhouden instelling heeft gehad om knappe menschen van deze klasse voort te brengen. In Engeland is, behalve in den jongsten tijd, nooit zulk eene instelling geweest om burgerlijke ingenieurs klaar te maken. Niet met voordacht, maar onbewust lieten de Engelschen de vulling van de ingenieurs-faculteit plaats grijpen onder de wet van vraag en bod –, eene wet, die tegenwoordig niet meer erkend wordt als toepasselijk op de opvoeding dan zij als toepasselijk op den handel erkend werd in de dagen van beschermende rechten en premiën. Dit echter in ’t voorbijgaan.
      Wij hebben hier eenvoudig op te teekenen, dat Brindley, Smeaton, Rennie, Telford en de overigen, tot George Stephenson, hunne kennis en hunne ondervinding opdeden zonder hulp of toezicht van den Staat. Wat zijn de vergelijkende uitkomsten geweest in de twee landen? De ruimte laat geene vergelijking in bijzonderheden toe: de jongste uitkomsten mogen volstaan. De spoorwegen werden geboren in Engeland, niet in Frankrijk. De spoorwegen verspreidden zich veel sneller door Engeland dan door Frankrijk. Vele spoorwegen in Frankrijk werden ontworpen en beheerd door Engelsche ingenieurs. De eerste Fransche spoorwegen werden gebouwd door Engelsche aannemers, en Engelsche locomotieven dienden aan de Fransche fabrikanten als modellen. Het eerste Fransche werk over locomotieven, uitgegeven omstreeks 1840, was geschreven door den Graaf De Pambour, die in Engeland gestudeerd had en in zijn werk niets anders gaf dan teekeningen en beschrijvingen van de stoomwerktuigen der Engelsche makers. (*)
      Een ander voorbeeld wordt ons aan de hand gedaan door de model-natie, die ons tegenwoordig zoo algemeen ter navolging wordt aanbevolen. Laat ons Londen en Berlijn tegenover elkander stellen in de voorziening eener behoefte van het hoogste gewicht voor de gezondheid en het gemak van de burgers. Toen in het begin van de zeventiende eeuw de bronnen en plaatselijke kanalen de bewoners van Londen niet voldoende van water voerzagen, en toen het gebrek aan water, dat geruimen tijd heerschte, het Plaatselijk Bestuur tot niets anders bewoog dan plannen maken, en de Regeering niet tot handelen aanspoorde, nam Hugo Myddleton, een koopman, de zaak in handen en besloot de »Nieuwe Rivier” naar Islington te brengen.
      Toen hij het werk half voltooid had kwam de Koning hem te hulp, niet in zijne hoedanigheid van heerscher, maar in de hoedanigheid van speculant, om zijn geld voordeelig te beleggen. Over zijn aandeel werd beschikt door zijn opvolger na de vorming der Nieuwe-Rivier-Maatschappij, die de verdeeling vau het water tot een goed einde bracht. Vervolgens heeft de oprichting van andere water-maatschappijen, die van andere bronnen partij trokken, Londen voorzien van een voorraad water, die met den groei der stad aangroeide.
      Wat gebeurde intusschen te Berlijn? Kwam daar in 1613, toen Hugo Myddleton zijn werk voltooide, ook een even doelmatig stelsel van watervoorziening tot stand? In het geheel niet. De zeventiende eeuw ging voorbij, de achttiende eeuw ging voorbij, het midden der negentiende eeuw werd bereikt, en nog had Berlijn geen watervoorraad gelijk dien van Londen. Wat gebeurde toen? Deed ten laatste het »vaderlijk” Gouvernement wat zoo lang ongedaan was gebleven? Neen. Sloegen ten laatste de burgers de handen ineen, om de vervulling van den algemeenen wensch te verzekeren? Neen. Eindelijk werd het werk volbracht door burgers van eene andere natie, meer gewoon aan samenwerking in het verzekeren van eigen voordeel door in eene behoefte van het algemeen te voorzien. In 1845 werd eene Engelsche Maatschappij gevormd om Berlijn van het noodige water te voorzien, en het werk werd uitgevoerd door Engelsche aannemers, de heeren Fox en Crampton.
      Zegt men nu, dat groote werken van oude volken, in den vorm van waterleidingen, wegen, enz. kunnen worden aangevoerd als een bewijs, dat de werking van den Staat het bereiken van zulke bedoelingen verzekert, of zegt men, dat eene vergelijking tusschen de vroege ontwikkeling van de binnenlandsche scheepvaart op het vasteland en de latere ontwikkeling daarvan in Engeland in het nadeel der Engelschen uitvalt, antwoord ik, dat deze feiten in overeenstemming zijn met de algemeene leer.
      Terwijl de ruwe, despotische, verwoestende maatschappelijke type nog de overhand heeft en de industriëele bewerktuiging nog weinig ontwikkeld is, is er slechts één orgaan, dat alles doet samenwerken om zoowel de nijverheid of voeding als het gezag te regelen, juist gelijk wij zien gebeuren bij de lagere typen der individuëele of dierlijke organismen. Eerst wanneer er eene groote schrede gedaan is in die gedaanteverwisseling, die de industriëele bewerktuiging ontwikkelt ten koste van het gezag, en die eene geheel onafhankelijke werking voor de stoffelijke belangen medebrengt –, eerst dan wordt de kracht van die spontane samenwerking voor al de behoeften van het inwendige maatschappelijke leven grooter dan de kracht der centrale besturende werking. (Men ziet dus, dat het volgens de levensleer der maatschappij te verdedigen is, als iemand b. v. op Java kanalen door de Regeering wil zien aangelegd en in Nederland uitsluitend door particulieren.)
      Ik zoude nog kunnen wijzen op de dagbladpers, de particuliere liefdadigheid, de gedenkteekenen van godsdienstzin en andere voorbeelden van wat de ondernemingsgeest vermag, maar deze onderwerpen behooren minder in dit Weekblad te huis Alleen stip ik aan, dat de wetenschappelijke Royal Institution eene particuliere instelling is, die tot hoogleeraren gehad heeft Young, Davy, Faraday en Tyndall, en wier geschiedenis verbonden is aan die van schitterende ontdekkingen, zooals geene door den Staat gekoesterde academie vermag aan te wijzen.
      Later hoop ik op de voortreffelijkheid van particulieren arbeid terug te komen. Het zal dan blijken, hoe de Regeering, door hare bevoegdheid te overschrijden, die zich bepaalt tot bescherming tegen onrecht en geweld, het volkskarakter bederft, Voor alle ontwikkeling, zoowel van eene deugd als van een lichaamsdeel, is oefening noodig. Reeds te veel hebben wij geleund op den Staat. Van daar de treurige figuur, die wij maken in de kunst, in de wetenschap, in de staatkunde, in de diplomatie, in de nijverheid op wereldtentoonstellingen, op het gebied der uitvindingen, ontdekkingen, reizen, enz. Het is reeds meer dan tijd om den kwaden weg te verlaten. Maar gaat men daarop voort en wordt de Zuiderzee drooggemalen en de spoorweg Soerabaja-Malang aangelegd door de Regeering, terwijl de ondervinding geleerd heeft, dat zelfs in Indië ijzeren banen kunnen gebouwd worden door eene Maatschappij –, zoo zakken wij meer en meer in den modder, om eindelijk door karakterloosheid en zedelijke lafheid onherroepelijk verloren te gaan.
      (Naar het Engelsch.)


R. v. E.



      (*) Sinds de oprichting der Polytechnische School te Delft worden onze ingenieurs minder gezocht in het buitenland.      R. v. E.