Staatsregeling van Aruba/Gehele tekst
Staatsregeling van Aruba (2013) door Bestuur Aruba |
[ 1 ]Intitulé: Staatsregeling van Aruba
Citeertitel : Staatsregeling van Aruba
Vindplaats : AB 1987 no. GT 1
Wijzigingen: Geen
========================================================
bewerkenHoofdstuk I: Grondrechten
Allen die zich in Aruba bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, kleur, taal, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, of op welke grond dan ook is niet toegestaan.
Artikel I.2
Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.
Artikel I.3
Een ieder heeft, behoudens bij of krachtens landsverordening te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.
Artikel I.4
De doodstraf kan niet worden opgelegd.
Artikel I.5
1. Een ieder heeft op persoonlijk vrijheid en veiligheid. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, dan volgens bij of krachtens landsverordening te stellen regels in geval van:
- een strafbaar feit te begaan;
- te ontvluchten, nadat hij een strafbaar feit heeft begaan;
- het strafrechtelijk onderzoek in gevaar te brengen;
[ 2 ]
2. Een ieder, die gearresteerd is of gevangen wordt gehouden, overeenkomstig lid 1, onder c, van dit artikel, moet onverwijld voor een rechter worden geleid of voor een andere autoriteit die bij landsverordening bevoegd verklaard is om rechterlijke macht uit te oefenen, en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden, of hangende het proces, in vrijheid te worden gesteld.
3. Een ieder die zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht:
4. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een vrijheidsontneming in strijd met de bepalingen van dit artikel, heeft recht op schadeloosstelling.
5. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten, voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdragen.
Artikel I.6
1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.
2. Een ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld volgens de landsverordening bewezen wordt.
3. Een ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft de volgende rechten:
Artikel I.7
1. Ieder kan zich in rechte en in administratief beroep doen bijstaan.
2. Bij landsverordening worden regels omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen gesteld.
Artikel I.8
Een ieder die zich rechtmatig op het grondgebied van Aruba bevindt, heeft het recht zich daar vrijelijk te bewegen, te verblijven en zijn woonstede te kiezen, behoudens bij of krachtens landsverordening te stellen beperkingen. [ 3 ]
Artikel I.9
Bij landsverordening wordt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen geregeld.
Artikel I.10
Iedere in Aruba woonachtige Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen, alsmede tot lid van deze organen te worden verkozen, behoudens bij landsverordening gestelde uitzonderingen.
Artikel I.11
Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij landsverordening kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.
Artikel I.12
1. Ieder heeft het recht zonder voorafgaand verlof door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren of inlichtingen door te geven, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens landsverordening.
2. Bij landsverordening kunnen radio- of televisieuitzendingen aan vergunningen worden onderworpen in het belang van een verantwoord gebruik van de ether of in het belang van een pluriforme omroep. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending.
3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens of het doorgeven van inlichtingen door andere dan in de voorafgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens landsverordening. Bij landsverordening kan het geven van vertoningen, toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar, ter bescherming van de goede zeden worden geregeld.
4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.
5. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om inlichtingen te garen of te ontvangen, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens landsverordening. Bij of krachtens landsverordening kan het recht om inlichtingen te garen worden beperkt.
Artikel I.13
1. Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens landsverordening.
2. Bij landsverordening kan dit recht beperkt worden ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel I.14
1. Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.
2. Personen die niet schrijven kunnen, mogen verzoekschriften indienen door tussenkomst van ambtenaren die hiertoe bij landsverordening bevoegd zijn verklaard. [ 4 ]
Artikel I.15
1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens landsverordening.
2. Bij landsverordening kan de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel I.16
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens landsverordening te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. Bij landsverordening worden regels gesteld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. Bij landsverordening worden regels gesteld inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgestelde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
Artikel I.17
1. Het binnentreden in een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen, bij landsverordening bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens landsverordening zijn aangewezen, en tevens met een bijzondere schriftelijke machtiging daartoe van een rechterlijke autoriteit.
2. Voor het binnentreden overeenkomstig het voorgaande lid is voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist. Aan de bewoner wordt binnen 2 x 24 uur een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Aan de bewoner wordt onmiddellijk een afschrift van de machtiging verstrekt.
3. Bij landsverordening kunnen op het bepaalde in het eerste lid over de machtiging en op het bepaalde in het tweede lid uitzonderingen worden gemaakt.
Artikel I.18
1. Het briefgeheim is onschendbaar behalve, in de gevallen bij landsverordening bepaald, door of met machtiging van de rechter.
2. Het telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar behalve, in de gevallen bij landsverordening bepaald, door of met machtiging van hen die daartoe bij landsverordening zijn aangewezen.
Artikel I.19
1. Een ieder heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom, behoudens bij of krachtens landsverordening in het algemeen belang te stellen beperkingen.
2. Aan niemand kan zijn eigendom worden ontnomen, dan nadat bij landsverordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens landsverordening te stellen voorschriften.
3. Wanneer in geval van nood onverwijld onteigening geboden is, vervalt de in het vorige lid gestelde eis, dat vooraf bij landsveror[ 5 ]dening verklaard wordt, dat het algemeen nut de onteigening vordert en behoeft evenmin de schadeloosstelling vooraf genoten of vooraf verzekerd te zijn.
4. In de gevallen bij landsverordening bepaald, bestaat recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegd gezag wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht wordt beperkt.
Artikel I.20
1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij landsverordening aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij landsverordening te regelen.
3. Het ontvangen van onderwijs is vrij, behoudens bij landsverordening te stellen beperkingen.
4. Het openbaar onderwijs wordt met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging bij landsverordening geregeld.
5. Er wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij landsverordening te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van openbaar algemeen vormend lager onderwijs gelegenheid wordt gegeven.
6. De eisen van deugdelijkheid en toelating, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij landsverordening geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting, met dien verstande dat eisen van toelating niet gesteld kunnen worden aan het algemeen vormend lager onderwijs. Bij die landsverordening wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs, betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers, geëerbiedigd.
7. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs dat aan de bij landsverordening te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. Bij landsverordening worden de voorwaarden vastgesteld, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend.
8. Bij landsverordening worden regels gesteld omtrent de medezeggenschap van hen die geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigd onderwijs ontvangen, en hun wettelijke vertegenwoordigers.
9. De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten.
Artikel I.21
De Staten kunnen een ontwerp-landsverordening, inhoudende beperkingen van de in dit hoofdstuk genoemde grondrechten, niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerp-landsverordening dan met volstrekte meerderheid der stemmen van het aantal zitting hebbende leden.
Artikel I.22
Wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk. [ 6 ]
Hoofdstuk II: Regering
Artikel II.1
1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.
2. De Koning wordt vertegenwoordigd door de Gouverneur.
3. De ministers zijn verantwoordelijk aan de Staten.
Artikel II.2
1. De minister-president en de overige ministers worden in overleg met de Staten bij landsbesluit benoemd en ontslagen.
2. Indien een minister het vertrouwen van de Staten niet langer heeft, stelt hij zijn ambt ter beschikking.
Artikel II.3
1. De ministers moeten de leeftijd van 25 jaren hebben vervuld, de staat van Nederlander bezitten en niet uitgesloten zijn van het kiesrecht.
2. Zij kunnen niet tegelijk zijn:
a. Gouverneur;
b. vervanger van de Gouverneur;
c. lid van de Raad van Advies;
d. lid van de Algemene Rekenkamer;
e. Gevolmachtigde Minister;
f. actief dienend ambtenaar;
g. lid van de Staten;
h. lid van de rechterlijke macht;
i. procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
3. Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid, onder g, kan een minister, tot lid van de Staten gekozen, ten hoogste drie maanden na zijn toelating als lid het ambt van minister en het lidmaatschap van de Staten verenigen.
4. Met ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, onder f, worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die als werkman zijn aangesteld, en zij die in dienst van het landsbestuur op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.
Artikel II.4
Bloedverwantschap tot en met de tweede graad mag niet bestaan tussen de ministers. Echtgenoten kunnen niet tegelijkertijd minister zijn.
Artikel II.5
Bij landsverordening worden ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister.
Artikel II.6
1. De ministers vormen tezamen de ministerraad.
2. De ministerraad bestaat uit ten hoogste negen ministers.
3. De minister-president is voorzitter van de ministerraad.
4. De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid ten einde de eenheid van dat beleid te bevorderen.
5. Indien de Gouverneur een vergadering van de ministerraad bij[ 7 ]woont, treedt hij op als voorzitter. Hij heeft alsdan een raadgevende stem.
6. Het reglement van orde voor de ministerraad wordt vastgesteld bij landsbesluit. Het behoeft goedkeuring bij landsverordening.
Artikel II.7
1. Landsverordeningen en landsbesluiten worden door de Gouverneur en door een of meer ministers ondertekend.
2. Het landsbesluit waarbij de aftredende minister-president wordt ontslagen, en waarbij tevens zijn opvolger wordt benoemd, wordt mede door de laatstgenoemde ondertekend. De landsbesluiten waarbij de overige ministers worden benoemd of ontslagen, worden mede door de minister-president ondertekend.
Artikel II.8
De ministers leggen, alvorens hun betrekking te aanvaarden, in handen van de Gouverneur de volgende eed (verklaring en belofte) af:
Artikel II.9
De bezoldiging, het pensioen, alsmede overige geldelijke voorzieningen van de ministers en de Gevolmachtigde Minister worden bij landsverordening geregeld.
Artikel II. 10
1. De Gevolmachtigde Minister kan niet tegelijk zijn:
a. Gouverneur;
b. vervanger van de Gouverneur;
c. lid van de Raad van Advies;
d. lid van de Algemene Rekenkamer;
e. actief dienend ambtenaar;
f. lid van de Staten;
g. lid van de rechterlijke macht;
h. procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie;
i, minister.
2. Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid, onder f, kan een Gevolmachtigde Minister, tot lid van de Staten gekozen, ten hoogste drie maanden na zijn toelating als lid het ambt van Gevolmachtigde Minister en het lidmaatschap van de Staten verenigen.
3. De voorgaande leden zijn mede van toepassing op de plaatsvervanger van de Gevolmachtigde Minister.
4. De Gevolmachtigde Minister wordt, indien hij in Aruba aanwezig is, in de gelegenheid gesteld de beraadslagingen van de ministerraad ten aanzien van onderwerpen welke tot zijn bemoeienis behoren, bij te [ 8 ] wonen. Hij heeft alsdan een raadgevende stem.
Hoofdstuk III: Staten
Artikel III.1
De Staten vertegenwoordigen het gehele Arubaanse volk.
Artikel III.2
De Staten bestaan uit 21 leden.
Artikel III.3
1. De zittingsduur van de Staten is vier jaren.
2. Het zittingsjaar vangt aan op de tweede dinsdag van september met een uiteenzetting, door of namens de Gouverneur, van het door de regering te voeren beleid in een daartoe belegde vergadering van de Staten.
Artikel III.4
1. De leden van de Staten worden gekozen op grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de landsverordening te stellen grenzen.
2. De verkiezingen zijn vrij en worden gehouden bij geheime stemming.
Artikel III.5
1. De leden van de Staten worden rechtsreeks gekozen door de ingezetenen van Aruba, die Nederlander zijn en de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.
2. Van het kiesrecht is uitgesloten:
Artikel III.6
1. Om lid van de Staten te kunnen zijn is vereist, dat men ingezetene van Aruba en Nederlander is, de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.
2. Een lid van de Staten kan te allen tijde zijn ontslag nemen door middel van een schriftelijke mededeling aan de regering.
3. Het lidmaatschap der Staten vervalt in ieder geval door een verblijf buiten het land van langer dan acht maanden.
Artikel III.7
1. De leden van de Staten kunnen niet tegelijk zijn:
a. Gouverneur;
b. vervanger van de Gouverneur;
c. lid van de Raad van Advies;
d. lid van de Algemene Rekenkamer; [ 9 ]
e. minister;
f. Gevolmachtigde Minister;
g. actief dienend ambtenaar;
h. lid van de rechterlijke macht;
i. procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
2. De landsverordening kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen bepalen, dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten kunnen worden uitgeoefend.
3. De Staten kunnen een zodanige ontwerp-landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerplandsverordening dan met twee derden der uitgebrachte stemmen.
Artikel III.8
1. Bloedverwantschap tot en met de tweede graad mag niet bestaan tussen de leden van de Staten. Echtgenoten kunnen niet tegelijkertijd lid van de Staten zijn.
2. Wanneer personen die verkeren in een der gevallen, bedoeld in het eerste lid, tegelijkertijd gekozen worden, wordt alleen toegelaten hij die de meeste stemmen verkreeg, en bij gelijk aantal stemmen de oudste. Indien in laatstbedoeld geval ook de leeftijden gelijk zijn, beslist het lot.
3. Hij die na zin verkiezing komt te verkeren in het geval, bedoeld in de tweede zin van het eerste lid, kan op die grond niet verplicht worden af te treden voor de afloop van zijn tijd van zitting.
Artikel III.9
De Staten onderzoeken de geloofsbrieven van hun nieuwbenoemde leden en beslissen met inachtneming van bij landsverordening te stellen regels de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen.
Artikel III.10
1. Alles wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij landsverordening geregeld.
2. Bij landsverordening worden regels gesteld ter bevordering van een evenwichtige en verantwoord verkiezingsverloop.
Artikel III.11
De leden der Staten leggen, alvorens hun betrekking te aanvaarden, in handen van de Gouverneur de volgende eed (verklaring en belofte) af:
ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd enige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning en aan het Statuut voor het Koninkrijk; dat ik de Staatsregeling van Aruba steeds zal helpen onderhouden en het welzijn van Aruba naar mijn vermogen zal voorstaan. Zo waarlijk
helpe mij God Almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!"Artikel III.12
1. Op een voor ieder afzonderlijk door de Staten in te dienen voordracht van twee leden worden bij landsbesluit de voorzitter en de ondervoorzitter van de Staten benoemd.
2. Zolang zodanige benoeming nog niet heeft plaatsgevonden, treedt als voorzitter op de voor de voorafgaande periode benoemde voorzitter of ondervoorzitter, indien deze deel uitmaakt van de nieuwe Staten, dan wel, bij ontstentenis van zodanige persoon, het lid der nieuwe Staten, dat onder de leden die het langst zitting hebben gehad in het college, het oudste lid is in jaren. Als ook zodanige persoon mocht ontbreken, treedt het oudste lid in jaren als voorzitter op.
3. De Staten benoemen, schorsen en ontslaan hun griffier. Deze kan niet tevens lid van de Staten zijn.
4. Aan de griffier wordt het vereiste aantal ambtenaren in de nodige rangen toegevoegd. Zij kunnen niet tevens lid van de Staten zijn.
Artikel III.13
De bezoldiging, het pensioen, alsmede overige geldelijke voorzieningen van de leden van de Staten worden bij landsverordening geregeld. De Staten kunnen een ontwerp-landsverordening ter zake alleen goedkeuren met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Artikel III.14
1. De Staten kunnen bij landsbesluit worden ontbonden.
2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden Staten en tot het samenkomen van de nieuw gekozen Staten binnen drie maanden.
3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen Staten samenkomen.
Artikel III.15
1. De Staten vergaderen in het openbaar.
b. De vergadering kan vervolgens niet dan met twee derden der uitgebrachte stemmen besluiten, dat met gesloten deuren zal worden beraadslaagd en besloten.
Artikel III.16
1. De Staten mogen niet beraadslagen noch besluiten, zo niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is.
2. Besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen.
3. De leden stemmen zonder last.
4. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, wanneer een lid dit verlangt.
Artikel III.17
Elk lid van de Staten heeft het recht vragen te stellen aan de ministers en de staatssecretaris. De ministers en de staatssecretaris beantwoorden deze vragen binnen redelijke termijn, voor zover het be[ 11 ]antwoorden daarvan niet strijdig geoordeeld kan worden met het belang van het Land of van het Koninkrijk.
Artikel III.18
1. De ministers hebben toegang tot de vergaderingen en kunnen aan de beraadslagingen deelnemen.
2. Zij kunnen door de Staten worden uitgenodigd om ter vergadering tegenwoordig te zijn ten einde de verlangde inlichtingen te geven, voor zover het geven daarvan niet strijdig geoordeeld kan worden met het belang van het Land of van het Koninkrijk.
3. Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan door de personen, daartoe door hen aangewezen.
Artikel III.19
De Staten hebben het recht van onderzoek, te regelen bij landsverordening.
Artikel III.20
De leden van de Staten, de ministers en ander personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.
Artikel III.21
De Staten stellen het reglement van orde voor hun vergaderingen vast. Het wordt openbaar gemaakt op de voor landsverordeningen voorgeschreven wijze.
Artikel III.22
De Staten zijn bevoegd de belangen van Aruba voor te staan bij de regering van het Koninkrijk en bij de Staten-Generaal.
Artikel III.23
De Staten onderzoeken de aan hen gerichte verzoekschriften.
Hoofdstuk IV: Raad van Advies, Algemene Rekenkamer en vaste colleges van advies
Artikel IV.1
1. De Raad van Advies wordt gehoord over:
2. Het horen van de Raad kan achterwege blijven met betrekking tot de in het eerste lid, onder b en c, voorstellen en ontwerpen, indien daaromtrent tussen de regering en de Gevolmachtigde Minister geen overleg plaatsvindt of naar het oordeel van de regering om andere re- [ 12 ]denen het horen van de Raad bezwaarlijk is.
3. Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid, kan het horen van de Raad achterwege blijven in bij landsverordening te bepalen gevallen.
Artikel IV.2
1. De Raad van Advies bestaat uit vijf leden, de voorzitter daaronder begrepen.
2. De voorzitter en de overige leden worden bij landsbesluit benoemd, geschorst en ontslagen. Zij bekleden hun ambt niet langer dan zeven jaren, doch zijn terstond herbenoembaar.
3. De rechtspositie van de leden van de Raad van Advies wordt overigens bij landsverordening geregeld.
4. Een lid van de Raad van Advies kan niet tegelijk zijn:
a. Gouverneur;
b. vervanger van de Gouverneur;
c. lid van de Algemene Rekenkamer;
d. minister;
e. Gevolmachtigde Minister;
f. actief dienend ambtenaar;
g. lid van de rechterlijke macht;
h. procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie;
i. lid der Staten.
5. Met ambtenaar, bedoeld in het voorgaande lid, onder f, worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die als werkman zijn aangesteld, en zij die in dienst van het landsbestuur op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.
6. Bij landsverordening kan ten aanzien van andere betrekkingen worden bepaald, dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Raad van Advies kunnen worden uitgeoefend.
Artikel IV.3
1. De inrichting en bevoegdheid van de Raad van Advies worden bij landsverordening geregeld.
2. Bij landsverordening kunnen aan de Raad van Advies ook andere dan in dit hoofdstuk genoemde taken worden opgedragen.
Artikel IV.4
De leden van de Raad van Advies leggen, alvorens hun betrekkingen te aanvaarden, in handen van de Gouverneur de volgende eed (verklaring en belofte) af:
Artikel IV.5
De Algemene Rekenkamer is belast met het onderzoek naar de doelmatigheid en rechtmatigheid van de ontvangsten en uitgaven [ 13 ]
Artikel IV.6
1. De Algemene Rekenkamer bestaat uit 3 leden, de voorzitter daaronder begrepen.
2. De voorzitter en de overige leden worden bij landsbesluit voor het leven benoemd uit een voordracht van ten minste twee personen, opgemaakt door de Staten. De voordracht kan slechts worden vastgesteld met ten minste twee derden van het getal uitgebrachte stemmen.
3. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij landsverordening te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
4. In de gevallen, bij landsverordening aangewezen, kunnen zij door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden geschorst of ontslagen.
5. De rechtspositie van de leden van de Algemene Rekenkamer worden overigens bij landsverordening geregeld.
6. Het bepaalde in het vierde, vijfde en zesde lid van artikel IV.2 is van overeenkomstige toepassing op de leden van de Algemene Rekenkamer.
Artikel IV.7
1. De inrichting en bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer worden bij landsverordening geregeld.
2. Bij landsverordening kunnen aan de Algemene Rekenkamer ook andere dan in dit hoofdstuk genoemde taken worden opgedragen.
Artikel IV.8
De leden van de Algemene Rekenkamer leggen voor de ambtsaanvaarding in handen van de Gouverneur de volgende eed (verklaring en belofte) af:
Artikel IV.9
1. Vaste colleges van advies in zaken van wetgeving en bestuur worden ingesteld bij landsverordening.
2. Bij landsverordening worden de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van deze colleges geregeld.
3. Bij of krachtens landsverordening kunnen aan deze colleges ook andere dan adviserende taken worden opgedragen.
Artikel IV.10
1. De adviezen van de in dit hoofdstuk bedoelde colleges zijn openbaar, voor zover niet strijdig met het belang van het Land of dat van het Koninkrijk.
2. Bij landsverordening kan worden bepaald, dat andere belangen dan het belang van het Land en dat van het Koninkrijk openbaarmaking kunnen verhinderen van de in voorgaande lid bedoelde adviezen.
3. Adviezen, uitgebracht ter zake van ontwerp-landsverordening die door de regering worden ingediend, worden aan de Staten overge[ 14 ]legd, voor zover deze overlegging niet strijdig is met het belang van het Land, dat van het Koninkrijk of andere bij landsverordening als zodanig aan te wijzen belangen.
Hoofdstuk V: Wetgeving en Bestuur
Artikel V.1
De vaststelling van landsverordeningen geschiedt door de regering en de Staten gezamenlijk.
Artikel V.2
De bekrachtiging van ontwerp-landsverordeningen geschiedt door de regering na verkregen goedkeuring of op voordracht van de Staten. Zij verkrijgen daardoor kracht van landsverordening.
Artikel V.3
De regering dient ontwerp-landsverordeningen ter goedkeuring bij de Staten in.
Artikel V.4
1. De Staten hebben het recht ontwerp-landsverordeningen aan de regering voor te dragen.
2. Ontwerp-landsverordeningen door de Staten voor te dragen worden bij hen aanhangig gemaakt door een of meer leden.
Artikel V.5
1. Zolang een ontwerp-landsverordening, ingediend door de regering, niet door de Staten is goedgekeurd, kan deze door hen, op voorstel van een of meer leden, en door de regering worden gewijzigd.
2. Zolang de Staten nog niet hebben besloten tot voordracht van een ontwerp-landsverordening, kan deze door hen, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of leden door wie deze aanhangig gemaakt is, worden gewijzigd.
Artikel V.6
1. Zolang een ontwerp-landsverordening, ingediend door de regering, niet door de Staten is goedgekeurd, kan deze door de regering worden ingetrokken.
2. Zolang de Staten nog niet hebben besloten tot voordracht van een ontwerp-landsverordening, kan deze door het lid of de leden door wie deze aanhangig gemaakt is, worden ingetrokken.
Artikel V.7
1. De regering en de Staten geven elkaar kennis van hun besluit omtrent enige ontwerp-landsverordening.
2. Indiening, intrekking en bekrachtiging van ontwerp-landsverordeningen door de regering geschieden door tussenkomst van de Gouverneur.
Artikel V.8
Bij landsverordening worden de bekendmaking en de inwerkingtre- [ 15 ]ding van landsverordeningen geregeld. Zij treden niet in werking, voordat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel V.9
1. Door de regering worden landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.
2. Voorschriften, door straffen te handhaven, worden daarin alleen gegeven krachtens landsverordening. De landsverordening bepaalt de op te leggen straffen.
3. Artikel V.8 is van overeenkomstige toepassing op landsbesluiten, houdende algemene maatregelen.
4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op ministeriële regelingen.
Artikel V.10
1. Bij landsverordeningen kunnen openbare lichamen ter behartiging van bepaalde belangen worden ingesteld en opgeheven.
2. De landsverordening regelt de taken en de inrichting van deze openbare lichamen, de samenstelling en de bevoegdheid van hun besturen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen. Bij landsverordening kan aan hun besturen verordenende bevoegdheid worden verleend.
3. De landsverordening regelt het toezicht op deze besturen. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel V.11
1. Belastingen worden geheven uit kracht van een landsverordening.
2. De Staten kunnen een zodanige ontwerp-landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerplandsverordening dan met volstrekte meerderheid der stemmen van het aantal zitting hebbende leden.
3. Andere heffingen worden bij landsverordening geregeld.
Artikel V.12
1. De begroting van de ontvangsten en de uitgaven van het Land wordt bij landsverordening vastgesteld.
2. De begroting wordt jaarlijks in een of meer ontwerpen door de regering aan de Staten uiterlijk op de eerste september aangeboden.
3. Bij landsverordening kan worden bepaald, dat de begroting voor een langer tijdperk dan 1 jaar wordt vastgesteld. Dit tijdperk mag niet langer zijn dan twee jaar.
4. De verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Land wordt aan de Staten gedaan overeenkomstig de bepalingen van de landsverordening. De door de Algemene Rekenkamer onderzochte rekening wordt jaarlijks aan de Staten overgelegd.
5. Bij landsverordening worden regels gesteld omtrent het beheer van de financiën van het Land.
Artikel V.13
Bij landsverordening worden regels gesteld ten einde de rechtmatigheid van het bestuur en de deugdelijkheid van het financieel beheer te waarborgen. [ 16 ]
Artikel V.14
1. Het aangaan of garanderen van een geldlening ten name of ten laste van het land geschiedt niet dan krachtens landsverordening.
2. De Staten kunnen een zodanige ontwerp-landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerplandsverordening dan met volstrekte meerderheid der stemmen van het aantal zitting hebbende leden.
Artikel V.15
1. Bij landsverordening wordt het geldstelsel geregeld.
2. De Staten kunnen een zodanige ontwerp-landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerplandsverordening dan met twee derden der stemmen van het aantal zitting hebbende leden.
Artikel V.16
Bij landsverordening worden het burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk- en strafprocesrecht in wetboeken geregeld, behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke landsverordeningen.
Artikel V.17
Bij landsverordening worden algemene regels van bestuursrecht vastgesteld.
Artikel V.18
De rechtspositie van de ambtenaren en werklieden wordt bij landsverordening geregeld.
Artikel V.19
De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak openbaarheid, voor zover dit niet strijdig is te achten met het belang van het Land en met dat van het Koninkrijk, en voor zover gerechtvaardigde belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad. Bij landsverordening worden ter zake nadere regels gesteld.
Artikel V.20
{gap}}Bij landsbesluit kan volgens regels, bij landsverordening te stellen, vergunning worden verleend voor mijnbouwondernemingen, voor ondernemingen van openbaar nut en voor de aanleg van werken ten behoeve van deze ondernemingen.
Artikel V.21
Bij landsverordening wordt het beheer der domaniale gronden en andere domaniale rechten geregeld.
Artikel V.22
1. Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van aanhoudende zorg der overheid.
2. Bij landsverordening worden regels gesteld omtrent de rechts[ 17 ]positie van werknemers en omtrent hun bescherming daarbij.
Artikel V.23
1. De regering treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid.
2. Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der regering.
3. Zij schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding.
Artikel V.24
Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien en voldoen aan de bij landsverordening te stellen vereisten, hebben een bij die landsverordening te regelen recht op bijstand van overheidswege.
Artikel V.25
1. Aan alle kerkgenootschappen en godsdienstige gemeenschappen wordt gelijke bescherming verleend.
2. Bijdragen uit enige openbare kas aan kerkgenootschappen en godsdienstige gemeenschappen, met inbegrip van bijdragen aan hun bedienaren en leraren, worden verleend op grondslag van gelijkgerechtigheid en volgens regels bij landsverordening te stellen.
Artikel V.26
Gratie wordt verleend bij landsbesluit na ingewonnen bericht van de rechter door wie het vonnis is gewezen, met inachtneming van bij of krachtens landsverordening te stellen voorschriften.
Artikel V. 27
1. Personen die woonachtig zijn in Aruba, kunnen niet dan bij landsverordening tot dienst in de krijgsmacht, dan wel tot burgerdienstplicht worden verplicht.
2. De dienstplichtigen, dienende bij de landmacht, kunnen zonder hun toestemming niet dan ingevolge een landsverordening naar elders worden gezonden.
Artikel V. 28
In geval van buitengewone omstandigheden kan bij landsbesluit worden bepaald, dat in Aruba woonachtige dienstplichtigen buitengewoon in werkelijke dienst worden gehouden of geroepen. Alsdan wordt onverwijld een voorstel van landsverordening bij de Staten ingediend om het in werkelijk dienst blijven van dienstplichtigen zoveel nodig te bepalen.
Artikel V.29
1. Bij landsverordening wordt bepaald, in welke gevallen ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid bij landsbesluit een door de landsverordening als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand kan worden afgekondigd; zij regelt de gevolgen.
2. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen I.8, I.11, I.12, I.13, I.15, voor zover dit de uitoefening buiten ge[ 18 ]bouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel omschreven recht betreft, I.17, eerste lid, voor zover dit het vereiste van een bijzondere schriftelijke machtiging van de rechter betreft, I.17, tweede lid, I.18 en I.19, eerste lid.
3. Terstond na de afkondiging van een uitzonderingstoestand en voorts, zolang deze niet bij landsbesluit is opgeheven, telkens wanneer zij zulks nodig oordelen, beslissen de Staten omtrent het voortduren daarvan.
Hoofdstuk VI: Het rechtswezen en de rechterlijke macht
Artikel VI.1
Er wordt in Aruba recht gesproken in naam des Konings.
Artikel VI.2
1. De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door de rechter die lid zijn van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
2. Elke tussenkomst in rechtszaken is verboden.
Artikel VI.3
1. Aan de rechterlijke macht behoort bij uitsluiting de kennisneming van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
2. Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.
3. Bij landsverordening kan de kennisneming van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, worden opgedragen aan de rechterlijke macht of aan bijzondere rechtscolleges, waarin leden van de rechterlijke macht mede zitting hebben.
4. Van geschillen over het kiesrecht en andere grondrechten, over de rechtstoestand van ambtenaren en over heffing en invordering van belastingen neemt de rechterlijke macht kennis, wanneer de kennisneming daarvan niet bij landsverordening aan een ander gerecht is opgedragen. Indien de wijze van berechting van deze geschillen door de rechterlijke macht niet bij landsverordening nader bepaald is, worden de voor de berechting van geschillen van burgerrechtelijke aard geldende regelen zoveel mogelijk toegepast.
Artikel VI.4
De rechter treedt, behoudens het bepaalde in artikel I.22, niet in de beoordeling van de verenigbaarheid van landsverordeningen met de Staatsregeling.
Artikel VI.5
1. De terechtzittingen vinden in het openbaar plaats, behoudens uitzonderingen te stellen bij landsverordening.
2. De vonnissen en beschikkingen bevatten de gronden waarop zij zijn gewezen of uitgevaardigd, en, in strafzaken, de aanwijzing van de artikelen der wettelijke regelingen waarop de veroordeling berust.
3. De uitspraak van de vonnissen geschiedt in het openbaar.
Artikel VI.6
Vonnissen en beschikkingen, door een rechter die de rechterlijke [ 19 ]macht uitoefent, gewezen of uitgevaardigd in de Nederlandse Antillen kunnen in Aruba worden ten uitvoer gelegd, volgens bij landsverordening vastgestelde regels.
Artikel VI.7
1. Er is een Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
2. Het Hof heeft zitting in Aruba.
Artikel VI.8
1. Aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is een griffie verbonden.
2. De griffier wordt benoemd en ontslagen door de Ministeriële Samenwerkingsraad op voordracht van de president van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
3. De rechtspositie van de griffier wordt overigens bij landsverordening geregeld.
Artikel VI.9
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt in hoger beroep over de vonnissen en beschikkingen van de gerechten in eerste aanleg en is belast met het toezicht op de geregelde afdoening van alle rechtsgedingen en de behoorlijke vervolging van strafbare feiten.
2. Het Hof treedt op als rechter in eerste aanleg in de gevallen, bij landsverordening bepaald.
3. Het Hof vervult voorts de taken, hem bij rijkswet, algemene maatregel van rijksbestuur of landsverordening opgedragen.
Artikel VI.10
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bestaat uit een president die tevens lid is, en overige leden; zo nodig worden plaatsvervangende leden in het hof benoemd.
2. De president en de overige leden van het Hof worden door de Koning voor het leven benoemd.
3. De plaatsvervangende leden van het Hof worden op een daartoestrekkende schriftelijke aanbevelingen van het Hof door de Koning benoemd. De benoeming kan voor bepaalde tijd geschieden, doch ten minste voor drie jaar.
Artikel VI.11
1. Wanneer een plaats van president of lid in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie openvalt, zendt het Hof, het Openbaar Ministerie bij het Hof daaronder begrepen, een bij volstrekte meerderheid van stemmen opgemaakte aanbevelingslijst, bevattende de namen van drie kandidaten, aan de Ministeriële Samenwerkingsraad.
2. De Ministeriële Samenwerkingsraad stelt op zijn beurt een aanbevelingslijst op en doet deze toekomen aan de regering ten einde deze aan de Koning aan te bieden. Bij het opstellen van de aanbevelingslijst neemt de Ministeriële Samenwerkingsraad de aanbeveling van het Hof zoveel mogelijk in acht.
3. Indien de Ministeriele Samenwerkingsraad voornemens is af te wijken van de aanbeveling van het Hof, wint hij daaromtrent, alvorens die lijst aan de regering te zenden, het gevoelen van het Hof in. Het gevoelen van het Hof, alsmede de aanbeveling van het Hof worden bij de [ 20 ]door de Ministeriele Samenwerkingsraad opgemaakte aanbevelingslijst gevoegd. De Ministeriële Samenwerkingsraad motiveert, waarom hij is afgeweken van de aanbeveling van het Hof.
Artikel VI.12
De rechtspositie van de president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt overigens bij landsverordening onder goedkeuring van de Koning geregeld.
Artikel VI.13
1. De plaatsvervangende leden van het Hof worden door de Koning ontslagen op de gronden, genoemd in artikel VI.15, eerste lid, onder 2 en 3. Het tweede en het derde lid van artikel VI.15 zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Het plaatsvervangend lid van het Hof kan op zijn verzoek door de Koning ontslag worden verleend.
Artikel VI.14
1. De president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de procureur-generaal en de advocaten-generaal moeten bij de benoeming de volle ouderdom van dertig jaren hebben bereikt en aan een bij landsverordening aan te wijzen universiteit of hogeschool hebben verkregen hetzij de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid, hetzij de hoedanigheid van meester in de rechten, mits deze graad of deze hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in de vakken, bij landsverordening te bepalen.
2. De in het voorgaande lid gestelde vereisten zijn niet van toepassing op degenen die in het bezit zijn van een getuigschrift als bedoeld in artikel 3 van de Advocatenverordening, en die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba plaatsvervangende leden zijn van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen.
Artikel VI.15
1. De president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden door de Koning ontslagen:
2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ontslag eervol verleend.
3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder 2, wordt voor de aanspraak op pensioen geen nader bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd.
Artikel VI.16
1. Wanneer de Ministeriële Samenwerkingsraad van oordeel is, dat een der redenen van ontslag, in het eerste lid, onder 2, van het voorgaande artikel vermeld, aanwezig is, verzoekt hij aan de regering het ontslag van de betrokken ambtenaar aan de Koning voor te dragen. De regering voldoet aan dit verzoek.
2. De Ministeriële Samenwerkingsraad deelt aan de betrokken amb[ 21 ]tenaar zijn voornemens om een dergelijk verzoek te doen onmiddellijk mede en stelt hem in de gelegenheid om een verweerschrift ter toezending aan de Koning bij hem in te dienen.
3. Alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de Ministeriële Samenwerkingsraad te zamen met het verzoek aan de regering ter doorgeleiding aan de Koning toegezonden.
4. De Ministeriële Samenwerkingsraad is bevoegd de betrokken ambtenaar in afwachting van 's Konings beslissing te schorsen en in de waarneming van het ambt tijdelijk te voorzien.
5. De betrokken ambtenaar blijft gedurende de schorsing in het genot van zijn volle bezoldiging.
6. Hij kan op zijn verzoek in de gelegenheid worden gesteld om zich in Nederland te gaan verantwoorden; daartoe worden hem een verloftraktement en vrije overtocht toegekend.
7. De Koning beslist over het ontslag.
Artikel VI.17
1. De president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie kunnen door de Hoge Raad der Nederlanden worden ontslagen:
2. De procureur-generaal zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken ter vervolging aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden.
3. Hij geeft hiervan aan de betrokken ambtenaar onmiddellijk kennis en stelt hem in de gelegenheid om een verweerschrift bij de Hoge Raad in te dienen.
4. Wanneer de Ministeriële Samenwerkingsraad van oordeel is, dat een der redenen van ontslag, in het eerste lid genoemd, aanwezig is, is hij bevoegd de betrokken ambtenaar in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad te schorsen en in de waarneming van diens ambt te voorzien.
5. De betrokken ambtenaar blijft gedurende de schorsing in het genot van zijn volle bezoldiging.
6. Het onderzoek door de Hoge Raad der Nederlanden geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan hetzij op verzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad of van de betrokken ambtenaar, hetzij ambtshalve getuigen horen. De Hoge Raad hoort de ambtenaar op diens verzoek.
7. De Hoge Raad der Nederlanden beslist bij met redenen omkleed arrest. De uitspraak geschiedt in het openbaar. [ 22 ]
8. In het vonnis waarbij een rechterlijke ambtenaar, niet vallende onder de bepalingen van de voorgaande leden van dit artikel, wegens misdrijf veroordeeld wordt, wordt tevens zijn ontzetting uitgesproken.
Artikel VI.18
1. Elk lid der rechterlijke macht tegen wie hetzij rechtsingang, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend, of op wie lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt daardoor in zijn bediening geschorst.
2. Schorsing in de bediening brengt geen schorsing mede in het genot der bezoldiging.
Artikel VI.19
1. Als rechter in eerste aanleg treden op de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
2. De rechters-plaatsvervanger in het eerste aanleg worden op een daartoe strekkend voorstel van het Hof door de Ministeriële Samenwerkingsraad benoemd en ontslagen.
3. Bij landsverordening wordt aan de rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg een toelage toegekend.
Artikel VI.20
De werkzaamheden als rechter in eerste aanleg worden door de president van het Hof onder de leden verdeeld.
Artikel VI.21
1. Het Openbaar Ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt uitgeoefend door of namens de procureur-generaal.
2. De procureur-generaal wordt door de Koning, na overleg met de regering, benoemd en ontslagen.
Artikel VI.22
1. Wanneer de plaats van procureur-generaal openvalt, nodigt de regering het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de procureurs-generaal van de Nederlandse Antillen en Aruba daaronder begrepen, uit een aanbeveling voor de benoeming te doen. Het Hof maakt bij volstrekte meerderheid van stemmen een aanbevelingslijst op, bevattende de namen van ten hoogste drie kandidaten.
2. De regering stelt op haar beurt een aanbevelingslijst op en zendt deze aan de Koning. Bij het opstellen van de aanbevelingslijst neemt de regering zoveel mogelijk de aanbevelingen van het Hof in acht.
3. Indien de regering voornemens is af te wijken van de aanbeveling van het Hof, wint zij daaromtrent, alvorens de lijst aan de Koning te zenden, het gevoelen van het Hof in. Het gevoelen van het Hof, alsmede de aanbeveling van het Hof worden bij de aan de Koning te zenden aanbevelingslijst gevoegd. De regering motiveert, waarom zij is afgeweken van de aanbeveling van het Hof.
4. Over het voornemen een advocaat-generaal te benoemen wint de regering vooraf het gevoelen in van de regering van het Koninkrijk.
Artikel VI.23
De procureur-generaal is bevoegd tot het instellen en intrekken [ 23 ]van hoger beroep van strafzaken. Tot het instellen van hoger beroep van strafzaken is mede bevoegd de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen volgens regels, bij de Samenwerkingsregeling van de Nederlandse Antillen en Aruba gesteld.
Artikel VI.24
1. De leden van het openbaar ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden ontslagen op de gronden, genoemd in artikel VI.15, eerste lid. Zij kunnen voorts worden ontslagen op de gronden, genoemd in artikel VI.17, eerste lid, onder 1, 2 en 3, en bij gebleken ongeschiktheid voor hun functie, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken.
2. De regering is bevoegd de procureur-generaal, de Raad van Advies gehoord, in afwachting van 's Konings beslissing te schorsen. De procureur-generaal geniet gedurende zijn schorsing zijn volle bezoldiging.
Artikel VI.25
De rechtspositie van de leden van het openbaar ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt overigens bij landsverordening onder goedkeuring van de Koning geregeld.
Artikel VI.26
1. De procureur-generaal is het hoofd van het openbaar ministerie en is belast met de zorg voor de justitiële politie. Hij is bevoegd aan de ambtenaren die met de politie belast zijn, zodanige instructies te geven tot voorkoming, opsporing en nasporing van misdrijven of overtredingen, als hij in het belang ener goede justitie nodig oordeelt.
2. De procureur-generaal waakt voor de richtige uitoefening van de taak der politie. Hij is bevoegd te dien aanzien aan de Ministeriële Samenwerkingsraad en aan de regering de voorstellen te doen die hem dienstig voorkomen.
3. De waarneming van de procureur-generaal bij belet of ontstentenis wordt bij landsverordening geregeld.
4. In geval van belet of ontstentenis van de procureur-generaal voor langere duur wordt door of vanwege de Koning in de vervanging voorzien.
Artikel VI.27
1. Wanneer het aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voorkomt, dat de vervolging van strafbare feiten in Aruba behoort ingesteld of voortgezet te worden, is de procureur-generaal verplicht om dan aan een bevel van het Hof om verslag te geven en de daartoe betrekkelijke stukken over te leggen te voldoen.
2. De procureur-generaal is, behoudens de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, verplicht om op bevel van het Hof te vervolgen of te doen vervolgen.
3. Onverminderd het bepaalde in de beide voorgaande leden, zijn de ambtenaren van het openbaar ministerie verplicht om de bevelen na te komen, die aan hen in hun ambtsbetrekking door of vanwege de regering gegeven worden. [ 24 ]
Hoofdstuk VII: Slotbepalingen
Artikel VII.l
1. Bij landsverordening kunnen in de bepalingen van deze Staatsregeling wijzigingen worden aangebracht. Elk ontwerp dan wel voordracht tot verandering van de Staatsregeling wijst de betreffende verandering uitdrukkelijk aan.
2. De Staten kunnen een zodanige ontwerp-landsverordening niet goedkeuren, dan wel niet besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerp-landsverordening, dan met twee derden der stemmen van het aantal zitting hebbende leden.
Artikel VII.2
Deze landsverordening kan worden aangehaald als Staatsregeling van Aruba.
Additionele Artikelen
Artikel I
Bij landsverordening worden voorzieningen getroffen, betreffende de verdere gelding als regelingen van Aruba van de op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Staatsregeling in Aruba geldende landsverordeningen en andere regelingen en besluiten van de Nederlandse Antillen, alsmede eilandsverordeningen en andere regelingen en besluiten van het eilandgebied Aruba, en betreffende de handhaving van de op dat tijdstip in Aruba bestaande organen van openbaar bestuur.
Artikel II
Artikel I.3 treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voor de onderscheidene toepassingsgebieden van artikel I.3 verschillend worden gesteld.
Artikel III
Artikel I.8 treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking.
Artikel IV
Artikel I.12, vijfde lid, voor zover dit betrekking heeft op het recht om inlichtingen te garen, treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking.
Artikel V
Artikel I.13, voor zover dit betrekking heeft op het recht tot betoging, treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking.
Artikel VI
Artikel I.15, voor zover dit betrekking heeft op de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in artikel I.15, eerste lid, omschreven recht, treedt eerst na vijf jaren of op een bij lands [ 25 ]verordening te bepalen eerder tijdstip in werking.
Artikel VII
Artikel I.16, eerste lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voor de onderscheidene toepassingsgebieden van artikel I.16, eerste lid, verschillend worden gesteld.
Artikel VIII
Artikel I.17 treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking. Tot dat tijdstip geldt de volgende bepaling: "In niemands woning mag tegen zijn wil worden binnengetreden dan op last ener macht, tot het geven van zodanige last bij landsverordening bevoegd verklaard, en met inachtneming der vormen bij landsverordening voorgeschreven."
Artikel IX
Artikel I.18, behoudens, voor wat betreft het briefgeheim, ten aanzien van aan de post of een andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven, treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking.
Artikel X
Artikel V.17 treedt eerst na vijf jaren of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking.
Artikel XI
1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Staatsregeling fungerende eilandsraad van Aruba verkrijgt op dat tijdstip de hoedanigheid van Staten van Aruba.
2. De ingevolge het eerste lid zitting hebbende leden van de Staten treden, vier jaren nadat zij als leden van de eilandsraad zitting hebben genomen, tegelijk af, behoudens ingeval de Staten eerder worden ontbonden.
3. Tot het in het tweede lid genoemde tijdstip geschiedt de vervulling van opengevallen plaatsen in de Staten met toepassing van de bepalingen die op 31 december 1985 op de eilandsraad van Aruba van toepassing waren.
Artikel XII
Artikel V.19 treedt eerst na een jaar of op een bij landsverordening te bepalen eerder tijdstip in werking.