De Stijl/Nummer 79-84/10 jaren Stijl

10 jaren Stijl. Algemeene Inleiding.

Auteur [Theo van Doesburg]
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Datering 1927
Bron Ad Petersen (ed.; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 529-533.
Auteursrecht Publiek domein

[2]

10 JAREN STIJL.

Algemeene Inleiding.

Het is thans 10 jaar geleden, dat ik een reeds sedert 1914 met mijn vriend Anthony Kok, tijdens de mobilisatie gevormd plan, ten uitvoer bracht, en een orgaan stichtte, dat de eenzijdige strekking had een nieuwe kunstuitdrukking te propageeren en uit innerlijke overtuiging te verdedigen.
Dit tijdschrift noemde ik « De Stijl ». Onder dezen titel vatte ik alles te zamen, wat ik van de internationale ontwikkeling der kunst in de naaste toekomst verwachtte. Was deze titel ook slechts product van een spontanen inval, de inhoudsrichting werd door anderen, meer overwogen factoren bepaald.
Ik kan over deze factoren, die het wordingsproces der zoogenaamde « Stijlidee » en der Stijlbeweging bespoedigden en bepaalden, niet schrijven, zonder een betrekkelijk auto-biografisch accent aan dezen terugblik te geven. Volkomen objectief blijven is hier slechts ten deele mogelijk. Mijn enthousiasme voor een nieuwe beeldingskultuur, die naar ik meende door de nieuwe tendenzen onvermijdelijk geworden was, bracht mij tot de verzaking mijner individueele belangen. Hetgeen echter ten gevolge had, dat ik prooi werd, van de half- of in het geheel niet overtuigden, die ofschoon zij grootendeels slechts van mijn enthousiasme leefden, zonder opoffering of zelfverzaking tot het maximum van moderniteit en maatschappelijke welvaart wilden opklimmen. Hetzij hun gegund, doch ongegrond is dan hun verwondering, indien het aanvankelijk « objectieve » in een gewilde subjectiviteit verkeert. In betrekking tot « De Stijl » en wat daarmede samenhangt is een teruggrijpen naar het subjectieve uit twee belangrijke gronden onvermijdelijk :
1) aangezien de stijlidee zoozeer het innerlijkste mijner eigene bewustzijnsontwikkeling beroert, dat elke uiteen-

2


[3]

zetting betreffende haar wording en groei, ongewild, het karakter eener bekentenis moet aannemen.
Slechts dat, wat uit het individu zelve komt, kan (dat is thans mijn overtuiging) voor de gemeenschap slechts van belang zijn ;
2) aangezien het naspeuren der innerlijke en uiterlijke drijfveeren, -welke de waarde eener handeling tenslotte bepalen-, een zekere mate van geestelijke zelfoperatie en zelftuchtiging ten gevolge moet hebben.
Een bepaalde dosis berechtigde eerzucht, is als drijfveer tot al ons handelen wel niet te miskennen. In verband met « De Stijl » (als idee, beweging, orgaan) was zij echter meer a-posteriori in het « voortbestaan » dan wel a-priori in het « ontstaan » voorhanden. Veeleer dus gevoed door tegenstand naar buiten als door weerstand naar binnen. Als resumé geldt echter steeds slechts het percentage aan idieele drijfveeren, die eenerzijds de verantwoording ten opzichte van zichzelf bepalen, anderzijds de enghartige aantijgingen en verdachtmakingen, die zich rondom een idee groepeeren, glorieus het hoofd bieden.
Was de stijlidee slechts tot een afgerond dogmatisch en volkomen statisch inzicht beperkt, (Mondriaan), zoo zou zij de ontwikkelingsmogelijkheid niet slechts afsnijden, doch in zichzelf verschrompelen en voor de toekomst als het onvruchtbare document eener menschelijke dwaling (uit gebrek aan vitaliteit) moeten gelden. De stijlidee echter, zooals zij door mij bedoeld is n. l. als « mouvement perpétuel » onzer scheppende potentie heeft een onbeperkte zin ; de stijlidee daarentegen als beperkend dogmatisch stelsel van denken en voortbrengen is voor heden en den toekomst zinloos.
Paradoxaal gedacht en gesproken :
de stijlidee als idee van een nieuwen stijl. d. w. z. als vermeerdering der vele stijlen met een nieuwen ;
als nieuwe ontwikkelingsmogelijkheid ; als vermeerdering der vele ontwikkelingsmogelijkheden met een nieuwe, is zinloos en uit den tijd. De stijlidee als opheffing aller stijlen in een elementairen beelding, is zinvol, spiritueel en op den tijd vooruit.

3


[4]

Wortelt de eerste opvatting in de pessimistische zelfbeperking het conservatisme, de innerlijke armoede en een beperkende geestesgesteldheid, de tweede grondt zich op het optimisme, de gradueele zelfvoltooiing, de levensbeteekenis, de geestelijke omni-potentie, de révolte.
In deze twee polaire opvattingen ligt de tienjarige ontwikkeling der stijlidee besloten.

Geen cultuur- en zelfvoltooiïng zonder destructie, van zichzelf (in de eerste plaats) en van de levensvoorstelling (in de tweede plaats).
De sedert jaren gekoesterde stijldiscipline heeft in alle opzichten en naar alle zijden haar hygieenischen invloed uitgeoefend en daardoor de verdere ontwikkeling eener reeële beelding met ondubbelzinnige middelen mogelijk gemaakt.
De eisch tot zuiverheid van middelen, wel het eerst door De Stijl consequent uitgesproken is een feit geworden. Onnoodig dus deze nog als basis voor verdere ontwikkeling te stellen, aangezien zonder dat, geen verdere ontwikkeling mogelijk ware.
In de verder-ontwikkeling van het nieuwe beeldingsprincipe, in het elementarisme, is deze zuiverheid van middelen vooronderstelt, zoodat in het nieuwe stadium van pure beelding (eerst sedert 1924 aangevangen) niet op de ontwikkeling van zuivere uitdrukkingsmiddelen wordt aangestuurd, maar in tegendeel van dit laatste wordt uitgegaan. Dat het essentieele van de Stijl als idee minder gemakkelijk toegankelijk was, is grootendeels te wijten aan de exclusieve taal (het hollandsch), waarin de Stijlarbeid geformuleerd werd. Door mijn persoonlijk ingrijpen, Mondriaan ’s brochure « Le Neo-Plasticisme », mijn « Classique-Baroque-Moderne », kwam hierin wel eenige verandering, doch over het algemeen was de verstrekkende invloed, waardoor elke contrôle verloren ging, aan het werk zelf te danken.
Ofschoon ik wel weet, dat de idee waarop « De Stijl » als beweging en orgaan zich baseerde, niet het privaateigendom van een persoon is, aangezien de idieële atmos-

4


[5]

pheer waarin een beweging kan slagen evenals bij een revolutie, voorhanden zijn moet, zoo lag in de, door mij in 1912 geuitte gedachte « trek den vorm van de natuur af en ge houdt Stijl over », het embryo voor wat zich eerst 5 jaren later als Stijlidee en orgaan realiseerde. Deze behoefte naar een meer abstracte directe beeldingswijze, was ook bij anderen aanwezig. Niet als ik, door langdurige mobilisatie opgehouden, konden zij tot spoedigere realisatie komen. Deze gelukkige omstandigheid behoorde mede tot die factoren, welke « De Stijl » als beweging op de beenen bracht. Kennismaking met deze eerste realisaties versterkte in mij de overtuiging eener toekomstige Stijleenheid. Had ik deze tusschen 1913 en 1914 in een meer abstract, gelouterd expressionisme (overeenkomend met het huidige surrealisme) gezocht, deze eerste realisaties eener nieuwe uitdrukkingswijze bevestigde de juistheid mijner in 1912 in « Eenheid » geopperde stelling : « waar op den grondslag der schoonheid der golvende lijn overheerschend was, daar versoberde zich de lijn op den grondslag der waarheid, totdat zij op den nieuwen grondslag in de rechte lijn eindigen zal. » In het beeldend gebruik van de rechte lijn lag voor mij het bewustzijn eener nieuwe kultuur. « De rechte lijn » was dan ook de titel, die ik eerst in plaats van « De Stijl » wilde aanwenden.
Uit de Stijl als idee, ontwikkelde zich geleidelijk de Stijl als beweging. En deze laatste breidde zich in snel tempo van jaar tot jaar uit en, werd zij in aanvang slechts gevormd door een kleine bijna sectarische en schuchtere groep, thans, nu deze « groep » deels ontbonden meerendeels door nieuwe krachten aangevuld is treedt de Stijl als vordering eerst recht sterk en internationaal aan het licht. Dat reeds thans de geheele ontwikkeling der moderne kunst voornamelijk in de noordelijke kultuurzône en wel het meest uitgesproken, de architectuur (evenwel tijdelijk) op de Stijl gericht is d. w. z. de Stijlarbeid hier direct of indirect als guide voor de ontwikkeling dient, zal wel niemand meer kunnen ontkennen. De Stijl als beweging deed andere parallel-bewegingen

5


[6]

(in Duitschland, België, Oostenrijk, Tjecho-Slowakije, Japan, Engeland, Amerika, en Rusland enz.) ontstaan. En dit was niet mogelijk geweest indien de Stijlarbeid zich tot de schilderkunst beperkt had.
Slechts door het wederkeerend beeld eener tijdsgedachte, groepsgewijze te demonstreeren als groepsgedachte nml. kon de Stijl als beweging bevruchtend werken. Ofschoon de verinternationaliseering der Stijlidee geheel alleen het werk der Stijlredactie en ook van deze alleen was, was de Stijl als demonstratie van een collectief stijlwillen, slechts groepsgewijze mogelijk. Afgezien van het met bewijzen staafbare feit, dat in deze z. g. « groep » van aanvang af zeer wezenlijke onderscheiden (gradueele en kwalitatieve) voorhanden waren, die botsingen onvermijdelijk maakten, was hier niettegenstaande der onder één devies gecamoefleerde mentaliteitsverschillen, de mogelijkheid voorhanden om in een tijd van algemeene reactie op een vier-jarige oorlogsspanning, in de hand gewerkt door de behoefte aan geestelijke spijs, een zending te volvoeren, die in de historie der kunst en kultuur geheel eenig zal blijken. Beperkte alle bewegingen zich uitsluitend binnen het land van ontstaan, de Stijlbeweging ontplooide in korten tijd, uit haar innigste kern zich in geheel Europa. Zelfs letterkundig, wat taalbegrensd, wel zeer opmerkelijk mag heeten 1). Nimmer was voor een idee zoo ’n levende propaganda en in zulk een bevattelijken tijd, gevoerd. Een bevattelijkheid, die zich zelfs niet tot de grenzen van Europa beperkte. Men zal hier onwillekeurig aan het futurisme herinneren, doch het formaat der Marinetti-propaganda was niet slechts kleiner, diens bedoeling chauvinistischer en daarom tot de zuidelijke en neutrale cultuurzône beperkt, doch werd door de onbeperkte financieele middelen geruggesteund. De Stijl daarentegen, bezat niets, dan zijn overtuiging en zijn arbeid.
Het is noodig, dat het levende woord de metaal-doode afgietsels van ijverzucht vooroordeel en verdachtmaking voor eens en voor immer te niet doet.
Op het oogenblik, dat ik dit schrijf in de koele atmos-

6


[7]

pheer van het Vogezen-gebergte en terugzie op het verleden, in Leiden, komt het mijzelf buitengewoon naïef voor, dat ik voor tien jaar geleden niet inzag, dat de verwerkelijking van mijn ideaal : collectief het maximum van scheppende potentie te ontwikkelen, een absolute onmogelijkheid is. Geloof aan het « rechte » was er maar bij enkelen en De Stijl als orgaan, bracht mijn vergissing aan het licht. van der Leck, ijverzuchtig op de groote plaats die Mondriaan voor zijn uiteenzettingen opeischte, verlangde ’n « meer recht laten wedervaren » voor zijn werk en zijn denkbeelden. De architect Oud, die niet zonder aarzeling toetrad, verweet, als gemeentelijk verantwoordelijk architect, de redactie het publiceeren van bijdragen dadaïstischer strekking, onderteekende voorzichtigheidshalve geen enkel manifest waarin de stijlbeginselen (en niet de dadaïstische !) zeer duidelijk onderstreept waren. Verleende echter later zijn medewerking aan tweedehandsche publicaties, die als « Overzicht » en « i. 10 » met van De Stijl geleende, of, zooals laatst genoemd blad, met door de Stijl geweigerde artikelen verschenen. Als contrast is de simultane publicatie van goede en minderwaardige ideeën soms even onvermijdelijk als het gezelschap van superieure en inferieure menschen, doch de z. g. n. zelfstandigheid werd door gebrek aan voeling zeer dikwijls tot terugval (het geval Huszar, Vantongerloo en Oud b. v. De eerste door naturalistisch-gestileerde reclame, de tweede door een, -in den handel beter voorhandene kop-en-schotelproductie, en de laatste door een, eertijds bestreden, doorgevoerde van der Veldearchitectuur). Hierdoor ging ook bij gebrek aan de noodige voeling de orientatie verloren en apprecieerde men reeds werken die slechts op imitatie en roof berustten. Afgezien nog van het feit dat de politieke doodsvijanden van eertijds de schijngehakt-anarchisten en communisten door den Stijl met baard en sandalen buiten den deur gehouden, als medestrijders voor eene nieuwe geestelijkheid moesten gelden.
De hollandsche halsstarrigheid, zelfgenoegzaamheid en vooringenomenheid met een fatalen angst voor den sprong

7


[8]

in ongekende verten, — neen niet slechts « nuchter », maar dubbel-plat en rouwbanaal —, droeg er het zijne toe bij, een gemeenschappelijke geestesgezindheid slechts kortstondig te doen zijn. Ofschoon niemand iets offerde uitgezonderd natuurlijk Mondriaan, Rietveld een Röhl en vele jongere medewerkers) en ofschoon slechts een enkele begreep en een nog geringer aantal zag, wilde ieder een Stijlleider zijn, wilde ieder trots men slechts herhalen kon wat elders beter en vaster gezegd was, propagandavoordrachten houden. (voor zichzelf?), ja... een dictatuur uitoefenen. Doch geen dezer miniatuurdictatoren droegen één spinter nieuwen geest, een nieuw denkbeeld bij, al brachten zij dan ook, het moet erkend worden, De Stijl, als realiteit, in de pluralis.

De Stijl als consequentie vindt haar kracht in de toenemende erkenning van het elementarisme. Waar de aanvangsbeginselen reeds algemeen en grootendeels gerealiseerd werden, ligt de uitbouw en verdieping in een aantal nieuwe afmeting. Op een hooger plan, als, « wereldvenieuwende » beweging doet het er niets toe of elke uiting afzonderlijk, elementaristisch te verantwoorden is. Eerst moet het werk, resultaat eener geestelijke revolutie daar zijn, wil zuiverende en elimineerende kritiek en contrôle van nut zijn.
In mijn manifest « Het Elementarisme » (waarvan fragmenten in « De Stijl » verschenen zijn) heb ik de toekomstige ontwikkelingslijn reeds terloops aangeduid. De Stijl, als orgaan zal altijd blijven de pionier eener geestelijke révolte, berustend op de ontwikkeling eener maximum van scheppende potentie. Louterend en aggressief, tolerant en exclusief, opbouwend en vernietigend, ter zelfder tijd.
De Stijl als idee nam steeds meer en meer gestalte aan, heden tot in Japan, morgen in Noord en Zuid Amerika. Het Futurisme is dood. Het expressionisme-dood. Het cubisme-dood. Het dadaïsme-dood. Dood, dood en nog maals dood zijn de vele ismen die sinds den aanvang

8


[9]

der twintigste eeuw, ja zelfs bij het Stijlbegin opkwamen. Wat wij echter als nieuwe beelding zien verrijzen grondt zich gradueel op de Stijl als idee.
De consequentie van deze idee ligt in het alomvattende van het elementarisme.
Een stoel wordt een stoel, een tafel wordt een tafel, een huis wordt een huis, een gebruiksproduct zonder meer, een reclame een doodgewone reclame, evenals een braadpan geen kunst. Een vers schilderij, plastiek bedoelinglooze producten van super-individueele schepping, producten van meest verinnerlijkte geestelijke cultuur, wegwijzers naar eene nieuwe gedénaturaliseerde realiteit.


1) Ik herinner hier aan den strijd om Bonset, als dichter, in de fransche en belgische bladen (« Comoedia » en « Selection ») gevoerd.

[...]

9