Theo van Doesburg/Brief aan Christian Leibbrandt/1

Brief aan Christian Leibbrandt
Auteur Theo van Doesburg
Datering Tussen 1910 en 1914
Instelling Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Afbeelding
Brontaal Nederlands
Bron www.leibbrandt.com
Auteursrecht Publiek domein

[1]

maandagmorgen 6½ uur.

      Mijn vriend Christiaan:

      Het gaat er nu waarlijk op lijken, dat de duivel er mede speelt, want zooals blijkt uit je briefje in de bus - dat wij vonden toen we, 's avonds om half tien van het Rijksmuseum kwamen (zegge half tien; sic:) - ben je om kwart over acht bij ons geweest. maar wij waren niet thuis - hoeveel hadden wij willen geven om wél thuis te zijn! - wij waren om half vijf even - ja even - naar het Rijksmuseum gegaan. Je zult nieuwsgierig zijn, vriend, te weten op welke wijze een normaal, nuchter mensch of nog sterker twéé normale, nuchtere menschen - indien artisten ten minste normale, nuchtere menschen zijn -, nuchter althans dikwijls niet - om half 5 naar het museum kunnen gaan en zonder te hebben gegeten, om half tien thuis komen? Welnu luister.
In een zekere verrukking van de arbeid togen - zeg maar vlogen - wij om ± half vijf naar het Rijksmuseum om daar de door Prof. Lauz afgestane collectie oud Florentijnsch beeldhouwwerk te zijn zien, waardoor wij eindelijk - mijn vrouw en ik - bevredigd zijn in het zien van de wonderen van Lucca della Robbia. Daarna vlug naar huis om eten te koken, maar jawel bij huis aangekomen kwamen we tot de ontdekking dat noch ik noch Agnita sleutels bij ons hadden. Aangezien er op het eerste bovenhuis niemand woonde, de winkel gesloten was bestond er dus geen mogelijkheid de deur open te krijgen. Wat te doen, Slager, die voorheen de groentewinkel had woonde wel in de Ruysdaelstraat, maar die had toch geen sleutel meer. Een smid, daar was op zondag geen denken aan, zoo iemand die


[2]

in den week niet eens graag werkt, doet dat op zondag heelemaal niet. Daar stonden we dus zonder één gegeven. Wat te doen. Wel wisten we de naam van de nieuwe menschen doch waar die zelf te vinden. Na veel lawaai en gemorrel aan de meedoogenlooze deur liepen wij het land op en kwamen daar bij een boerderij te weten het adres van Slagter. Daar gekomen vernamen wij niet alleen dat hij zelf natuurlijke geen sleutel had, maar óok, dat zijn opvolger Dorenbosch op Sloten woonde. Alsjeblieft, aanpakken. Wat nu, naar, Sloten? Ook hoorde wij nog dat zijn a.s. vrouw (de stumpers gaan nota béne trouwen) hier woonde w in de Alb. Cuip straat, maar de naam wisten we niet evenmin welke nummer. Ons eenigste gegeven was de vrouw van Dorenbos in de abb: Cuip str over een “kerk”. Wij liepen en philosofeerden. Vrouw van Dorenbos over een kerk, ... zal natuurlijk niet de sleutel hebben .. maar het is bij fatsoenlijke, burgermenschen de gewoonte dat „de vrijer des zondags nog al eens bij het „meisie” is, wellicht er eet en dan was het net zoowat de juisten tijd. Welaan dan, voorwaarts. Toen begon de marsch. Overal zoeken, overal vragen, nergens een vrouw van Doren„bosch” bekend. Ja maar dat hielp niet veel. Maar weer philosofeeren. Dat helpt altijd. Als je in de benauwdheid zit: philosofeeren. Lukt het werk niet: philosofeeren. Het philosofeeren had tot uitwerking dat we niet meer vroegen naar de vrouw van Dorenbosch maar „naar een „meisie” dat gaat trouwen.” Natuurlijk dàt wist iedereen. Een „meisje” dat ging trouwen woonde over de kerk en over de kerk woonde een „meisie” dat ging trouwen. Enfin kort en goed we vonden het ... tenminste de vader van het meisje dat gaat trouwen. Toevalig was hetgeen we gephilosofeerd hadden waarheid en Dorenbos was bij zijn „meisie” ... en ging trouwen. Wel was hij niet thuis want hij was met zijn „meisie” naar de kerk. We moesten wachten tot half negen (het was toen zes uur). De honger steeg met de minuten. Geld hadden we niet bij ons want


[3]

om Lucca della Robbia tegaan zien in het Rijksmuseum heb je geen geld noodig. Wel hadden we - en dat was gelukkig - een paar trossen druiven bij ons die wij gekocht hadden voor 's avonds en besloten toen die maar op te eten. We liepen en liepen, raakte verzeild in het sarphatipark, en aten daar op een bank de druiven op. Dat was toch wát. De honger zakte en we begonnen schik in de zaak te krijgen. Wat moesten we al die tijd uitvoeren .. twee volle uur. Maar weer philosofeeren. Enfin tegen acht uur gingen we weer naar de Alb: Cuip. straat. Geen Dorenbos. Wij bleven voor het huis wachten om, wanneer hij thuis kwam direct op hem af te springen om de sleutel. Eindelijk daar kwam Dorenbos, als een reddingsboot bij schipbreuk, met zijn „meisie” aan zijn arm ... waarmeê hij gaat trouwen. Wel had hij geen sleutel van het bovenhuis maar toch van den winkel en daardoor kan je op het bovenhuis komen. Wij vlogen terug ... zooals we gekomen waren alleen nù gewapend met een sleutel. Ofschoon er nu alle bezwaren uit den weg geruimd waren, bestond er toch nog kans ik de sleutels verloren had en ze niet - zooals wij dachten boven waren. Maar alles liep goed af we kunnen in den winkel, we kunnen op ons bovenhuis, ja we kwamen in de kamer in de kamer en de sleutels die ons dat alles bezorgd hadden zaten met een heel onverschillig gezicht in de kamerdeur - (met dat al was het bij half tien). Ik had gesloten ... nota béne ik had juist alles open gezet. Waar zitten toch mijn hersenen? In mijn hoofd. Wat zit er toch in mijn hoofd? Hetzelfde wat in mijn hart zit, hetzelfde wat in mijn hoofd zit, hetzelfde wat in mijn gebeente zit, in mijn merg, in mijn ingewand: Kunst, en nog eens kunst.
De kunst was dus tenslotte - na lang philosofeeren de schuld. Ook was de kunst de schuld dat jij en je vrouw voor niet geweest zijn en daarom vergeef jullie het ons. je vrienden
            TheoenAgnita