Theo van Doesburg/Brief aan Evert en Thijs Rinsema/1

Brief aan Evert en Thijs Rinsema, 3 november 1920
Auteur Theo van Doesburg
Datering 3 november 1920
Instelling Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie
Verzameling Van Doesburgarchief
Afdeling Correspondentie
Nummer 0408/172 (?)
Bron K. Schippers (1974) Holland Dada, Amsterdam: Querido, pp. 170-172.
Auteursrecht Publiek domein

Leiden 3 Nov 1920


Beste vrienden. Kom zoo juist van A’dam. De tentoonstelling loopt goed er zijn al 800 bezoekers geweest. Zeker door de reclame in ‘Het Leven’ Zagen jelui het ook? ‘Tante Bet op ’t closet.’ Dat is Hollandsch Dadaïsme! Zoo zien de lui het, Ik ben al blij, dat wij de kosten er uit halen, dan is de tournée hier afgeloopen. Heb jelui ook dat vuile stukje van Niehuis in De Telegraaf gelezen? Waar de kunst den mensch al niet toe brengen kan. Gisteren had ik den heer Jacobson, de directeur van ‘Die Coomschure’ uit Delft bij mij. Hij kwam mij uitnoodigen om meê te doen aan een tentoonstelling van Hollandsche modernen in Duitschland. Hij vroeg mij ook om het werk van Archipenko, waar hij een kooper voor had. Dat is dus dezelfde als waar Huebner over schreef. Ik gaf hem op 1200.-franc. Door het schrijven van Thijs over den prijs kwam ik op de gedachte aan Archipenko voor te stellen het beeldje te laten voor een prijs die overeenkwam met hetgeen jelui er voor missen wilden: nl. 650 francs tegen de koers van ± 21 ct. Gisteren avond had ik bericht terug dat hij het, mits het voor een artist was en de prijs onder ons bleef er voor wilde laten. Het geld moest ik dan spoedig oversturen. Aardig hé? En je zult er geen spijt van hebben. Het staat nu nog in het Stedelijk Museum, wanneer Thijs er meê instemt zend ik het na de sluiting direct op.
Gaarne p.o. bericht over het beeldje. Zaterdag start de tentoonstelling en moet alles naar Brussel gezonden.
Het zal mij benieuwen of ik aan die Volksuniversiteit nog eens als spreker zal optreden. Ik waardeer zeer het denkbeeld en de moeite die jelui voor mij doet.
[...]
De Stijl-Editie wil nog niet hard, maar ik ga nu weer opnieuw met persexemplaren werken. Vreemd, ik las nog nergens een kritiek er over. Mondriaan schreef me dat het niet geheel naar zijn smaak was. Ik heb de boekjes ook op de Section D’or in het Stedelijk neergelegd er zijn er twee verkocht. Niet veel, maar beter dan geen hé.
[...]
Ook heb ik commissie exemplaren naar Boekhandels in A’dam gestuurd. Bij mij werden nog besteld: 13 exemplaren, waarbij 1 bestelling van 2 stuks. Ik vind dit nogal aardig voor het begin. Huebner zal er in Das KunstBlatt over schrijven en Max Schnelle in Bayern wil voor een Duitsche vertaling zorgen. Hierover schrijf ik je nog nader. Schnelle is een duitsch letterkundige die om revolutionistische propaganda gevangen zit. Hij wil in zijn gevangenschap de vertaling overnemen. ‘Reusachtige vreugde deed mij de verzamelde Volzinnen van Evert Rinsema. Had ik hier een woordenboek, ik zou direkt met de vertaling beginnen,’ schrijft hij. Aardig vindt je niet?
[...]
Ik hoop dat jelui allemaal gezond zijt. Wordt Dirk nog zoo verwend? En kan hij nog zoo mooi op z’n kop staan. Kok is eenige dagen m’n logé geweest. Ik heb hem eenige dadaïstische verzen voorgelezen, maar ik moest er mee ophouden, want ik dacht dat hij uit elkaar barstte van den lach.
Weet je wie jouw denkbeelden ook zoo prachtig vindt? de Ligt. Ik sprak hem laatst en het eerste wat hij zei was: Wat zijn die Volzinnen uitstekend en wat is het een prachtig boekje! Nu beste vrienden allemaal hartelijk gegroet en Evert! nog veel dank voor de prachtige schoenen. jelui vriend Does en vrouw.