[122]
DE DOOD DER MODERNISMEN
THEO VAN DOESBURG
- (Diagnose van het Futurisme, Kubisme, Expressionisme, Purisme, Dadaïsme Constructivisme enz.)
Het bankroet was wellicht juister, doch ik had dezen titel al « beloofd » in een vorig nummer, dus... zoover zijn we dan in 1925, na een 15-jarigen strijd om het nieuwe in de réaliteit vorm te zien aannemen, gekomen. Het afsterven der tusschenvormen was wel te voorzien, echter nog niet met zekerheid te constateeren. Bij deze studie moet men wèl onderscheid maken tussen « modern » en « nieuw » Niet dit laatste is bankroet, doch alléén dat, wat een schakel vormde tusschen het « oude » en het « nieuwe », dat is het « moderne » of de « avant-garde » (voorhoede van het nieuwe).
Een overgangstoestand. Zij, die zich hiermede tevreden stellen zullen wellicht meenen, dat het « moderne » niet dood is. Ik wensch hen veel geluk en voorspoed- doch niet in het nieuwe. Dit ligt buiten hun bevatting. Het eischt ook werkelijk een buitengewone inspanning, de uiting eener nieuwe mentaliteit, uit mutatie (en niet uit evolutie !) geboren, te constateeren.
Schilderijen, gebouwen, beeldhouwwerken, kortom « kunstwerken » geheel anders geconstrueerd, volgens een geheel ander systeem van zien en denken ontworpen, zijn slechts extreme gevallen die — laten we eerlijk zijn, — het nieuwe van het leven isoleeren en daarmede veelal in contrast zijn.
Wanneer we ons met anderen (dan « kunstenaars ») tegenover zulke extreme uitingen van het nieuwe en het quasi-nieuwe bevinden, valt het ons op, dat zij daarin juist het oude zoeken, altijd het systeem van het sentimenteele, het harmonische, het evenwichtige
122
[123]
(hetgeen ook het « oude » is) het lyrische, het zinnestreelende en zinnebeeldige, het rhytmische, enz.
Zij beschouwen het nieuwe dan als een nieuwen vorm van het oude. Nu is een der hoofdhoedanigheden van het nieuwe juist het « vorm-looze ». Wanneer men begrijpt hoe dit bedoeld is, zal men ook dadelijk het bedriegelijke namaak kunnen herkennen.
Er bestaat dus behalve « het nieuwe » ook nog een bedriegelijk namaak: het quasi-of pseudo-nieuwe. Naast het oude, het « oude in nieuwen vorm », het moderne. In het « moderne » is ook, al betreft het slechts den vorm, een zeker percentage nieuwe mentaliteit, doch dit percentage is zoo gering, dat het nooit tot 100 % = mutatie kan opklimmen, en plotseling, volledig, « nieuw » kan worden.
Waarin bestaat nu het wezenlijk nieuwe, zoodat we een maatstaf hebben voor nieuw en quasi-nieuw?
Het nieuwe behoeft niet noodwendig het aangename te zijn! He is te definieeren als de verrassende ontdekking van een nieuwe afmeting in ons zelve.
Gesteld wij zijn altijd in een klein dorp ingesloten geweest, afgesneden van de cultuur, opgevoed tusschen de geiten en « het « kool.
Een verbinding met de groote stad bestaat nog niet. We nemen stilzwijgend aan, dat de geheele wereld uit geiten en kool bestaat. Maar plotseling, zonder (merkbare) voorbereiding voert een sneltrein ons langs onbekende oorden en naar een groote stad. Deze verplaatsing in groote snelheid, is niet slechts geheel nieuw voor ons, doch al onze waarnemingen buiten geiten en kool zijn nieuw. We zullen voortdurend « verwonderd » zijn, evenals kinderen en deze verwondering, die het kind zoo gunstig met den alwetende bourgeoispapa doet contrasteeren, deze verwondering, welke Aristoteles als den grond van ons bewustzijn aannam, is genetisch voor datgene, wat wij dan later als een « verruiming », « verbreeding », « verdieping » van ons, voorheen vlak, bewustzijn aannemen; m. a. w. de ontdekking eener
123
[124]
nieuwe afmeting in ons zelve. De schaal onzer waarneming verandert. Een Eskimo maakt dit bang. Het nieuwe, ik zei het reeds, is niet à priori het aangename! De Eskimo, die in Londen een verkoudheid opliep, voelde zich zoo radeloos door dit verschijnsel (historisch!) hetwelk hij niet kende, dat hij onmiddellijk naar zijn land terugwilde.
Natuurlijk, wanneer het nieuwe niet aangenaam is, houden we ons liever bij het oude.
Het nieuwe is dat wat ons in verwondering brengt (1e stadium), wat ons innerlijk « verdiept », d. w. z. wat moedwillig de sluier die ons innerlijk uitzicht vervaagde en belemmerde, verscheurt (2e stadium). Wat de schaal van ons denken en waarnemen verandert. Wat ons een ander punt ten opzichte der (« werkelijkheid » doet innemen en daardoor onze gezichts hoek verandert, datgene in projectie toont wat voorheen plastisch was. (3e stadium). Het nieuwe wordt dan de graadmeter onzer (en anderer) potentie, de impuls waaruit we, onze relatie met de buitenwereld herstel lende, denken, zien, handelen, voortbrengen en kwaad doen.
(Zij die een aeroplane-vlucht maakten, zullen zich deze nieuwe wijze van physiek zien en de « emotie» daarvan herinneren.
- « We hebben den vuistslag lief — den stouten sprong... de vernielende beweging der anarchisten —we zullen den oorlog pryzen... de vrouw dooden... kunst kan slechts geweld en gruwelijkheid zijn... »
Zoo zongen eens de Futuristen — of juister: zong de Futurist, want Marinetti staat nog wel altijd op het standpunt — van voor 15 jaren.
Severini schildert « Guido Reni » en verdedigt deze schildermanier, waartegen het futurisme juist te velde trok, met de woorden: « Pourquoi?... Parce que je suis futuriste. »
124
[125]
Toch was het Futurisme een der eerste uitdrukkingen van den wil tot het nieuwe.
De bewustwording eener nieuwe afmeting, geprojecteerd in den beeldenden vorm van het latynsche gevoelsdenken, in de reflexie van het waarnemen en in de vertrouwelijke journalistiek van het opstandige proza; alles met de intuitie van de gevoelige vingertoppen, tactilistisch, zonder terug denken, na - en overdenken of reconstrueeren dezer intuitie of het overbewustzijn tot de exactheid van getal en maat.
De vraag, waaraan is het futurisme gestorven? moet met den wedervraag: waardoor heeft het geleefd? beantwoord worden.
Het futurisme werd geboren uit de heroïsche poging om het latynsche ras te vernieuwen.
Het gaf daaraan in beeldenden vorm uitdrukking. Domineerend daarin was het verzet tegen de classicomanie, tegen den museum-geest en het conserveeren van romantisch-lyrische vormschoonheid, welke uit gemis aan spontane impuls, een gebalsemd lijk geworden was, doorvreten van nationalistisch ongedierte.
In manifestvorm voerde het futurisme een opstandige journalistiek, waarin de eisch: de mantaliteit wezenlijk te vernieuwen, voor alle gebieden geldend was. De geheele wereld zou gehoorzamen aan de Italiaansche boodschap, welke aan een kunstdictatuur gelijk stond. (bloei-periode) Marinetti — het futurisme; Mussolini — het fascisme en « Italia, Italia, über alles! »
Hierdoor werd het futurisme geleidelijk weggevreten. Het sperde het beeldend denken tusschen zijn grenzen in en zoo doodde het zichzelve, omdat de vereischte vernieuwingsconsequenties niet binnen deze grenzen (= traditie, Colosseum, Forum Romano) mogelijk waren. De terugtocht op Guido Réni, Mantegna, Uccello (Severini, Chirico, Carrà, etc.) was de wanhopige poging om nog te redden wat er van de, eertijds verscheurde traditie, over was. Terwijl de aegypti-
125
[126]
sche leider (Marinetti) zich poogt te dekken door alle vernieuwingspogingen op zijn uitvinding samen te trekken, voeden zich de drie of vier overgebleven kamaraden met de brokken die hun van uit het Noorden en Oosten worden toegeworpen. Nolens volens gedreven in een nieuwe aera van denken en zien (bv. constructivistische, dadaïstische) voelen zij zich « schuw » en onzeker en wantrouwend als kreupelen en dooven, beroepen zich op het schandaal en een enkelen voorganger als Boccioni, welke door een vroegtijdigen dood verhinderd werd tot... Michel Angiolo terug te keeren.
(wordt vervolgd.)
[...]
126
|