[278]
[...]
Grootmeesters der Beeldende Kunst.
II.
DE RENAISSANCE
(Michel Agniolo – Da Vinci – Rafaël.)
Een studie door
THEO VAN DOESBURG.
XI.
De kunst is de strijd van de Wilskracht met de materie.
v. D.
Door het realiteitsbesef in de Renaissance werd de mensch voor nieuwe problemen geplaatst. Deze nieuwe problemen veroorzaakten nieuwen strijd. Deze strijd werd, – en wordt nog immer, – door den enkeling gevoerd. De consequentie van een nieuwe, veroverde waarheid, wordt slechts door den enkeling, – ten koste van wat dan ook, – getrokken. Eerst later volgt de massa, niet uit eigen wil, maar uit noodzaak. In de overtuiging is de kracht van de waarheid zelve. Het is door deze kracht dat de massa ten slotte gestuwd wordt in de richting, door den enkeling aangegeven.
XII.
De strijd van den enkeling is uiterlijk, die tégen de massa (het massa bewustzijn); innerlijk dit tegen zichzelf. Tegen zichzelf, voor zoover verschillende elementen de verschijning van het wezen belemmeren. Want ook de enkeling, het genie, voelt zich nog behagelijk in het oude kleed. En alvorens dit geheel aan flarden gescheurd is (waarbij dikwijls de huid meegaat!) en het nieuwe wezen zich waarlijk toont, hebben er zoowel innerlijk als uiterlijk hevige botsingen plaats. Wanneer wij Michel Agniolo zien als typische verschijning van het renaissance-bewustzijn, dan kunnen wij uit zijn werken, verzen en betrekkingen bijna volledig de geesteshouding van dien tijd begrijpen.
[279]
De strijdende elementen in Michel Agniolo waren:
1. Helleensche schoonheidsbegeerte, tegenover:
2. Neiging tot christelijke askese.
3. Besef van eigen leelijkheid, tegenover:
4. Zijn liefde tot het mannelijk schoon.
5. Aanleg voor een verdiepte (Platonische liefdesverklaring (Michel Agniolo – Vittoria Colonna) tegenover:
6. Helleensche liefdespassie (Michel Agniolo – Tommaso Cavalieri).
Dit laatste drukt Michel Agniolo zelf aldus uit: „Wanneer ik bemin, zoo geef ik heel mijn wezen als buit, der mate dat ik niet mijzelf maar geheel hèm toebehoor.”
Deze tegenovergestelde elementen vormen het karakter van het „leit-motiv” voor al zijne werken.
De levensopgave was: deze psychische, geestelijke en physische conflicten door den scheppenden wil te ordenen, tot eenheid te brengen en in een vasten vorm re realiseeren. Bij een analyse van dezen „vasten vorm”, – zijn werk, – vinden wij al deze strijdenden de elementen van den inhoud daarvan terug. Nu eens domineert het eene, dan weder het andere element; soms zijn ze alle in evenwicht. In zijn laatste (beeldhouw-)werken komt hij boven deze strijdende elementen uit. Door kunst wordt hier „natuur” over wonnen.
Merkwaardig is in dit verband het volgende vers van Michel Agniolo zelf:
Hoe komt het Heer, – ’t geen wij als grijsaards zien, –
Dat is het marmer de gestalten,
Zich levensfrisscher houden
Dan in den maker zelf, die
Verouderd terug moet tot de stof?
De meester moet vóór zijne kunst verdorren.
Zoo wordt natuur verslagen door des kunstenaar’s drift.
Beproefd in de genade van gestalten,
Weet ik, dat Tijd en Dood niet voor de kunst bestaan.
XIV.
Een der voornaamste kenmerken van echten en grooten arbeid is de kracht; de geestelijke activiteit. „Kunst is geestverstoring,” zei Michel Agniolo....... maar op zekere momenten: een heilige bezetenheid. Vandaar dat Michel Agniolo in zijn toomlooze beeldingsdrift een vorm, den vorm voor al de tegenstrijdige natuur- en geestkrachten van zijn tijd vond: de Plastiek.
Het spreekt vanzelf, dat iemand die zoo op het wereldtooneel verschijnt, gezien, gehoond en gehaat zou worden.
Wij zouden ons te veel in het individueele van den persoon verliezen, indien wij hier alle conflicten met kunstenaars, pausen, overheidspersonen zouden vermelden. Dit laten wij liever over aan hen die met dergelijke feiten (met data er bij) beter op de hoogte zijn; de professoren in aesthetica b.v. Voor ons is het slechts van belang wat de wezenlijke inhoud van het werk ons te zeggen heeft.
XV.
Het genie alleen is bij machte den vorm te vinden (door: „Nadenken, Eenzaamheid, Geduld.” M. A.) voor den tijdsinhoud. De vorm welke Michel Agniolo vond was de plastische tegenover de vlakke van de gothiek. Door de overstemming van levensbesef (al-bezieling) met de Helleenen ontstond vanzelf uit de bewondering voor de Helleensche kunst, een vorm, die uitermate physio-plastisch was.
De „Bacchus” te Florence van Michel Agniolo is hiervan een voorbeeld.
Er is ’n milde spanning in dit lichaam; Grieksch-Italiaansch van bouw. Er is ’n zachte zwelling, die zonder die spanning te verzwakken, dit heele lichaam tot den vorm maakt van een heroïsch levensgevoel. Met zijn bewondering voor de Grieksche sculptuur in het hart, bespiedde hij met de oogen de badende mannen van het Sabijnsche gebergte. En zijn liefde voor wat hem het opperste der creaturen was, drukte hij uit in het vonkend marmer. Reeël en met vaste hand. Geen brons kon dat bevatten. Slechts deze koninklijke materie: het mar mer.
(Wordt vervolgd.)
(Bij het afdrukken van dit blad waren de drukproeven nog niet terug ontvangen).
|